dinsdag 30 januari 2024

Kortjes over films


Film, politiek en ideologie
     Op Facebook klik ik graag op links naar bizarre filmlijstjes.  ‘10 slechte films met goede acteurs’, ‘10 goede films met slechte acteurs’, ‘10 slechte films met goede kritieken’, ‘10 goede films met slechte kritieken’, enzovoort. Ik ben dan altijd nieuwsgierig om dat lijstje te zien en ontgoocheld als ik het gezien heb.  Meestal zijn die films niet zo goed of slecht als werd aangekondigd, en meestal is de rest ook overdreven. Nu had ik er weer zo’n lijstje gezien: ‘10 movies that are important to film history, but not very good.’ Vijf van de films op het lijstje worden ‘bad’ genoemd om politieke of ideologische redenen: Breakfast at Tiffany’s, The Jazz Singer, Monster’s Ball, Song of the South en Birth of a Nation. Hier en daar staat een commentaar waar je onwillekeurig om moet lachen, zeker als je de film kent: ‘The racial insensitivity is hugely distracting in Breakfast at Tiffany’s.’
 
     Soms ook is de commentaar absurd zónder de lachlust op te wekken. Monster’s Ball (2001) remains an example of the lack of diversity when it comes to Award recognition.’ Dit heeft al helemaal niets meer met die film te maken. De commentaarschrijver  vindt de film juist goed – tegen de opzet van zijn lijst in. Hij wil alleen iets aanklagen in verband met de Oscars. Wat wil hij aanklagen? Dat is ingewikkeld. De zwarte actrice Halle Berry heeft voor haar rol in de film een Oscar gekregen. Ja, en? Wel, in de twintig jaar na die Oscar is er geen enkele andere zwarte hoofdactrice die een Oscar gekregen heeft.
     Dus iedere keer dat die commentaarschrijver naar Monster’s Ball kijkt, wordt hij er door Halle Berry op pijnlijke wijze aan herinnerd dat andere zwarte actrices géén Oscar kregen. Was het misschien beter geweest als Berry die Oscar niet gekregen had? Dan waren de commentaarschrijver die ongelukkige ervaringen bespaard.

Film, politiek en ideologie (2)
      Een libertaire of conservatieve filmliefhebber moet tegen een stootje kunnen. Als de film een politiek of ideologisch onderwerp heeft, zal dat onderwerp bijna altijd vanuit een linksliberale hoek worden belicht. Zo erg is dat niet, die Hollywoodmensen zijn nu eenmaal zo. Misschien zijn ze binnen 30 jaar wel anders. En ondertussen hebben de meeste films gelukkig géén politiek onderwerp.
     Daarmee is de kous af, zou je denken. Maar dat is niet zo. Wie heel recht in de leer is, ontdekt ook in apolitieke films wel een impliciete ideologie. Je moet het daarvoor niet eens té ver gaan zoeken; je moet er alleen een kleine inspanning voor doen. Toen ik links was, had ik die inspanning er voor over, sinds ik rechts ben niet meer. Maar nu zie ik een stuk voorbijkomen van Sid Lukassen over het nieuwe seizoen van True Detective. Dat seizoen ‘gaat ten onder aan wokisme,’ schrijft Lukassen. In een kaderstukje lees ik: ‘De mannen blijken allemaal fragiele losers die bevelen krijgen en op hun plaats worden gezet door powervrouwen’.
     Ik wacht nog even om naar True Detective te kijken tot alle afleveringen klaar staan, maar ik ben nu al voor 95 procent zeker dat de bias die Lukassen ontdekt heeft mijn kijkplezier niet zal vergallen*. Ik heb geen probleem met ‘fragiele losers’ en ‘powervrouwen’ in films. Evenmin als met stoere macho’s, onderdanige vrouwen, butlers, pooiers en gangsterliefjes. Die types bestaan allemaal echt. Hoop ik. 

