donderdag 29 mei 2025

De Standaard, de politiek, het Hof, e.a.


Het Europees Hof (1)

     Negen Europese staats- en regeringsleiders, waaronder die van België, hebben een open brief gericht aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.* Ze vragen om ‘meer beleidsruimte te creëren om criminele migranten uit te wijzen.’ Ze geloven dat ‘de interpretatie door het Hof in sommige gevallen de mogelijkheid heeft beperkt om in onze democratieën beslissingen te nemen.’
 
     De Standaard wijdde er eerst een informatief stuk aan van een halve pagina en de dag erna een paginagroot stuk, met alweer veel informatie in de inleiding: wie de brief ondertekend heeft, wat de inhoud ervan is, welke achtergrond er meespeelt. Dat is goede journalistiek. Wat daarna volgt, is dat ook: stukjes interview – zogenaamde quotes – met twee rechtsgeleerden, Ellen Desmet en Koen Lemmens. Dat zijn allebei tegenstanders van de open brief. Een van hun argumenten wordt samengevat in de kop van het stuk: ‘Dat het Mensenrechtenhof migranten extreem beschermt, klopt niet.’ Ik zal hier niet uitleggen waarom dat een stropop is, maar let op het woord extreem.
     De uitleg van de rechtsgeleerden vormt een tegenwicht voor het standpunt van de regeringsleiders, dat in de inleiding uit de doeken wordt gedaan. Dat zorgt voor balans. Toch vind ik het een onevenwichtige keuze om alleen twee tegenstanders aan het woord te laten. Beter ware geweest om ook een voorstander te zoeken. Misschien zijn die in het milieu van de rechtsgeleerden zeldzaam, maar wie zoekt die vindt.
     Als leraar moest ik aan mijn leerlingen duidelijk maken welke soorten stukken ze in een krant konden lezen. Er waren informatieve, persuasieve, activerende en diverterende stukken. Informatieve stukken bevatten feiten, persuasieve stukken bevatten meningen. Maar, zei ik, een journalist kan zijn mening in een informatief binnensmokkelen door een eenzijdige keuze van de  quotes. Ik koos, om dat te illustreren, stukken uit verschillende kranten over enigszins triviale onderwerpen zoals snelheidsbeperkingen of een tijdelijke avondklok voor jongeren. Het mocht geen politieke indoctrinatie worden. De leerlingen moesten de stukken lezen en de quotes aanstrepen met een fluostift. En dan moesten ze nadenken over welke mogelijke meningen, argumenten en tegenargumenten er niet in het stuk stonden.
      (DS 25/5)

Het Europees Hof (2)
    Nog een dag later stond er dan in het opiniekatern een ‘persuasief’ stuk over de brief van de negen staats- en regeringsleiders. Het was een open brief, ondertekend door professoren van verschillende rechtsfaculteiten, waarin ze hun ongenoegen lieten kennen. Ze vonden dat regeringen in dialoog konden treden met het Hof maar dat ze dat niet via een openlijke verklaring moesten doen. Wel lieten de professoren na te verklaren waar en hoe zo’n dialoog tot stand moet komen. Moet een regeringsleider een discrete brief schrijven naar de voorzitter van het Hof? Moet hij een geheime vergadering beleggen met de rechters? Mag hij op zo’n vergadering zijn juridische consulenten meebrengen als sherpa’s?
      De professoren schreven – onder andere –  dat er een evenwicht moest bestaan tussen de rechten van individuen en de belangen van de samenleving, waarbij de eerste verdedigd worden door het Hof, en de tweede door de regeringen. Dat is een correcte, liberale stelling. Maar ze zagen één uitzondering. ‘Er is één grondrecht dat geen compromis toelaat en waar de logica van het juiste evenwicht geen plaats heeft: het absolute verbod op marteling en onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen, neergelegd in het artikel 3 van het EVRM.’ Ze noemden dat een categorische imperatief.
     Ik ga akkoord met die categorische imperatief, maar niet met de interpretatie die het Hof eraan geeft, een interpretatie volgens dewelke een Europees land geen mensen mag terugsturen naar landen waar zij het risico lopen op marteling of vernederende behandeling. Artikel 3 houdt voor mij in dat Europese landen zélf geen martelingen of vernederende straffen mogen hanteren. Niets meer en niets minder. Uiteraard moet een humane regering bij uitwijzingen ook rekening houden met het risico op foltering, maar dat is dan háár afweging.
     Ik had bijna geschreven: zoals het ook háár afweging is om in het buitenland tussen te komen en regimes waar gefolterd wordt ten val te brengen. Maar zoiets zou verkeerd worden begrepen. Men zou denken dat ik – nog altijd – voorstander ben van zo’n buitenlandse interventies om folterregimes ten val te brengen, of dat ik die twee dingen op gelijke hoogte zet: een gewapende humanitaire interventie en een humanitair uitwijsbeleid.
      (DS 26/5) 

Het Europees Hof (3)
     In een opiniestuk kun je je wat meer veroorloven dan in een informatief stuk. Je mag wat eenzijdig zijn, wat overdrijven, misschien zelfs een karikatuur maken van de stelling van je opponent. Het is beter als je het niet doet, maar het mag. Het kan zorgen voor duidelijkheid en schwung. Maar dan moet de eindredacteur die de kop verzint er niet nog een schep bovenop doen. Dat is bijvoorbeeld in de digitale krant gebeurd bij de kop boven de professorenbrief.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een obstakel voor het migratiebeleid? Een weerzinwekkende karikatuur van een kwetsbaar, naoorlogs ideaal.   

     Nu moet je dat eens vergelijken met de voorzichtige taal van de negen regeringsleiders. 

Onsympathiek anti-immigratiebeleid
     Onder Angela Merkel was dat anders, maar Duitsland wil nu ook een anti-immigratiebeleid voeren. ‘Duitsland is te aantrekkelijk. Dat gaan we veranderen,’ zegt Thorsten Frei van de CDU. Hij formuleerde het een heel klein beetje anders, maar zo staat in de kop van De Standaard. Een voorstander van open grenzen zou het het nóg anders formuleren. ‘Duitsland gaat een pestbeleid voeren.’ 
   
 Ik ben in zulke zaken idealistisch ingesteld. Ik zou een anti-immigratiebeleid willen voeren, zonder onsympathieke maatregelen. Alleen aan de buitengrens van Europa een vriendelijke meerdere talen sprekende douanier die niemand binnenlaat, en op de Middellandse Zee cruiseschepen die de bootvluchtelingen opvangen en veilig weer afzetten op het strand waar ze vandaan komen. Maar dat mag niet vanwege het asielrecht dat verankerd is in internationale verdragen, conventies en rechtspraak.
     Het gevolg is dat elke regering die de asielimmigratie wil verminderen te werk moet gaan zoals Thorsten Frei zegt: het land minder aantrekkelijk maken: bewaken van binnengrenzen, deportaties van illegalen, uitlevering van veroordeelden aan onfrisse regimes, te weinig en ongezellige opvang, gesloten centra, verminderde kinderrechten, miskenning van elementaire rechten zoals dat op gezondheidszorg, op arbeid en op onschendbaarheid van de woonst.
     Is het mogelijk om een efficiënter en tegelijk humaner beleid te voeren? Ik denk het wel, maar dan moet er in Europa een comfortabele politieke meerderheid komen, met inbegrip van de linkse partijen, om het asielrecht zo grondig te hervormen dat het eigenlijk afgeschaft wordt.
     (DS 26/5)

 

* Dit is de tekst van de negen staatshoofden en regeringsleiders: * On the initiative of Denmark and Italy, we – the group of European Presidents and Prime Ministers who have signed this letter – all share a firm belief in our European values, the rule of law and human rights. We are committed to a rule-based international order. We believe deeply in the inviolable dignity of the individual and in the role of multilateral institutions, including the UN, the EU and NATO. We are leaders of societies that safeguard human rights. Rights and values that are both crucial and fundamental and which constitute cornerstones of our democratic societies. We also share a strong sense of commitment to our countries and feel a great responsibility for our societies. We belong to different political families and hail from different political traditions. Yet, we agree that it is necessary to start a discussion about how the international conventions match the challenges that we face today. What was once right might not be the answer of tomorrow. The world has changed fundamentally since many of our ideas were conceived in the ashes of the great wars. The ideas themselves are universal and everlasting. However, we now live in a globalized world where people migrate across borders on a completely different scale. Over the past decades, irregular migration has contributed significantly to the immigration to Europe. Many have come here via legal pathways. They have learned our languages, believe in democracy, contribute to our societies and have decided to integrate themselves into our culture. Others have come and chosen not to integrate, isolating themselves in parallel societies and distancing themselves from our fundamental values of equality, democracy and freedom. In particular, some have not contributed positively to the societies welcoming them and have chosen to commit crimes. It is beyond our comprehension how some people can come to our countries and get a share in our freedom and our vast range of opportunities, and, indeed, decide to commit crimes. Although this concerns only a minority of immigrants, it risks undermining the very foundation of our societies. It harms the trust between our citizens and it harms the trust in our institutions. Fortunately, in some areas, we are moving in the right direction. Many European countries have chosen to tighten their national policies on irregular migration. A majority of EU 

Member States are ready to consider new solutions to Europe’s challenges with migration. 

