Als schrijver hadden ze allebei veel succes. Toch werd Hugo meer au sérieux genomen. Hij nam zichzelf ook heel erg au sérieux en dat helpt. Uiteindelijk werd hij in 1841 verkozen tot lid van de Académie française. Hij kreeg een groen uniform en een degen, en mocht plaats nemen te midden van de veertig ‘onsterfelijken’ om mee de belangen van de Franse taal en literatuur te behartigen over de hele wereld. Alexandre Dumas daarentegen geraakte nooit binnen in dat voorname clubje en moest ook na zijn dood wachten tot 2002 voor hij werd begraven in het Panthéon – waar Hugo al onmiddellijk na zijn verscheiden was bijgezet.
Lid worden van de Académie was niet gemakkelijk geweest, zelfs niet voor een groot man als Hugo. Hij moest wachten tot een ander academielid stierf en zich dan kandidaat stellen, naar mondaine feestjes gaan, zoete broodjes bakken met de andere leden, of, als die vis niet wilde braden, met hun vrienden, hun verloofdes, hun vrouwen of hun minnaressen. Omgekeerd kon je het eens verworven lidmaatschap ook niet meer kwijtraken. Hugo leefde twintig jaar in ballingsschap omdat hij ruzie had met Napoleon III en al die tijd bleef zijn stoel – nr. 14 – onbezet. Toen Napoleon III verdreven was, keerde Victor Hugo terug en kon hij zijn plaats weer innemen. Dat was in 1870, het jaar ook van de dood van Alexandre Dumas.
Welnu, die Alexandre Dumas had een zoon en die heette ook Alexandre Dumas. Omdat hij net als zijn vader toneelstukken en boeken schreef, was het noodzakelijk dat de namen van elkaar onderscheiden werden. De ouwe, dikke Dumas werd Dumas père genoemd, en zijn zoon Dumas fils. Maar dan ontstond zoetjes aan de gewoonte om dat ‘Dumas fils’ uit te spreken zonder pauze tussen de twee woorden en met een klemtoon op de laatste lettergreep. Je moet het eens proberen – Dumasfils - en je zult het lichte misprijzen voelen van zo’n uitspraakwijze die verder ook haar eigen schrijfwijze meebracht: Dumafice. Les voilà: Dumas et Dumafice. Dat is zoiets als: kijk, daar heb je ze, Dumas en Zoonvan.
Tussen de jonge Dumas en Hugo vlotte het niet zo goed. Hugo was een man van links, de jonge Dumas was een man van rechts, ‘un homme de l’ordre’*. Hugo was geschokt toen de arbeidersopstand van 1871 op gruwelijke wijze werd onderdrukt, met veel executies, lange gevangenisstraffen, dwangarbeid en verbanning naar onherbergzame eilanden aan de andere kant van de wereld. De jonge Dumas van zijn kant juichte de onderdrukking toe. Hugo zag een blinde wraakoefening, de jonge Dumas een noodzakelijke maatregel om de beschaving veilig te stellen.
Welnu, in 1874 wou de jonge Dumas zich laten verkiezen voor de Académie. Elke stem was van belang. Langs tussenpersonen probeerde hij te vernemen of hij de stem van Hugo kon krijgen, maar de grote man zweeg grimmig. Op de dag van de verkiezing nam de jonge Dumas plaats op een bankje in de buurt van de Académie en wachtte angstig af. Zou hij voldoende stemmen behalen? Zou Victor Hugo een kruisje plaatsen naast de naam Dumas? Toen kwam Hugo naar buiten, zag de nerveuze kandidaat-académicien en stapte naar hem toe. Zonder hem de hand te schudden, zei hij: ‘J’ai voté pour votre père,’ en ging weg.
Zoonvan was verkozen. Stoel nr. 40.
*Un homme de l’ordre - mooie uitdrukking. Advocaat de Callatay zei mij ooit: ‘Philippe, vous ne comprenez pas cela. Vous n’êtes pas un homme de l’ordre.’