Filmkritiek, politiek en ideologie
 
     Niet alleen de filmmakers zijn overwegend linksliberaal, ook de filmcritici. Dat belet hen niet om interessante kritieken te schrijven, maar je moet een beetje oppassen met het aantal 
sterren dat ze geven. Voor ik naar een film of serie kijk, lees ik snel wat kritieken door, en ik heb gemerkt dat ik bij een film met een expliciet linksliberaal thema een ster moet aftrekken van de gegeven score. Omgekeerd ook, als je begrijpt wat ik bedoel.
     Neem de reeks Griselda, over een Colombiaanse drugbaronnes in Miami. Niet erg goed geacteerd, in elkaar geknutseld volgens het boekje, spannend dus, en met een leuke soundtrack die vaak tegen de mood van een scene ingaat. Geen meesterwerk maar iets waar je naar kunt kijken zonder mentaal veel in te moeten investeren. Ik had op voorhand eens gelezen wat er op de Roger Ebert-site stond. Christina Escobar gaf 2 ½ ster, wat weinig is. En toen las ik dat de reeks ‘reinforces the narrative (!) that Latinos and immigrants in particular are natural criminals.’* Dan weet je hoe laat het is. Ik mocht er een halve ster bijtellen. 

Norman Jewison (1926-2024)
      Ik bekijk het lijstje van de films die Norman Jewison gemaakt heeft en die ik gezien heb: The Cincinati Kid, The Thomas Crown Affair, F.I.S.T., Agnes of God, Moonstruck … Er is weinig bij dat ik opnieuw wil zien. Over Fiddler on the Roof (1971) wil ik eigenlijk al lang een stukje schrijven – ik bewaar goede herinneringen aan die film –  maar ik kom er maar niet toe om de dvd op te zetten. Jesus Christ Superstar (1973) en Rollerball (1975) vond ik belachelijk toen ze uitkwamen. Misschien zou mijn oordeel nu milder zijn. 

      Voor In the Heat of the Night (1967) met die blanke sheriff en die zwarte homicide detective wil ik een uitzondering maken. Als men films dan toch wil gebruiken om propaganda te maken tegen het racisme, dan kan men dat best doen op die manier. Je kiest een hoofdpersonage dat sympathiek en rechtvaardig is, maar ook, welja, racistisch. En dan moet dat hoofdpersonage in de loop van de film evolueren zodat hij op het einde wat minder racistisch is, of helemaal niet meer. Het is een oude truc en hij wordt nog steeds gebruikt. Van Guess Who’s Coming to Dinner (ook 1967), over Crash (2004) tot Green Book (2018). Sommigen vinden die aanpak te soft. Dat komt goed uit, want ik ben een softie.  
     En, o ja, 
Other Peoples Money (1991) heb ik aan mijn zoon laten zien omdat het een wat evenwichtiger beeld geeft van speculatie op de beurs dan we gewoon zijn van Hollywood. 

Marcus Aurelius en The Holdovers
     The Holdovers is een prachtige en ontroerende film over een Amerikaanse kostschool in 1970, maar in elke scène is er wel een kleinigheid die stoort. Paul Giamatti speelt de rol van een intelligente, brutale en cynische leraar die gepassioneerd is door zijn vak: Oude Geschiedenis. Hij heeft een hele doos met exemplaren van de Overpeinzingen van de Romeinse keizer Marcus Aurelius, en als hij een cadeau moet geven, zelfs als is het aan de kokkin van de school, dan haalt hij een exemplaar uit zijn doos. ‘For my money,’ zegt hij, ‘it’s like the Bible, the Koran and the Bhagavad Gita all rolled up into one. And the best part is: not one mention of God.’
    En dan denk je, waarom Marcus Aurelius? Past die wel bij de cynische rol die Giamatti moet spelen? Mijn zoon had onlangs bij een vriend het boekje Overpeinzingen van Marcus Aurelius zien liggen en had erin gebladerd. Hij was niet erg onder de indruk. ‘Ik geloof,’ zei hij, ‘dat er veel boekjes zijn waar ongeveer hetzelfde in staat.’
     Dat deed mij denken aan een verhaal dat ik lang geleden hoorde van een filosofiestudent. In de eerste kandidatuur had zich een CVP-schepen ingeschreven die graag als filosoof door het leven was gegaan. Alle studenten moesten een paper presenteren over een onderwerp naar keuze, en die van de schepen had als titel gehad: ‘Was Marcus Aurelius een christen?’** De professor had de presentatie zonder verpinken aangehoord, en gaf daarna het laagst mogelijke cijfer.
     Dat lage cijfer zal wel aan het niveau van de CVP-schepen gelegen hebben, maar toch ook een beetje aan dat van de Marcus Aurelius. In haar boek Romeinse keizer, schrijft de Britse classica Mary Beard dat ze in de Overpeinzingen niet veel meer kan zien dan een 
verzameling van filosofische platitudes waar niemand veel aan kan hebben. En ik denk dat Beard hier niet eens probeert om cynisch te zijn.
     Daarmee is denk ik genoegzaam verklaard waarom het enthousiasme van Giamatti voor Marcus Aurelius een heel klein beetje stoort. Maar nu een andere vraag: hoe komt het dat dat enthousiasme maar een heel klein beetje stoort? Dat komt geloof ik door het ‘tijdskader’. Wij leven in 2024, de strenge leraar van The Holdovers in 1970. Het cynisme van 2024 is niet hetzelfde als dat van 1970. Er is een belangrijk verschil in generatie. Mary Beard en ik zijn geboren tien jaar na de Tweede Wereldoorlog,  hij is geboren voor de Eerste. Hij was al blij dat hij in het New England van 1970 een boek kon aanprijzen waarin geen enkele ‘mention of God’ voorkomt.
     En eigenlijk is het nog anders. De film gáát niet alleen over 1970. Hij is ook gemaakt in de stijl van 1970. En in een film van 1970 is het zelfs voor een cynicus als ik geen probleem als een cynische leraar Oude Geschiedenis overloopt van enthousiasme voor Marcus Aurelius. Men wist in 1970 trouwens nog hoe die keizer eruit zag: als Alec Guiness in The Fall of the Roman Empire. 