These are crucial steps and we should continue this work. Because there is much more to be done before Europe regains control of irregular migration. However, as leaders, we also believe that there is a need to look at how the European Court of Human Rights has developed its interpretation of the European Convention on Human Rights. Whether the Court, in some cases, has extended the scope of the Convention too far as compared with the original intentions behind the Convention, thus shifting the balance between the interests which should be protected. 

We believe that the development in the Court’s interpretation has, in some cases, limited our ability to make political decisions in our own democracies. And thereby affected how we as leaders can protect our democratic societies and our populations against the challenges facing us in the world today. We have seen, for example, cases concerning the expulsion of criminal foreign nationals where the interpretation of the Convention has resulted in the protection of the wrong people and 

 posed too many limitations on the states’ ability to decide whom to expel from their territories. In our opinion, safety and security for the victims and the vast majority of law-abiding citizens is a crucial and decisive right. And, as a general rule, it should take precedence over other considerations. On this basis, we – the signatories of this letter – agree that the safety and stability of our own societies should have the highest priority. We believe that: 

- We should have more room nationally to decide on when to expel criminal foreign nationals. For example, in cases concerning serious violent crime or drug-related crime. By its nature such crime always has serious implications for the victims. 

- We need more freedom to decide on how our authorities can keep track of for example criminal foreigners who cannot be deported from our territories. Criminals who cannot be deported even though they have taken advantage of our hospitality to commit crime and make others feel unsafe. 

- We need to be able to take effective steps to counter hostile states that are trying to use our values and rights against us. For example, by instrumentalizing migrants at our borders. We know that this is a sensitive discussion. Although our aim is to safeguard our democracies, we will likely be accused of the opposite. 

In all modesty, we believe that we are strongly aligned with the majority of the citizens of Europe in our approach. We want to use our democratic mandate to launch a new and open-minded conversation about the interpretation of the European Convention on Human Rights. We have to restore the right balance. And our countries will cooperate to further this ambition. 


woensdag 28 mei 2025

Nieuw boek van Jo Komkommer, e.a.


Nieuw boek van Jo Komkommer

  • Is dat nog iets, dat nieuwe boek van Jo Komkommer?
  • Laat ik het zo zeggen. Dat eerste hoofdstuk dat over zijn vader gaat, zal ik wellicht even vaak herlezen als De man met de witte das van Godfried Bomans.
  • Dat is een wel erg positief oordeel.
  • Positief, inderdaad. Iedereen die hem kent of leest zal bevestigen dat Komkommer de enige positivo ter wereld die niet op andermans zenuwen werkt. Of het zou mijn buurman moeten zijn, die paracommando is, en kolonel, en in zijn vrije tijd Karel van het Reve leest. 

Opiniepeilingen (1)
     Ik kan het heel vervelend vinden als mensen hetzelfde denken als ik. Bij opiniepeilingen heb ik dat vaak. 70 procent van de Vlamingen, lees ik in de krant, vindt dat leerkrachten ‘niet meer moeten verdienen,’ en 77 procent vindt dat ze geen vaste benoeming moeten hebben. Zelf heb ik ook altijd gevonden dat leerkrachten genoeg verdienden, en dat de vaste benoeming mocht worden afgeschaft, alleen durfde ik dat in de leraarskamer niet hardop zeggen.
      Onderwijseconoom Kristof De Witte van zijn kant argumenteert vóór de vaste benoeming. ‘Zeker als je kijkt naar de evolutie in de VS, maar ook in Hongarije en Turkije, is het van belang dat bij wisselend politiek leiderschap, leraars niet hoeven te vrezen voor hun job.’ Ik vind dat onzin. Het gaat niet om politiek: het gaat om personeelsbeleid. Natuurlijk moet een directie het recht hebben om een slechte leraar te ontslaan.
      Wie daar tegeninbrengt dat sommige directies dat recht zullen misbruiken om goede leraars te ontslaan, heeft gelijk. Ik heb zo’n geval meegemaakt, met een collega die nog niet vastbenoemd was. De directie verlengde het contract niet omdat de leraar in de klas te veel ‘doceerde’ en te weinig ‘coachte’. Ik maakte toen de bedenking dat het ook makkelijker zou moeten zijn om vastbenoemde directies te ontslaan, maar ik bleef een stille tegenstander van de vaste benoeming.
     En toch staat het mij tegen 77 procent van de Vlamingen mijn mening deelt. Ik wantrouw hun redenen. Een deel van hen, vermoed ik, is gewoon jaloers, of vindt dat leerkrachten ‘profiteurs’ zijn – terwijl veel leerkrachten juist idealisten zijn. Die 70 procent die vindt dat leraars genoeg verdienen – ze hebben gelijk als het over geld gaat, maar ze hebben ongelijk als het over respect gaat. De leraars verdienen over het algemeen méér respect – en meer vrijheid – dan wat ze vandaag krijgen. Lieven Sioen van De Standaard heeft gelijk als hij schrijft dat ‘het aanzien van de leerkrachten dient te worden verhoogd’ en dat het ‘aan de hele samenleving is om haar waardenschaal van belangrijke beroepen te herschikken.’
     (DS 26/5)

* Over slechte redenen om leerkrachten af te danken, zie mijn stukje hier.

Opiniepeilingen (2)
     Natuurlijk vind ik het óók heel vervelend als mensen niet hetzelfde denken als ik. De opiniepeilers die onze landgenoten bevroegen over de lonen en de vaste benoeming van de leerkrachten, wilden tegelijkertijd weten hoe die landgenoten dachten  over de liberale democratie. De helft van de Vlamingen, blijkt uit de resultaten, wil burgers en partijen die democratie bedreigen, uitsluiten van het verkiezingsproces (mijn cursivering).D e vraag over de partijen wil ik graag letterlijk citeren. ‘Politieke partijen die opvattingen verdedigen die een bedreiging vormen voor de kernbeginselen van de democratie, moeten worden verboden.’ Mocht de voorgestelde stelling geweest zijn ‘mogen worden verboden’, had ik misschien getwijfeld, want er kunnen zich altijd uitzonderlijke omstandigheden voordoen. Maar bij ‘moeten worden verboden’ kies ik resoluut de kant van de andere helft van de Vlamingen die niet willen verbieden. De Standaard geeft nadere toelichting over de verbieders en de niet-verbieders.