These Foolish Things
     Op Netflix wordt momenteel de bijzonder flauwe komedie These Foolish Things (2006) uitgezonden. De film speelt zich af in 1939. Het beste is de kleur van het scherm uit te schakelen. Dan wordt het plots een charmante Hollywoodkomedie uit het zwart-wit-tijdperk. 


* De commentaar op Roger Ebert aangaande Griselda deed mij denken aan het protest van de Italian-American Civil Rights League tegen The Godfather.

** Marcus Aurelius moet een speciale aantrekkingskracht uitoefenen op politici. Bill Clinton was ook al een bewonderaar. Zei hij.

vrijdag 26 januari 2024

Naïef egalitarisme


Het humanistisch egalitarisme
    Als ik in mijn stukjes lelijke dingen schrijf over het egalitarisme bedoel ik het sociaal-economisch egalitarisme, de opvatting dat de staat op een of andere manier moet ingrijpen zodat verschillen – of grote verschillen – tussen rijk en arm worden weggewerkt. Maar er bestaat ook een humanistisch egalitarisme. Dat is de filosofie van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring: ‘We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness.’
     Van dat soort egalitarisme ben ik een grote voorstander, zoals vandaag de dag ongeveer iedereen. Maar eigenlijk rust het niet op een solide basis. Jefferson, die de Verklaring opstelde, is zo slim geweest om er het woord ‘self-evident’ in te gooien, en alsof dat nog niet genoeg was, ook de Schepper als gezagsargument te gebruiken. Maar het is moeilijk een echte redenering op te zetten waaruit de gelijkheid van de mensen zou blijken.
 
     De Spaanse filosoof Unamuno heeft het ooit geprobeerd in een artikel waarin hij de ‘absolute waarde van de mens’ bespreekt. De verschillen van mens tot mens, bijvoorbeeld die tussen een filosoof en een landarbeider, vergelijkt hij met een temperatuurverschil tussen 10 en 20 graden Celsius. Het lijkt heel groot, maar je moet dat verschil uitrekenen op de schaal van Kelvin, dus vertrekkend van min 273 °C.  Dan is dat verschil heel wat kleiner. Of nog anders: het verschil tussen de ene mens en de andere verzinkt in het niets bij het verschil tussen een mens, gelijk welke mens, en een chimpansee. Unamuno, die toen hij dat artikel schreef nog socialist was, trok daar allerlei conclusies uit.
     De kritische lezer zal na enig nadenken begrijpen dat je met de naïeve Unamuno-redenering niet ver geraakt. Het zegt te weinig over het verschil tussen mijn pianospel en dat van Lang Lang, te weinig over het verschil tussen Cesare Lombroso en Albert Einstein, te weinig over het verschil tussen Adolf Hitler en Albert Schweitzer. Het is daarom veel beter om het humanistische gelijkheid niet definiëren als een feit maar als een plicht: de plicht om alle mensen evenveel  vrijheid toe te kennen. In dat gelijke recht op vrijheid schuilt de humanistische gelijkheid. Zodra mensen met die vrijheid iets doen, begint de ongelijkheid.

 Het 1 op 5-egalitarisme
      Er bestaat een naïef egalitarisme dat inkomen en rijkdom zou willen verdelen volgens geleverde inspanning en talent. De filosoof van het dorp ziet het zo: ‘Er is geen enkel koerspaard dat dubbel zo snel rent als een ander, of dat dubbel zoveel haver nodig heeft.’ En de schoolmeester van het dorp kan er een vraagstuk van maken. ‘De directeur van het bedrijf is anderhalf keer zo slim als de gemiddelde werknemer in het bedrijf, werkt anderhalf keer zo hard en werkt het dubbele aantal uren. De gemiddelde werknemer verdient 3.507 euro per maand. Hoeveel moet de directeur dan verdienen? Welke formule heb je gebruikt om aan die uitkomst te komen?’
     De leerling die het vraagstuk oplost moet in zijn formule het gemiddelde loon vermenigvuldigen met 4,5. Dat is ongeveer de loonspanning die een naïeve egalitarist instinctief aanvaardbaar vindt. De Belgische premier verdient met 18.000 euro per maand 5,5 keer meer dan de mediane Belg. Daar kan de naïeve egalitarist nog net mee leven, maar het verschil mag niet groter worden. Dat verklaart waarom er in Nederland een Balkenende-norm bestaat: een topambternaar zou niet meer mogen verdienen dan de premier. Dat verklaart ook waarom de Christelijke Mutualiteit een premier-norm wil voor de inkomens van arts-specialisten: die zouden niet meer mogen verdienen dan de 18.000 die Alexander De Croo verdient.
     Niet iedereen kan zich vinden in dat instinctieve 1 op 5-egalitarisme. Als jonge PVDA-militant vertelde ik aan wie het horen wilde dat hooggeplaatste politici maximaal 3 keer zoveel mochten verdienen als een ‘geschoolde arbeider’, zoals dat in het rode China de gewoonte was. De huidige PVDA is op dat vlak nog radicaler geworden. De partij stelt voor om de parlementaire wedden van 8.500 euro per maand te halveren, dus naar 4,250 euro per maand, wat vergeleken met het mediane loon van 3.500 euro een verhouding oplevert van 1 op 1,2. Dat is wel heel egalitair.
     Je kunt het ook in de tegenovergestelde richting zoeken. Ik had ooit een FB-discussie met M.E. Die vond dat een inkomenspanning van 1 op 50 wel voldoende was. Als man van liberale principes kon ik M.E. niet openlijk bijvallen. De vrije markt moest maar bepalen hoeveel A betaalt aan B. Maar bij mijzelf dacht ik: hé, 1 op 50, ja, misschien is dat wel genoeg. Ik vraag mij af welke naïeve redenering daar bij mij achter zit.