Bij de kiezers van Vlaams Belang is het animo het kleinst om partijen die de democratie bedreigen te verbieden. Bij de kiezers van Groen vindt driekwart dat dat moet kunnen …

      Die partijpolitieke verschillen zijn makkelijk te duiden. Vlaams Belangers zijn misschien niet de meest overtuigde liberale democraten, maar ze voelen de bui hangen. Als er één partij verboden zou kunnen worden als ‘anti-democratisch’, dan is het de hunne. Of zouden die 75 % Groene jongens en meisjes aan een andere partij gedacht hebben?
      Ik kan mezelf bij zoveel onverdraagzaamheid troosten met het peilingsantwoord op een andere vraag, namelijk of ‘alle partijen aan verkiezingen moeten kunnen deelnemen, ongeacht hun politieke opvattingen.’ Twee derde van de burgers vindt van wel. Maar dat is een magere troost. Er is er nog altijd een derde dat vindt van niet.
     ‘Waar ligt de grens ligt om iets als een bedreiging van de democratie te beschouwen en wie moet daarover oordelen,’ vraagt De Standaard zich af. Dat is een terechte vraag. In hetzelfde nummer van De Standaard wordt op andere bladzijden verwezen naar Trump, Orban, Erdogan, Netanjahu en Maduro. Er zijn goede redenen om in die mensen een bedreiging van de liberale democratie te zien. Moeten die mensen dan van verkiezingen in hun land worden uitgesloten? Op de opiniepagina suggereert Walter Zinzen dat ook Vlaams Belang een bedreiging vormt van de democratie. ‘We mogen ons niet in slaap laten sussen door de schijn van geweldloosheid die het eigentijdse extreemrechts zich heeft eigengemaakt.’ Uitsluiten van de verkiezingen dan maar?
     (DS 26/5)

Opiniepeiligen (3)
     Maar mijn grootste moeilijkheid bij opinie-peilingen is altijd dezelfde: dat ik meestal niet weet wat ik zelf op de gestelde vragen moet antwoorden. Neem de stelling ‘Als de regering van mening is dat een organisatie gevaarlijk is, mag ze deze ontbinden en alle activiteiten ervan verbieden.’ Een antwoord ‘helemaal akkoord’ of ‘helemaal niet akkoord’ sluit ik uit. ‘Geen mening’ zou inhouden dat het mij niet interesseert of dat ik er niet over wil nadenken, en dat is niet zo. Mijn beste bod hier is ‘akkoord, maar alleen in heel uitzonderlijke gevallen.’ Maar hier kan men mij makkelijk in het nauw drijven door mij om nadere uitleg te vragen. Wie zou je vertrouwen om die ‘heel uitzonderlijke gevallen’ vast te stellen? Vallen de Moslimbroeders onder de ‘heel uitzonderlijke gevallen’? Ik ben nooit meer dan twee of drie vragen verwijderd van ‘geen mening.’
     Er is echter één vraag van de peiling die ik met de ogen toe kan beantwoorden. ‘Burgers die de democratie bedreigen, moeten hun stemrecht verliezen.’ Nee, natuurlijk niet. Wat zou daar het nut van zijn? Ik heb daar onlangs een stuk over geschreven. Hoe is het nu mogelijk dat 50,6 % van de respondenten daar anders over denkt. Heeft niemand dan mijn stuk gelezen?
     (DS 26/5)

* Over de ontzetting van burgers uit hun politieke rechten, zie mijn stukje hier.

Karel Verhoeven, Israël, de universiteit
     De hoofdredacteur van De Standaard is van oordeel dat de Vlaamse universiteiten hun samenwerking met de Israëlische universiteiten moeten stopzetten, om zo het lijden van de Gazanen te verlichten en een rechtvaardige oplossing dichterbij te brengen. De argumenten voor en tegen zo’n academische boycot zijn bekend. In een argument gebruikt Verhoeven misleidende woordkeuze. ‘De universiteiten luisteren niet naar de studenten,’ schrijft hij. Met studenten wordt bedoeld actievoerders, en met luisteren naar wordt bedoelt doen wat ze zeggen.
    (DS 28/5)

‘Ludieke’ post
     En weer werd ik op het verkeerde been gezet door een krantenkop. “Ludieke” De Wever-post van Vooruit ontstemt N-VA (DS 28/5). Mijn vergissing laat zich verklaren door mijn vooroordelen en doordat ik een ongeduldige lezer ben, voortdurend jumping to conclusions. Ik dacht dus eerst dat De Wever iets gepost met een ironische allusie op Vooruit, waarop die azijnpissers nijdig hadden gereageerd. Maar uit het artikel bleek dat ik mij drie keer had vergist. De post was niet van De Wever maar van Vooruit, de toon was niet ironisch maar sarcastisch en oppositie-partijachtig, en de reactie van N-VA was niet azijnpisserig. ‘Wij kunnen wel tegen een stootje, maar netjes en productief is het allerminst.’
     (DS 28/5)



Mijn Oekraïense pessimisme
     Mensen die er geweest zijn, zoals Thimothy Gordon Ash en Nathalie Tocci  vertellen ons dat de Oekraïeners hun situatie realistisch bekijken. Ze hopen niet meer op een volledige overwinning, zoals twee jaar geleden, maar ze vrezen ook niet meer de totale nederlaag, zoals een jaar geleden. Zelf word ik hoe langer, hoe pessimistischer. Mijn pessimisme wordt nog aangescherpt als ik optimistische geluiden hoor.
      Er zijn twee soorten optimistische geluiden. Je hebt mensen als Tom Sauer die geloven dat we Poetin tot een redelijke oplossing kunnen brengen door toegevingen. Dat is een soort. Het tweede soort optimisme komt ik vooral tegen bij enkele van mijn FB-vrienden die geloven dat Rusland militair en economisch op instorten staat. Ik geloof dat niet. Toen Trump zei: ‘Russia is winning this war,’ dacht ik: verdomme, voor één keer dat hij de waarheid spreekt, zegt hij dan zoiets! Oekraïne heeft een gebrek aan manschappen en die zwakheid zou slechts met enorme materiële steun van het Westen kunnen worden goedgemaakt.
      Het optimisme van mij FB-vrienden heeft natuurlijk geen invloed op het verloop van de oorlog. Erger is dat datzelfde optimisme de politiek van het Westen heeft beïnvloed. Toen Poetin in 2014 de Krim bezette dacht het optimistische Westen dat het daarbij zou blijven. De Amerikanen wilden halfslachtige economische sancties, Europa liever helemaal geen. De Krim in 2014 was het Rijnland van 1936: het moment dat de agressieve partij er nog niet zeker van was van hoe de tegenstanders zouden reageren.
     Poetin heeft na 2014 besloten dat het Westen niet krachtig zou reageren, en hij had gelijk. Met zijn gedurfde opmars naar Kiev bewees hij zijn vastberadenheid. De militaire mislukking van de opmars, was een test voor zijn wilskracht, en die heeft hij in overvloed. Als het niet makkelijk gaat, dan maar moeilijk. Het Westen daarentegen klampte zich vast aan illusies. Opeenvolgende ‘pakketten’ economische maatregelen zouden volstaan om Rusland in elkaar te doen storten. Wat stelde Rusland immers voor met een BBP ter grootte van dat van de Benelux? Terwijl Rusland koos voor de moeilijke oplossing van blood, sweat and tears, koos het Westen met zijn wezenlijk pacifistische bevolking voor de makkelijke oplossing, ook toen iedereen kon zien dat de economische instorting er maar niet kwam.
       Met Trump kwam er voor Poetin een onvoorspelbare kaart in het spel. Poetin wist dat het halfbakken beleid van Biden voorbij was. Trump kon twee kanten uitgaan: zich radicaal uit Oekraïne terugtrekken of zich als warlord met zijn volle gewicht in de strijd gooien door massaal wapens te leveren aan Zelenski. Ondertussen is voor iedereen duidelijk dat Trump geen warlord maar een bully is, iemand die liever de kleintjes op de speelplaats afdreigt. Poetin trekt er zijn conclusies uit en begint met omvangrijke bombardementen. Ondertussen is Europa nog niet over de illusie heen dat het een ‘vredesmacht’ kan sturen om een of andere bestandslijn te bewaken. Ik heb die illusie ook gekoesterd. Zoals ik vroeger de illusie koesterde dat een volgend wereldconflict per definitie beperkt zou blijven tussen de VS en China.
     (DS 16/5, 27/5, 28/5) 