Decadente consumptie
     Een van de nadelen van grote rijkdom is de decadente consumptie die eruit volgt: lawaaierige feesten in donkere nachtclubs zoals je die ziet in films, de 3000 paar schoenen van Imelda Marcos, de 14 Ferrari’s in de garage van een oliesjeik, die verdieping te veel op het jacht van Bezos, de gouden waterkraan in de badkamer van George Simenon, de 7 verschillend gekookte eitjes voor het ontbijt van King Charles III zodat hij er het beste uit kan kiezen, de flamingotongetjes en pauwenhersentjes die de Romeinse patriciërs op hun diners aanboden, de glazen constructie die Fernand Huts dan toch niet op de Boerentoren zal plaatsen, het Neues Palais van Frederik II dat zo ongunstig afsteekt bij het bevallige Sanssouci 
     Dat zijn allemaal nadelen van grote rijkdom. Maar hoe zit het met de voordelen? Dat prachtige jacht Britannia was denk ik nog veel duurder dan dat van Bezos, maar er was voor mij niets decadents aan. Wat had ik meedelijden met de Engelse koningin toen ze in het vijfde seizoen van The Crown afscheid moest nemen van  haar geliefde schip. Die familie in de film Saltburn is decadent tot op het bot, maar ik kan niet anders dan blij zijn bij de gedachte dat er zo’n kasteel bestaat, en dat het bewoond wordt, en niet omgebouwd is tot een hotel. Toen Rome in de vlammen was opgegaan, liet Nero een nieuw paleis bouwen, het domus aureus. Er blijven alleen ruïnes van over, en misschien was het in zijn tijd wel een toonbeeld van wansmaak, maar Nero zelf was er tevreden over. ‘Ik kan eindelijk een beetje leven als een mens,’ zei hij. Dat is een mooi streven.
     Maar dan moet ik weer aan de film Saltburn denken. De Cattons zijn eigenaar van dat kasteel. Ongeveer halverwege de film gaan ze buiten in het gras zitten. Ze zijn erg in hun nopjes met het mooie weer. Er komt een populair liedje uit de radio. ‘Oh bliss, bliss, bliss,’ zegt Elisabeth Catton. Maar, als je erover nadenkt, om die ‘bliss’ te ervaren hoef je niet rijk te zijn. Iedereen met een klein grastuintje en een radio kan, als er wat zon is, precies hetzelfde meemaken als wat de steenrijke Elisabeth Catton op zo’n moment beleeft. 
     ‘De zon schijnt hetzelfde voor iedereen,’ zou de dorpsfilosoof zeggen. Misschien is al die ongelijkheid inderdaad niet nodig. Of omgekeerd is het misschien niet nodig om je daar druk om te maken. 

Ive Marx en de ongelijkheid.
     Wie zich niet druk maakt om de ongelijkheid, en om de rijkdom van de 10 of 1 procent, is Ive Marx. In zijn laatste column in De Standaard heeft hij een treffende formulering te pakken. ‘Het belasten van de 1 procent kan misschien 1 procent van het armoedeprobleem oplossen.’ Ik wou dat ik erop gekomen was. 

Eerste en tweede klasse
     Dat we nog altijd in een klassenmaatschappij leven, merk je als je de trein neemt. Er zijn enkele wagons 1ste-klasse voor de adel en de rijke burgerij, en een hele rij wagons 2de-klasse voor het gewone volk. In mijn jeugd was het verschil duidelijker: zitplaatsen met pluche bekleed in de ene soort wagons, houten banken in de tweede soort. Vandaag bestaat het verschil vooral in de bezetting: er zijn minder passagiers in de 1ste-klasse en dus zit je er ruimer en rustiger.
     Dat klassenonderscheid in het treingebeuren levert een mooie illustratie op van een van de gelijkheidsparadoxen. Veronderstel dat een trein maar bestaat uit 2 wagons, met elk een capaciteit van 100 passagiers. Er zijn 200 passagiers in totaal die allemaal dezelfde bestemming hebben. Dan kunnen we ons twee scenario’s voorstellen. Het eerste scenario is er een met 1ste- en 2de-klassekaartjes. 50 passagiers kopen een 1ste-klassekaartje van 100 euro, en reizen als koningen. De andere 150 passagiers betalen een 2de-klassekaartje van 50 euro en hun reis verloopt heel wat minder comfortabel omdat er om te beginnen al 50 van hen rechtop moeten staan. In totaal ontvangt de NMBS 12.500 euro van de twee soorten passagiers.
     Nu stellen we ons een tweede scenario voor, waarbij de plaatsen op gelijke manier verdeeld worden Geen aparte wagons meer, geen prijsverschillen meer. Iedereen heeft een zitplaats. Maar dan rijst een andere vraag: hoeveel kosten die kaartjes au prix unique? De NMBS wil nog altijd haar 12.500 euro innen om al was het maar een klein deel van haar kosten te dekken. Daarom moeten alle reizigers 62,5 euro betalen. De man van de adel of rijke burgerij betaalt 37,5 euro minder, en daarvoor moet hij zich het gezelschap van het gepeupel laten welgevallen*. De man van het volk daarentegen betaalt 12,5 euro meer*, terwijl hij het zo al moeilijk heeft om de eindjes aan elkaar te knopen. In ruil daarvoor krijgt hij de garantie op een zitplaats en kan hij genieten van de gedachte dat iedereen democratisch gelijk is.
      De egalitair heeft een instinctieve voorkeur voor het tweede scenario. One man, one seat! Iedereen moet op een menswaardige manier kunnen reizen. Geen luxewagons voor de enen en beestenwagons voor de anderen. De libertair daarentegen vindt dat de vrije keuze belangrijker is. De reiziger moet zelf kunnen kiezen wat hij het liefst heeft, een gewaarborgde zitplaats of een goedkoper kaartje. 
     Zelf zou ik niet snel voor het duurdere kaartje kiezen. Ik betaal het vaste bejaardentarief van 7,80 euro. Onlangs heb ik van mijn zoon geleerd hoe ik dat met mijn mobieltje kan klaarspelen. Ik reis op rustige uren en dus krijg ik vaak het voorstel om een upgrade te doen naar 1ste-klasse. Ik ga daar nooit op in, maar ik ben blij dat ik kan kiezen.

Veralgemening
     Er bestaan in het politieke debat twee soorten veralgemeningen. De ene hoor je wel eens bij fanatieke mensen van rechts. Alle vreemdelingen leven van het OCMW 
 dat soort uitspraken. Dat is een rechtstreekse veralgemening, die je makkelijk kunt corrigeren met de juiste cijfers. Bijvoorbeeld: 51,1 procent van 25- tot 64-jarige personen met een nationaliteit van buiten de EU werkt wél. Die juiste cijfers laten ook zien dat er een grond van waarheid zit in de veralgemening: slechts de helft van de vreemdelingen is aan het werk, terwijl dat voor de doorsnee bevolking driekwart is.
     De andere soort veralgemening vind je vaak in de egalitaire hoek. Neem de campagne van Oxfam België. Michel Doukeris, ceo van ABE-InBev verdient 7.240.000 euro per jaar. Belg met gemiddeld loon verdient 42.084 euro per jaar. De cijfers zullen wel correct zijn. Maar die agitprop methode om de boodschap over te brengen met een spectaculair voorbeeld houdt de impliciete veralgemening in dat alle ceo’s zo schandalig veel verdienen. Ook dat soort veralgemening kun je makkelijk corrigeren door de brede cijfers op te zoeken. Bijvoorbeeld: het gemiddelde salaris voor een ceo in België is niet 7,2 miljoen euro, maar 145.000 euro per jaar. Daar komt nog een aanvullende vergoeding bij van gemiddeld 30.000 euro bij. Ook die cijfers laten zien dat er een grond van waarheid in de veralgemening zit. Die ceo’s verdienen inderdaad erg goed hun brood. Maar de meeste van hen zitten met hun loon ónder de 1 op 5-verhouding.  

 

* De erg rechtse ‘anarcho-kapitalist’ Hans-Hermann Hoppe vindt het een van de belangrijste mensenrechten om je niet in ongewenst gezelschap te moeten bevinden. 

** De prijsstijging van 12,5 euro kan natuurlijk vermeden worden: iedereen betaalt 50 euro, en het tekort van 2.500 euro wordt vereffend door belastingen op de 1 procent superrijken.

*** Cijfers van het derde kwartaal van 2013. Met de juiste cijfers is het debat natuurlijk niet opgelost. De rechtse fanatiekeling zal volhouden dat de helft van de vreemdelingen niet wil werken, terwijl de linkse fanatiekeling zal staande houden dat de geringere terwerkstellingsgraad van vreemdelingen komt door discriminatie bij aanwervingen. 

dinsdag 23 januari 2024

Joël De Ceulaer over N-VA, etc.

 


Senior writer
     Van dat laatste stuk van Joël de Ceulaer ken ik alleen de eerste regel: ‘ Beste Raoul Hedebouw, u bent een koorknaap, bij de N-VA liegen ze het behang van de muren.’ Niet zolang geleden zou ik het hele artikel hebben opgezocht, en er wellicht allerlei inspiratie in gevonden hebben voor een antwoord. Ik zou dat eigenlijk nog altijd willen doen, dat artikel opzoeken en erop antwoorden, maar er zijn zoveel andere onderwerpen waar ik eerst een korte beschouwing aan wil wijden.
     Misschien toch snel iets over Joëls epiteton ornans senior writer. Die omschrijving past hem niet. Ze is maar enkele stappen verwijderd van uitdrukkingen als grand old man en éminence grise, terwijl Joël een blaag is, een kwajongen – of hoogstens een enfant terrible. Hij schrijft goed Nederlands, kan een boek lezen en begrijpen, kan een redenering opbouwen waarin hij zichzelf niet in de eerste zin tegenspreekt.
      Maar zul je hem ooit op een blijk van bezadigde wijsheid betrappen? Is hij de man die op weloverwogen wijze de leugens van de ene politieke partij kan afwegen tegenover die van een andere partij? Ik denk het niet. Ikzelf zou het ook niet kunnen, maar ik zou het evenmin proberen. Ik weet dat ik een kwajongen ben. Ik ben al blij dat ik geen stuk begin met een whataboutism, zoals Joël doet. En dan dat woord koorknaap! Ik heb het onlangs nog bij mijzelf geschrapt terwijl ik een stukje aan het schrijven was.