‘Aankaarten’
     Discriminatie komt voor op plaatsen waar je zoiets niet zou verwachten. Ik lees een citaatkop in De Standaard. ‘Queer vrouwen en trans vrouwen ondervinden specifieke vormen van misogynie en discriminatie, ook binnen de lgbti-gemeenschappen.’ De uitspraak is van Laura Smolders, organisator van de Dyke March.
      In plaats van het hele stuk te lezen, begin ik erover te mijmeren. Hoe zou de misogynie en discriminatie eruit zien binnen de lgbti-gemeenschap? Zou het artikel daar voorbeelden van geven? Ik gok van niet. En wat zou Laura Smolders willen doen aan die discriminatie binnen de lgbti-gemeenschap? Na enig nadenken, meen ik het antwoord te kunnen raden. Ze zal de kwestie willen ‘aankaarten’. Ik doorloop het stuk, en inderdaad, zo staat het er. ‘Die dubbele discriminatie willen ze aankaarten.’
     (DS 16/5)

Wachtwoord
     We vloeken allemaal wel eens als we een nieuw wachtwoord moeten verzinnen voor een site of een app. Het mooiste wachtwoord dat ik ken is dat uit Casper & Hobbes. Het is wel wat lang: Tijgers zijn wild / tijgers zijn gemeen / tijgers hebben tanden / en bijten in je been / tijgers zijn geweldig / en kunnen tegen pijn / ik wou dat ik een tijger was / dat zou fantastisch zijn.
     Het wachtwoord bevat ook een hoofdletter en speciale tekens, zoals vaak wordt gevraagd.

zaterdag 24 mei 2025

Anekdotiek

 Klimaat van angst
     In 1765 voerde de Britse regering een nieuwe belasting in voor de Noord-Amerikaanse kolonies: het zegelrecht. Op alle wettelijke documenten, vergunningen, testamenten, contracten, kranten enzovoort moest een zegel worden geplakt dat de Amerikanen moesten kopen bij officiële zegelverkopers. De verontwaardiging was groot. Het ging niet alleen om het geld, maar ook om het principe. De Amerikanen voelden zich door deze belasting, om het eens modieus te zeggen, tot slaaf gemaakt‘If the Stamp Act must take place, we are all slaves,’ zoals een tijdgenoot het noteerde.
     Er werden comités opgericht, toespraken gehouden, betogingen georganiseerd, congressen samengeroepen. De huizen van de zegelverkopers werden aangevallen en leeggeplunderd. Ook iemand die geen testament of vergunning nodig had, en die niet wist hoe een zegel eruitzag, wond zich op over dat vreselijke zegelrecht dat een bedreiging vormde voor álle Amerikanen. Het was al zegelrecht wat de klok sloeg. 
     Een Amerikaanse landheer vroeg zijn knecht om na valavond iets uit de schuur te halen. ‘Ik durf niet,’ zei de knecht, ‘ik ben bang.’ ‘Bang waarvoor?’vroeg de landheer. Waarop de knecht, met een klein stemmetje: ‘Bang voor het zegelrecht, meneer.’ 

Uilen en duiven
     Toen we naar de bosrand verhuisden, 35 jaar geleden, is mijn leefomgeving grondig veranderd. Ik zag voor het eerst van mijn leven eekhoorntjes die elkaar razendsnel achtervolgden, springend van de ene boom naar de andere. ’s Avonds hoorde ik het oe-oe-oe van de uilen. 
     Door een terloopse opmerking van mijn vrouw enkele weken geleden, besef ik nu dat dat oe-oe-oe gewoon van bosduiven komt. Zij had dat al die tijd geweten. 
     Gelukkig ben ik niet de enige die dat zo fout voorhad. Op de FB-pagina van Joachim Stoop lees ik: ‘Pas diep in mijn volwassenheid ontdekte het de oorsprong van het oe-oe-geluid dat van hogerop neerdaalde. Het bleken geen uilen, maar duiven.’

Mijn eerste betoging
     Ik herinner mij mijn eerste betoging. Ik was 16, en een progressieve leraar nam ons mee in zijn auto naar Antwerpen. Het ging over Vietnam. Die ellendige trotskisten hadden de politiek-incorrecte maar tegelijk de best scandeerbare slogan: Ho-ho-Ho-Chi-Min. Na de betoging dronken we iets in een café. Twee tafels verder was een chique gezelschap van linkse BSP'ers en KP'ers luidruchtig bezig elkaar gelijk te geven, al verschilden ze van mening over details. Een verzorgde dame zei dat ze binnen een communistische partij nooit zou kunnen ‘functioneren.' Dat waren dus de saloncommunisten waar mijn vader altijd over sprak. Ik keek op hen neer.

Ferrari
     Wie bij mooi weer zijn Ferrari aan het wassen is, kan erop rekenen dat voorbijgangers blijven staan voor een praatje. Een van onze buren heeft een model van midden de jaren 70, en ik zei hem dat ik ook wel zou overwegen zo’n auto te kopen, maar dat ik er tegen opzag om hem zelf te moeten wassen. Onze buur vertelde nog dat hij die auto gekocht had tijdens corona. Het was zijn vierde. Nu zou je denken: vier Ferrari’s, daar moet je toch heel rijk voor zijn. Maar dat is niet zo. Als je zo’n auto goed onderhoudt – 8.500 euro per beurt – behoudt hij zijn waarde. Je verkoopt gewoon na enkele jaren je model, en koopt met dat geld een ander. 

Oorlogsmisdaden in Afghanistan
     Volgens een BBC-onderzoek zouden Britse militairen zich tussen 2010 en 2013 schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden. Een bijzonder crapuleuze vorm van oorlogsmisdaad is als men gevangen vijanden doodschiet, en dat zou meermaals gebeurd zijn. Ik twijfel er niet aan. Er zijn legers waar zoiets dagelijks gebeurt en waar het door de leiding wordt aangemoedigd, en er zijn legers waar het uitzonderingen zijn. Laten we hopen dat het bij het Britse leger om uitzonderingen gaat.
     In een artikel in De Standaard (13/5) lees ik iets interessants. ‘Het is ondenkbaar dat leidinggevenden in de ondereenheden, kapiteins of majoors, hier niet van op de hoogte waren.’ Dat lijkt mij een realistische inschatting: kapiteins en majoor wél -- vanaf kolonel wordt het moeilijk. Ik sprak daar ooit over met zo’n kolonel die in Afghanistan was geweest. ‘Als een journalist mij vraagt’, zei hij, ‘of ik honderd procent zeker weet dat mijn mannen vijftig kilometer verder niet een dorp aan het uitmoorden zijn, dan moet ik antwoorden: nee.’ 

Levenservaring
     Qua levenservaring ben ik een provinciaaltje. Mijn vader had tenminste nog enkele jaren in de VS en in Duitsland gewoond, maar ik ken vreemde landen alleen als toerist. Je moet dan opletten als je in gezelschap komt van onbekenden. Je begint te vertellen over Senegal of Tanzanië omdat je daar toevallig een artikel over hebt gelezen, en dan blijkt dat de persoon met wie je spreekt daar geboren is, of er vele jaren heeft verbleven. Je kunt zoiets niet zien aan iemands gezicht. 
     Toen ik 17 was leerde ik op vergaderingen DR kennen. Ik kon met hem discussiëren alsof hij iemand was zoals ik. Nu pas verneem ik toevallig dat DR, die toen 16 was, gewoond had in Caïro en Hongkong, en ook in België op school was geweest in de drie verschillende regio’s van ons land. Terwijl mijn horizon niet verder reikte dan Wervik-Menen-Wevelgem.
  

Lafheid
     In de aanloop naar Pasen publiceerde De Standaard een reeks essays over dat bijbelse verhaal. Christophe Vekeman had het over de lafheid van de mens. Ik voel mij dan persoonlijk aangesproken. Ik ben namelijk geen held. Dat was mijn grootvader ook niet, zoals mijn moeder vaak herhaalt. Misschien zou ik op bevel van hogerhand wel een heldendaad kunnen stellen, maar niet op eigen initiatief. Als er op de tram een ruzie ontstaat, hou ik mij afzijdig. 
     Bij veel mensen ligt dat anders. Die hebben minder last van lafheid. Ik heb minstens twee FB-vrienden van ongeveer mijn leeftijd die zich nog levendig herinneren hoe ze op de speelplaats van hun vroege jeugd in vuistgevechten gewikkeld raakten om zwakkere medeleerlingen te beschermen. De eerste keer dat ik op de speelplaats een vuistslag in mijn gezicht kreeg, schrok ik hevig. Ik deed er alles aan om herhaling van die pijnlijke ervaring te vermijden. En op de tram weet je nooit of iemand van de vechtende partijen soms geen mes bij zich heeft.

Een nieuw mei ’68
     Wie graag glimlacht, vindt overal aanleidingen. Naast de brief van de leerkracht Nederlands staat er een brief van Luc van Herentals waarin hij aandringt op meer subsidies voor goedkope studentenkamers. Dat op zich vind ik treurig. Maar dan schrijft Van Herentals: ‘Toen de toenmalige minister van Onderwijs eind jaren ’70 het inschrijvingsgeld wilde optrekken tot 10.000 frank, beleefde Leuven met langdurige bezettingen van de universiteitsbibliotheek en massale betogingen zijn tweede mei ’68.’ 
     Het mooiste is dat Luc hier verzwijgt dat hijzelf de Paul Goossens van dat nieuwe mei ’68 was. Hij heeft toen zelfs, samen met een andere activistische student, enkele dagen in de gevangenis doorgebracht. We trokken in ‘massale betogingen’ door de straten en we zongen uit volle borst: ‘Bolle vrij en Luc Van Herentals’. 


Egon Friedell vertelt

 Congres van Wenen
     Enkele maanden geleden ben ik begonnen aan deel I van Friedells Kulturgeschichte der Neuzeit – in het Engels – en ik begin nu eindelijk aan deel III toe. Godfried Bomans nam het boek mee toen hij, kort voor zijn dood, een week ging kamperen op het onbewoonde eiland Rottumerplaat. Het is algemeen bekend dat Bomans daar een psychologische crisis heeft doorgemaakt, maar ik heb nergens teruggevonden of hij dat boek nu uitgelezen heeft of niet.
     Friedell is niet goed in inleidingen. Ook deel III begint saai, met een theoretische uitleg over geschiedschrijving. Friedell verzet zich tegen de wetenschappelijke pretenties van de ‘historische methode’, weet niet goed wat zijn argumenten zijn, en verliest zich in zijn paradoxen. Hoe meer hij de gaten in zijn redenering probeert te stoppen, hoe meer hij ze verknoeit.
     Daarna wordt het weer leuk. Hij zegt enkele scherpzinnige zaken over de romantiek, bijvoorbeeld. Dat de vroege romantiek (vóór 1815) en de late romantiek (tussen 1815 en 1830) niets met elkaar te maken hebben. Dat de Franse romantiek nooit heeft bestaan. Dat romantiek in essentie bestaat uit een overdreven artistieke visie op het leven. Ik weet niet of dat allemaal waar is, maar ik lees het graag.
     Nog beter wordt het als hij over het Congres van Wenen vertelt. Dat was niet alleen een diplomatieke gebeurtenis van het grootste belang, het was ook het langstdurende society evenement van de geschiedenis.’ Het werd later een geliefd onderwerp van kostuumfilms, zoals de klassieker uit 1931 Der Kongress tanzt, waarvan de titel voortborduurt op een uitspraak van Charles-Joseph de Ligne: ‘Der Kongress tanzt, aber er kommt nicht vorwärts’. Sommige adellijke dames zijn geloof ik heel hun  verdere leven doodongelukkig geweest omdat het dansende Congres voorbij was. Hen bleef alleen de herinnering.
       De royalty was goed vertegenwoordigd. Er namen aan de diplomatieke en feestelijke activiteiten twee keizers en vier koningen deel. In dat verband haalt Friedell een bon mot aan dat ik niet kende. ‘De tsaar van Rusland bemint - wij zouden zeggen neukt - voor iedereen, de koning van Pruisen denkt voor iedereen, de koning van Denemarken spreekt voor iedereen, de koning van Beieren drinkt voor iedereen, de koning Würtenberg eet voor iedereen, en de keizer van Oostenrijk betaalt voor iedereen.’
     Ook mooi is de verschijning van Friedrich Ludwig Jahn, de vader van de turnclubs, die op de elegantste bals verscheen zonder kniekousen en gehakte schoenen, maar met beslijkte laarzen. Kwatongen beweerden dat het slijk er voor elk bal zorgvuldig werd opgesmeerd. Zo’n verhaal kan bijna niet waar zijn. Maar het doet mij denken aan Mao die alleen versleten schoenen wou dragen en een mannetje in dienst had om nieuwe schoenen te verslijten. Of aan mijn eigen garderobe waar een jeansbroek bij is met een zorgvuldig aangebrachte scheur. Ik stel mij dan altijd voor dat die scheur is aangebracht in een sweatshop, ergens in een land waar nog kinderarbeid voorkomt.
     Ik ben ondertussen aan bladzijde 31 van deel III.

Lodewijk XIII
     We hebben natuurlijk allemaal een mening over Lodewijk XIV, Lodewijk XV, Lodewijk XVI en Lodewijk XVIII, maar hoe zit dat met Lodewijk XIII? Volgens Egon Friedell was het een ‘pathologische nietsnut, een paspop in koningskleren, wiens enige goede eigenschap was dat hij zich blind onderwierp aan het superieure verstand van kardinaal Richelieu.’ Zo’n terloopse karakterisering is gevaarlijk. Als Friedell een lang requisitoir houdt tegen Filips II van Spanje of uitvoerig de wijsheid van Frederik II van Pruisen bewierookt, dan is de lezer op zijn hoede. Misschien worden die personen wel eenzijdig belicht. We kennen Friedell ondertussen. Maar zo’n opmerking langs de neus weg neem je voetstoots aan zonder erbij stil te staan.
     Gelukkig was ik tegelijkertijd aan het lezen in dat aardige boekje van Laetitia Strauch-Bonart, La gratitude. Et si vous étiez de droite vous-aussi?  En daar lezen we dat er in de geschiedenis vorsten zijn opgestaan die hun macht rechtvaardig hebben gebruikt: Cyrus de Grote, de Indische keizer Ashoka, of, ‘dichter bij ons, Lodewijk XIII, die minder flamboyant was dan zijn vader en zijn zoon, maar die zijn leven heeft gewijd aan Frankrijk.’
     Wie moeten we geloven? Heeft Laetitia Strauch-Bonart een biografie over Lodewijk XIII gelezen die toevallig positief uitviel voor de vorst? Heeft ze er als studente een paper over geschreven? Ik weet het niet. Bij Friedell sluit ik niet uit dat zijn harde oordeel teruggaat op de lectuur van De drie musketiers.

Tot in de puntjes verzorgd
     In zijn uitgebreide lofzang op de grote antiliberale historicus Carlyle, wijdt Egon Friedell ook enkele welwillende alinea’s aan zijn liberale tijdgenoot Macaulay. Hij wil vooral de oppervlakkigheid van die laatste afzetten tegen de diepzinnigheid van Carlyle, maar hij wil ook niet ondankbaar zijn: met Macauley heeft hij zich geweldig geamuseerd, terwijl hij tegelijk veel bijleerde. Dat is ook wat ongeveer iedere lezer van Macaulay zal hebben ondervonden. Verder prijst Friedell Macaulays nauwkeurigheid en zin voor detail. Hij houdt zelf ook van details, maar zijn nauwkeurigheid vertrouw ik minder. Zo schrijft hij: ‘He was always the lord, in dress as in other things, well-groomed, courteous, full of tact and good taste.’
     Well-groomed ...  k
lopt dat wel? Ik meen mij te herinneren dat de Victorianen zelf Macaulay een beetje een sloddervos vonden, waarbij we echter niet mogen vergeten dat de normen van die tijd heel hoog lagen. 

vrijdag 23 mei 2025

Genocide in Zuid-Afrika? e.a.


Genocide in Zuid-Afrika?

      Natuurlijk is er geen genocide aan de gang in Zuid-Afrika. Wel worden er jaarlijks enkele honderden boerderijen van blanken aangevallen en vallen er daarbij enkele tientallen doden, maar dat is onvoldoende om dat beladen woord in de mond te nemen. Genocide veronderstelt zowel een bewezen intentie als een bepaalde schaal. Voor mijzelf hou ik mij aan de strikte definitie.
 