Poor Things en Tom Wouters
    Zelf vind ik niet dat een film of een boek per se ‘origineel’ of ‘ongewoon’ moet zijn, maar het kan natuurlijk geen kwaad. En het minste wat je van Yorgos Lanthimos kunt zeggen, is dat hij het vaak in die richting zoekt: The Lobster, The Killing of the Sacred Deer, The Favourite, Poor Things. De algemene verhaallijn kan een beetje voorspelbaar zijn, maar al de rest is dat niet. Lanthimos is zo’n beetje de Tom Wouters van de cinema.
     Tom Wouters? Welja. Die plaatst haast dagelijks keurig geschreven korte stukjes op zijn Blog en zijn Facebookpagina, stukjes die van een onevenaarbare fantasie getuigen. In een stukje van een of twee korte alinea’s zit ongeveer evenveel verbeeldingskracht als in een volledig boek van Kafka. Maar, zul je zeggen, zit er in het werk van Kafka (of van Lanthimos) niet meer ‘diepgang’? Dat denk ik wel, maar ik ben  helemaal niet zeker of de waarde van hun werk wel in die diepgang moet worden gezocht.
      Want was is diepgang? Over The Lobster schreef Variety: ‘A wickedly funny protest against societal preference for nuclear coupledom.’ Ja, een bezinning over de monogamie kan best heel diepgaand zijn. Maar als ik iets diepgaands over monogamie wil vernemen, kan ik beter Marriage and Morals van Bertrand Russell lezen. Ik heb het verschillende keren geprobeerd, maar telkens verveeld het boek weer terzijde gelegd. Het was in elk geval niet ‘wickedly funny’. Dat zijn Lanthimos en Tom Wouters wel.
     Zou het succes van Lanthimos’ films de weg kunnen banen voor de internationale doorbraak van Tom Wouters? Ik hoop het.

Vermomd racisme
     Pim Raes, die stukjes over Amerika schrijft in De Standaard, is geloof ik getrouwd met een meisje dat nog in mijn klas gezeten heeft. In zijn laatste stukje schrijft hij over een ‘verdoken vorm van racisme van boze blanke kiezers.’ Hij heeft het over de politici die dat postracialism electoraal uitbuiten, mensen zoals Donald Trump, Nikki Haley, Tim Scott, Eric Adams – de laatste drie zelf ‘mensen van kleur’.
     Aangezien ik de Amerikaanse politiek niet volg, weet ik niet of de immigratie daar vergelijkbaar is met de immigratie bij ons. Maar de beschuldigingen van racisme, neem ik met een korrel zout. Nikky Haley wordt ‘vals gematigd’ genoemd omdat ze Amerika geen racistisch land vindt en omdat ze tegen positieve discriminatie is. Ik ben ook tegen positieve discriminatie. Raes schrijft: ‘Het racisme vermomt zich als een aanval op overdreven politieke correctheid en als nostalgie naar het naoorlogse Amerika.’ Wanneer ik mijn oude stukjes overloop, zijn daar veel ‘aanvallen op overdreven politieke correctheid’ bij. Mijn vader wordt al 70 jaar geplaagd door nostalgie naar het naoorlogse Amerika. Zijn mijn vader en ik daarom vermomde racisten? Of is de uitval van Pim Raes een vermomde procès d’intention?