     Anders is het gesteld met ‘oproepen tot genocide’. Dat zie ik veel ruimer. De Standaard van 22 mei brengt drie grote Israël-kritische artikels en in één ervan worden enkele ‘genocidale uitspraken’ verzameld. Die van Moshe Feiglin, oud-parlementslid van Likoed, bijvoorbeeld. ‘De vijand is niet Hamas. Elk kind, elke baby in Gaza is de vijand.’ Men kan zeggen wat men wil, maar ik vind die uitspraak behoorlijk genocidaal. Sommigen zullen dat ook vinden van de vaak door Palestijnen gebruikte slogan ‘Khaibar, khaibar yaa yahud, jaisj-e-mohammed saufa ya’ud’, vertaald: ‘Khaibar, Khaibar, o Joden, het leger van Mohammed komt terug.’ Maar wie voor de verwijzing naar het bloedbad van Khaibar (628 n.C) een onschuldiger uitleg verkiest, mag van mij gerust zijn gang gaan.
     De meest ondubbelzinnige oproep tot genocide die ik ken is de slogan die men hoort op meetings van de Zuid-Afrikaanse EFF – de Economic Freedom Fighters. Toen ik die naam voor het eerst hoorde, dacht ik het een libertarische beweging was, maar blijkbaar verstaan die mensen onder ‘economische vrijheid’ iets anders dan ik.  De slogan waar ik het over heb, komt uit een oud anti-Apartheidslied: ‘Shoot to kill! Kill the Boer, the farmer! Brrrr pha pha ! Brrrr pha pha!’ 
     Nu is mijn interpretatie van de vrije meningsuiting heel ruim. Ik vind niet dat uitspraken over vijandige Gazaanse baby’s, verwijzingen naar het bloedbad van Khaibar, of moordlustige liedjes uit de Apartheidstijd moeten worden verboden. Maar ik vind het wél een oproep tot genocide*. De rechtbanken in Zuid-Afrika oordelen daar echter anders over. In augustus 2022 oordeelde het Equality Court in Johannesburg dat het zingen van het Kill-the-boer-lied ‘geen haatzaaiende uitlating of aanzet tot geweld vormt’. De rechtbank beschouwde het als een vorm van politieke expressie - alsof haatzaaierij en politieke expressie elkaar uitsluiten. Het vonnis werd bevestigd door het Supreme Court of Appeal en later door het Constitutionele Hof.
     Dat haatzaaiende liedjes gezongen worden op druk bijgewoonde extremistische bijeenkomsten moeten we betreuren. Maar het zijn vooral de rechterlijke uitspraken die niet veel goeds beloven voor de toekomst van Zuid-Afrika. 

PS. Zo zijn ook de slogans van extremistische Joden op Jeruzalemdag-betogingen oproepen tot genocide: Dood aan de Arabieren en Moge jullie dorp branden. (DS 27/5). Omgekeerd zijn slogans als From the River to the Sea niet noodzákelijk oproepen tot genocide, zie ook hier.

Kritische stem in Israël
     Yair Golan, voormalig generaal-majoor van het Israëlisch leger en nu voorzitter van de centrumlinkse Democraten is radicaal tegen de manier waarop de oorlog in Gaza gevoerd wordt. ‘Een land dat bij zijn verstand is, vecht niet tegen burgers, doodt geen kinderen als hobby en stelt zich niet tot doel hele bevolkingen te verdrijven.’
      Als hobby …’ het is onbegrijpelijk dat een verantwoordelijke politicus zijn eigen uitspraak ondermijnt door die kinderachtige toevoeging. De kwalificatie is om te beginnen al onwaar. Ook de nazi’s doodden geen Joden als hobby. Wie zoals Golan tegen de oorlog is, moet proberen zoveel mogelijk gematigde Israëli’s aan zijn kant te krijgen, en hij moet zijn vizier scherpstellen op de regering. Wie echter het doden van Gazaanse kinderen als een perverse hobby voorstelt, legt de verantwoordelijkheid bij het leger en de soldaten in plaats van bij de regering. Voor buitenlandse Israël-critici luistert dat niet zo nauw, maar in Israël kan men beter dat verschil respecteren. Dat heeft Golan achteraf ook ingezien toen hij achteraf probeerde uit te leggen dat hij niet het leger viseerde.
      Uit het artikel in De Standaard (22/5) over de zaak leer ik nog iets anders. Door zijn onzinnige uitspaak kunnen de politieke tegenstanders van Golan hem nu beschuldigen van ‘bloedlaster’. Dat verwijst naar de oude antisemitische mythe dat Joden niet-Joodse kinderen ontvoerden en doodden om hun bloed te gebruiken in een paasgebak. Natuurlijk heeft de uitspraak van Golan daar niets mee te maken, maar hij had moeten weten dat ze zo tegen hem zou worden gebruikt.
     Je vraagt je af hoe Golan zo’n dwaze fout heeft kunnen maken. Sterke emoties bij het denken aan de dode baby’s kunnen het sarcasme maar gedeeltelijk verklaren. Een meer voor de hand liggende verklaring is het politieke isolement waarin Golan verkeert. Hij leidt een partij die vroeger de sterkste was van het land en die nu herleid is tot een splinterpartijtje van 4 zetels in de Knesset. Het gevoel van onmacht kan iemand nodeloos agressief maken. Splinterpartijen die langzaam uitgegroeid zijn tot middelgrote of grote partijen, zoals Vlaams Belang en PVDA hebben geleerd hun agressieve boodschappen te doseren. Hún uithalen zijn berekend op effect en niet op het afreageren van frustratie.
      Over het leerrijke stuk van De Standaard nog dit. De journalist schrijft dat Goran van ‘gezegende leeftijd’ is. De man is 63. Yesh Atid wordt een ‘liberale’ oppositiepartij genoemd, met liberale tussen aanhalingstekens. En Nationale Eenheid wordt een ‘vermeende centrumpartij’ genoemd. Ik begrijp dat men de woorden ‘liberaal’ en ‘centrum’ te positief vindt voor de partijen in kwestie, maar laat die adjectieven dan gewoon weg in plaats van er aanhalingstekens rond te zetten of er een 
vermeend aan toe te voegen. 

Mijn scepticisme
     Soms zie ik op de sociale media agressieve discussies voorbijkomen. Die komen ongetwijfeld voort uit diepgevoelde emoties, maar tegelijk denk ik dan aan de tijd dat ikzelf agressief discussieerde over algemene onderwerpen. Ik had toen de gewoonte om mijn twijfels te overschreeuwen, want deep down ben ik een scepticus.
     Er bestaan veel soorten scepticisme. Het mijne bestaat uit de rotsvaste overtuiging dat ik het over alles fout voor kan  hebben. Ik heb mij vroeger zo vaak vergist, waarom zou ik mij nu niet vergissen? En misschien vergis ik mij als ik denk dat ik mij vroeger vergiste.
      In een discussie ga ik er altijd van uit dat mijn opponent gelijk kán hebben, hoe aantoonbaar slecht zijn argumenten ook zijn. En als zijn argumenten veel béter zijn dan de mijne, kan hij omgekeerd nog altijd óngelijk hebben. Het is een zienswijze die veel rust en vrijheid garandeert. In een polemiek kan ik vrij beslissen of ik mij agressief of verzoenend opstel. Vaak kies ik voor het tweede, want deep down hou ik niet van ruzie. 

Mia Doornaert en de taalverloedering
     In De Standaard van 22 mei ontbindt Mia Doornaert haar duivels tegen de verloedering van de Nederlands. Ze heeft het daarbij speciaal gemunt op Engelse woorden die te pas en te onpas worden gebruikt: draft, awards, slipstream. Ze noemt het ‘le tout anglais’ en Engels über alles. Dat Doornaert die Franse en dat Duitse woorden gebruikt is een mooi, ironisch accent in haar betoog, maar het wijst er tegelijk op dat er ooit een mode bestond om Franse en Duitse woorden in Nederlandse teksten en conversatie te gebruiken.
     Ik heb daar zelf minder problemen mee, noch met die oude, noch met die nieuwe mode. Karl Marx gebruikte in zijn briefwisseling graag woorden uit het Frans, Engels, Latijn, Italiaans, Russisch en Nederlands. Hij overdreef daar misschien in, zoals hij in alles overdreef, maar met mate gebruikt kan ik die polyglotte opschepperij goed verdragen.
 Goed, passons, zoals Willem Elsschot schreef.
     Doornaert heeft ook een verklaring voor de mode. ‘Het gaat ten dele om luiheid, en ten dele om de aanstellerij van een zich kosmopolitisch wanende elite.’ Die uitleg is redelijk goed van toepassing op mijzelf, behalve dat ik mij geen kosmopoliet waan. Maar lui ben ik zeker. Soms kom ik makkelijker op een Engels woord en gebruik ik dat, in plaats van moeite te doen om naar een gelijkwaardig woord in het Nederlands te zoeken. En soms komt dat Engelse woord mij zo vertrouwd voor dat het mij bijna aanstellerij lijkt om het door een Nederlands woord te vervangen. Made in China ken ik van toen ik acht jaar was. Het stond op de onderkant van mijn speelgoedsoldaatjes. Ik kan toch moeilijk Gemaakt in China zeggen.
     Ook andere vormen van taalverloedering worden door Doornaert gehekeld. ‘Ik word moordlustig wanneer iemand me dan antwoordt met een gewichtig air alsof hij het buskruit en het warm water heeft uitgevonden: “Een taal evolueert”. 
     Die moordlust van Doornaert begrijp ik. Ook ik vind bepaalde clichés over taalverloedering erger dan de taalverloedering zelf. Ik heb leren aanvaarden dat er goede en verstandige mensen bestaan die normaliter uitspreken met de klemtoon op de derde lettergreep. Zolang ze maar niet zeggen dat het zo hoort omdat 
taal evolueert.
     Doornaert gebruikt het woord moordlust als spotternij. Maar er zit ook een letterlijk kantje aan de door taalfouten opgewekte moordlust. Er is een beroemde aflevering van de Simpsons waarin een personage alle zelfcontrole verliest wanneer iemand het woord chowder uitspreekt op zijn Frans, chow-dair. En dat is nog maar fictie. De Amerikaanse schrijver James Fenimore Cooper vertelt een waargebeurd verhaal. Een schoolmeester had een meisje doodgeslagen omdat ze een bepaald woord herhaaldelijk verkeerd uitsprak. De man werd ter dood veroordeeld en zou in het openbaar worden opgehangen. Cooper bevond zich onder het publiek. Op het allerlaatste moment haalde de directeur van de gevangenis theatraal een gratiebevel boven dat hij al een hele tijd op zak had, en de schoolmeester werd, zoals het ook Macheath in de Driestuiversopera verging, nicht aufgehängt. 

Filosoof
     Iemand die filosofie gestudeerd heeft, kun je niet zomaar een filosoof noemen. Zo ben ik wel germanist en romanist maar geen filoloog, en een master in de geschiedenis of in de wiskunde is geen historicus of wiskundige. Om filosoof, filoloog, historicus of wiskundige te zijn moet je in hoofd- of bijberoep geleerde boeken of artikels schrijven over dat vakgebied. 
     Ik zoek uitzonderingen. Welke leraren in het middelbaar onderwijs zou je wel informeel met het label van hun studie kunnen benoemen? Ik geloof dat psycholoog, bioloog en chemicus wel mogelijk zijn. Die mensen hadden met hun diploma evengoed een ander beroep dan leraar kunnen uitvoeren dat met hun discipline in verband stond.
     En natuurlijk kan iemand die géén filosofie gestudeerd heeft, wel een filosoof zijn. Eric Hoffer bijvoorbeeld. Die was dokwerker van beroep. Ook een dichter moet geen literatuur gestudeerd hebben. 


* Een filmpje van zo’n EFF-meeting waar dat haatzaaiende lied gezongen wordt staat hier

woensdag 21 mei 2025

Het opiniekatern van De Standaard


Maarten Boudry en de bandbreedte
    Op x.com vat Maarten Boudry De Standaard in een notendop samen: ‘Orthodox-groen over het klimaat (antinucleair, pro-hernieuwbaar), extreem politiek correct over islam & migratie, en kneuterig enge bandbreedte in het opiniekatern (van woke tot superwoke tot gewoon links). En uiteraard: forse anti-Israël bias.’
       Hoewel ik rechtser ben dan Maarten, steekt hij mij hier langs de linkerkant voorbij. In het opiniekatern vind je inderdaad veel woke, superwoke en gewoon links, maar dat zijn bijlange na niet de enige stemmen, en al zeker niet bij de vaste columnisten. Ik denk aan Mia Doornaert, Joren Vermeersch, Griet Vandemassen, Tinneke Beeckman en Ive Marx. Dat zijn te veel uitzonderingen om van een ‘enge bandbreedte’ te spreken. 

Maud Van Walleghem
     Maar dat het er in die bandbreedte van links-woke soms enggeestig aan toegaat, daar ga ik dan weer mee akkoord. Gisteren las ik de column van Maud Vanwalleghem (20 mei). Bart De Wever had iets snedigs gezegd over corruptie in Brussel en de PS. Van Walleghem kon daar niet om lachen. Cynisme en sarcasme, allemaal goed en wel, ‘maar toch niet als eerste minister van het land?’ Om haar betoog te schragen citeert ze ‘de integrale versie van de zogenaamde mop van De Wever.’

Er is de scheiding der machten, Montesquieu hé. Maar (dit is de ‘maar’ waarbij iedereen weet dat er een uitspraak komt die in strijd is met het principe van de scheiding der machten) ik moet toch een beetje glimlachen als ik zie dat er een procureur is met een heel duidelijk PS-etiket, die corruptie bij politici gaat onderzoeken. Dan denk ik dat ze blij zullen zijn dat ze hem benoemd hebben, de PS. Die heeft werk voor de rest van zijn leven.

      Van Walleghem vindt dat wie om dat soort uitspraken lacht een bijzonder slecht gevoel voor humor heeft. Daarmee kwetst zij mij in mijn gevoelens, want ik kan daar inderdaad om lachen. Maar mensen voelen zulke zaken nu eenmaal verschillend aan. Laat mij daarom de analyse van Van Walleghem eens onder de loupe nemen.

Het was een sneer, doordrenkt van sarcasme. Het woord ‘sarcasme’ komt uit het Grieks en betekent ‘ergens vlees afscheuren.’ Het is een stijlfiguur die dient om te beschadigen, te vernederen, te ondermijnen … Met een fijne smalende glimlach reduceerde De Wever de Brusselse procureur des Konings, Julien Moinil, tot een handpop van de PS … Daarmee pleegde hij met één uithaal een karaktermoord op die man … Het past een premier niet om de scheiding der machten te ondermijnen.

      Nou, nou, nou … beschadigen en vernederen … karaktermoord … ondermijnen van de scheiding der machten … Van Wallegghem gaat er wel stevig tegenaan. Ik interpreteer de uitspraak van De Wever helemaal niet als sarcasme, dat inderdaad dient om te kwetsen, maar veeleer als cynisme, dat zich van kwetsen of niet kwetsen weinig aantrekt. Ook zie ik in de uitval van De Wever geen aanval op de onafhankelijkheid of op de persoon van procureur Moinil. De Wever zegt dat zijn woorden niet als een persoonlijke aanval bedoeld waren en ik geloof hem. Maar ik heb er alle begrip voor dat een tegenstander van De Wever dat anders interpreteert. Tegenstanders van De Wever zijn ook maar mensen.
      Ik gaf vroeger in het vierde middelbaar een lessenreeks over humor. De sneer van De Wever zou ik hebben uitgelegd als een voorbeeld van objectieve ironie.  Het woord ‘ironie’ – ik kan ook pedant zijn – komt uit het Grieks en betekent onwetendheid. De PS heeft bijgedragen tot de benoeming van Moinil als procureur*. Maar die PS
ers waren dus onwetend van het feit dat ze daarmee iemand hadden aangesteld die hun eigen corruptie zou onderzoeken. Aan zon situatie zit een grappig kantje. Jack Dawson heeft geluk bij het kaartspel en wint een ticket  voor de Titanic.  Een knecht krijgt van zijn meester een paard waarmee hij zich in veiligheid kan brengen in Ispahan … waar de Dood hem opwacht.
     Bij objectieve ironie zit de grap minstens gedeeltelijk in de situatie zelf. ‘Bart De Wever moest niet glimlachen,’ schrijft Van Walleghem, ‘omdat hij de situatie grappig vond.’ Hoezo? Natuurlijk vond De Wever die situatie grappig. Al wat je dan als humorist moet doen is op die situatie wijzen, en er nog enkele andere technieken tegenaan gooien. De eerst is de overdrijving. ‘Die heeft werk voor de rest van zijn leven.’De tweede techniek is die van de de antifrase: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt. De Wever zegt: ‘Dan denk ik dat ze blij zullen zijn dat ze hem benoemd hebben, de PS.’ Hij bedoelt dat de PS niet blij zal zijn dat er nu een procureur achter hen aan gaat en – o ironie – dat het iemand is die ze nog zelf hebben helpen benoemen. 
     De hoofdvoorwaarde voor een humoristisch effect is dat meerdere ingrediënten samenkomen. Dat is hier geloof ik het geval: objectieve ironie, overdrijving, antifrase en waarheid. It’s funny because it’s true. Mocht de PS in Brussel een brave, onkreukbare partij zijn, dan was de mop inderdaad veel minder goed. 

Catalogeren of argumenteren
     Is de bandbreedte in het opiniekatern van DS zo ‘kneuterig eng’ als Boudry beweert? Dan neem ik De Standaard van vandaag (21/5) er even bij. Het opiniekatern bevat bijdragen van Wouter Duyck, Griet Vandermassen, Stefan Hertmans en Marc Reynebeau. De laatste twee zijn duidelijk ‘links’ de andere twee niet. Maar is die indeling wel zo belangrijk? Een rationalist zou altijd in de eerste plaats naar de argumentatie en naar de toon moeten kijken. Eens kijken. 

Wouter Duyck
     Wouter Duyck pleit voor een onderwijs dat de nadruk legt op kennis en niet op welzijnstherapie. Hij betoogt dat kennisonderwijs de kinderen gelukkiger kan maken. Ik weet niet of dat een ‘links’ of een ‘rechts’ standpunt is, maar ik sta er in elk geval vierkant achter. Maar dan haalt Duyck vrolijk kennis en IQ door elkaar.

 Intelligentie is maakbaar. Leraren creëren bij elk kind, elk jaar, 2 à 3 IQ-punten. Na 12 jaar loopt dat ongelooflijk op. Het verschil tussen Etienne Vermeersch en Donald Trump.

     Ik reken het snel even uit. 2,5 IQ-punten x 12 jaar = 30 IQ-punten. Een leerling begint aan het lager onderwijs met een IQ van 100 en verlaat het hoger middelbaar met een IQ van 130. De lezer vraagt zich af: kan dat?
      Nu is Duyck een expert in de
materie, maar ik lees ook af en toe wel iets over IQ en ik kan mij moeilijk voorstellen dat Duyck hier genuanceerd de consensus onder de experts weergeeft. Dat doet overigens niets af van zijn redenering. Die blijft geldig ook als de IQ-stijging door scholing minder indrukwekkend of blijvend is, of als het verband tussen IQ en geluk minder rechtlijnig is dan hij voorstelt**.

PS.
     Ik moest dus glimlachen toen bij Wouter Duycks bewering over die spectaculaire stijging van het IQ. Ik twijfelde er niet aan dat er studies en misschien zelfs metastudies bestaan die zoiets hebben uitgerekend, en toch moest ik glimlachen. Nu moet ik weer glimlachen bij de reactie van een leraar op dezelfde column (DS 23/5). ‘Het betoog van Duyck blijft beperkt tot een neoliberaal, eurocentrisch kader dat onderwijs reduceert tot een wedren naar excellentie.’ Ook hier twijfel ik er niet aan dat die man goed werk verricht als ‘leekracht Nederlands, derde graad arbeidsmarktfinaliteit,’ en toch moet ik glimlachen.

Griet Vandermassen
     Griet Vandermassen maakt in haar stuk een afweging tussen vrouwenrechten en trans-rechten. Alhoewel het probleem mij niet erg interesseert heb ik het met plezier gelezen: nauwkeurigheid, subtiliteit, rationaliteit. Ik heb slechts één slak gevonden waar ik zout op wil leggen. Die slak vond ik in de inleiding van het stuk waarin Vandermassen afstand neemt van het antitrans-beleid van autoritaire leiders.

Viktor Orban verbiedt de Pride. Vladimir Poetin zet de lgbti-beweging op de terreurlijst. Donald Trump voert oorlog tegen transpersonen. 

     Verbieden en op de terreurlijst zetten, dat is duidelijk, maar de uitdrukking oorlog voeren tegen is een zwaktebod. Trump heeft inzake transpersonen een reeks maatregelen genomen die niet makkelijk onder een noemer te vatten zijn. Sommige daarvan dragen misschien zelfs Vandermassens goedkeuring weg. De gemakkelijkste uitweg is dan om een dode metafoor te gebruiken zoals oorlog voeren. Als er geen Trump-aanhangers in de zaal zijn, kom je ermee weg. Ik zou dat misschien ook doen als ik een kwestie snel wilde afhandelen alvorens ik mij met het eigenlijke thema van mijn stuk zou gaan bezighouden.

Stefan Hertmans
     Stefan Hertmans schrijft een korte oproep om Israël te boycotten zolang dat land zijn oorlog in Gaza niet stopt. Hij doet dat door zoveel mogelijk emotionele woorden te gebruiken: ondraaglijk – lijden – machteloos – onnoemelijk – wreed – schande – imperialistisch – bruutheid – eindeloos – wraakoefening – terreur – moorddadig – tenhemelschreiend – genocidaal – misdaad – sadistisch – eindeloos – ondraaglijk – cynisch.
      In de retoriek onderscheidt men pathos, logos en ethos: gevoel, logica en ethiek. Hertmans doet een eenzijdig beroep op de pathos, en daarmee gaat hij voorbij aan de meningsverschillen die er over Gaza bestaan. En dat zijn geen verschillen in gevoelens: de meeste mensen kijken met eenzelfde gevoel van afschuw en medelijden naar de gruwelbeelden op televisie. De verschillen zijn te vinden bij de logos en bij de ethos. Wat zijn redelijke oplossingen? Wat zijn rechtvaardige oplossingen?
     Als ik zo’n oproep als Hertmans moest schrijven, zou ik drie argumenten gebruiken om zionisten en andersdenkenden te overtuigen dat Israël de oorlog eenzijdig moet beëindigen. Ten eerste: Israël kan zijn doel van militaire vernietiging van Hamas niet realiseren; ten tweede: Israël isoleert zich van de omringende Arabische landen die nochtans nodig zijn om de vrede in de regio te garanderen; ten derde: het voordeel van een tijdelijke verlamming van Hamas weegt niet op tegen de vele tienduizenden Gazaanse doden.
     Het nadeel van zulke redelijke argumenten is dat ze speculatief zijn, dat ze uitnodigen tot weerlegging, en dat ze leiden tot een discussie die eigenlijk niemand echt wil. Over corona en Gaza wil men niet discussiëren, men wil ruziemaken. Het zijn de twee onderwerpen bij uitstek die op de sociale media leiden tot ‘ontvrienden’. 

Marc Reynebeau
     Marc Reynebeau vindt onder andere dat de Vlaamse regering en N-VA niet genoeg subsidies geven om het Vlaamse erfgoed in stand te houden. Ik heb het stuk niet gelezen. 


* Die gewoonte van partijpolitieke steun bij benoemingen tot procureur of rechter hoorde bij de politieke zeden en was niet noodzakelijk een vorm van corruptie. In mijn familie- en kennissenkring heb ik genoeg rechters gekend die om hun benoeming te vergemakkelijken pro forma een partijkaart kochten. Dat had weinig invloed op hun onafhankelijkheid. Ik weet niet of dat bij de generatie van Julien Moinil nog gebruikelijk was. 

** Je kunt bij het berekenen van IQ bijvoorbeeld rekening houden met de verworven vaardigheden, en dan kunnen juist die vaardigheden geluksbevorderend zijn.