De vermomde Godwin
     Nu we toch aan het vermommen zijn … Ignaas Devisch schrijft in De Standaard een stuk over de grenzen van tolerantie en vrije meningsuiting. Ik denk dat ik die grenzen ergens anders zou leggen dan hij, maar daar heb ik al genoeg over gezegd. Wat mij echter opviel was deze passus: ‘De discussie was of instellingen alle levenbeschouwelijke symbolen moesten toelaten, of juist geen enkele. Een redenering uit het ongerijmde volstaat om te beseffen dat je nooit aan de eerste voorwaarde kan voldoen. Er zal altijd wel een symbool zijn dat je niet hebt ‘geïncludeerd’.
      Aan welk symbool denkt Devisch?

Rationeel en emotioneel
      Af en toe vul ik mijn lijstje aan van de verschillen tussen politiek links en politiek rechts. Zo vroeg ik mij onlangs af of rechts in het algemeen niet rationeler is, en links emotioneler. In de televisie-serie Reservations Dogs rijdt een bejaard koppel voorbij een bord waarop Native Americans graffiti gespoten hebben. Iets als ‘Give our land back, fuckerzz!’ De man stelt zich daar vragen bij: ‘Do they mean the whole damn thing? I can see some of it back. But the whole damn thing? That’s impossible.’ Die vrouw antwoordt scherp: ‘The whites have killed an awful lot of them, so America should be ashamed. Will you quit being a shit ass?’
     Het is niet erg vergezocht om de reactie van de man als ‘rechts’ te omschrijven en die van de vrouw als ‘links.’ Maar er zijn nog andere verschillen. De man reageert op de letterlijke boodschap, maakt een realistische inschatting  van mogelijke oplossingen, en houdt zich aan één onderdeel van de kwestie. De vrouw kijkt naar de context van de boodschap, haalt er de gevoelens (‘ashamed’) bij en benadert de kwestie in zijn geheel. Mij komt het voor dat de eerste reactie in zekere zin rationeler is. 

Report en rapport
     De linguïste Deborah Tannen heeft onderzoek gedaan naar het verschillend taalgebruik van mannen en vrouwen. Als ik dat onderzoek in mijn lessen ter sprake bracht, vertelde ik er altijd bij dat mijn vrouw Tannen nog had geïnterviewd, voor Libelle geloof ik, of Flair. De jongens in mijn klas waarschuwde ik voor verborgen boodschappen in wat hun toekomstige vrouwen zouden zeggen. Een zin als ‘Het is mooi weer vandaag,’ zei ik, is geen weerbericht. Het is geen report. Het kan best een uitnodiging zijn om ‘iets leuks’ te doen zoals gaan shoppen. Maar omdat manlief niet graag door kleerwinkels slentert brengt vrouwlief de boodschap wat minder cru, om zo de goede verstandhouding, the rapport, niet op het spel te zetten. En dat leidt wel eens tot misverstanden.
     Hoewel ik nu al 40 jaar getrouwd ben, sla ik de bal nog vaak mis. Dat gebeurt vooral als we overleggen over iets wat we gaan doen. We sommen bijvoorbeeld pro’s en contra’s op. Ik maak dan twee fouten. Ik denk dat de contra’s (of pro’s) van mijn vrouw argumenten zijn, terwijl ze een vermomde conclusie zijn, en op het einde van de discussie denk ik dat de zaak nog hangende is, terwijl er eigenlijk een beslissing is genomen. 

Meningen
     Laatst werd ik door een vriend bespot omdat ik ‘zoveel meningen had.’ Hijzelf had nooit van die dingen, zei hij. Maar ik vind dat het ook bij mij nogal meevalt. Er zijn zoveel zaken waar ik geen mening over heb. Ik kan mij niet voorstellen dat ik ooit een standpunt zou innemen inzake de renovatie van het Thermae Palace in Oostende. Ik heb daar zolang de controverse duurt geen mening over, ook al ligt ons appartement daar in de buurt. Misschien vind ik het complex achteraf lelijk, dat kan.
      En mocht men ooit een gebouw zou neerzetten vlak voor óns appartement, ook in Oostende, waardoor ons zicht op zee verknoeid is, dan zou ik daar erg onder lijden, maar ik zou er geen ‘mening’ over hebben. Een mening hebben over iets waar mijn eigen belangen in het spel zijn, vind ik bijna een vorm van corruptie. 


vrijdag 19 januari 2024

De hofhouding van Stalin


Montefiori –  De stalinistische hofhouding van
 
     Het interessante aan het Stalin-boek van Simon Montefiori is dat de auteur vooral de ‘hofhouding’ rond Stalin belicht. Dat was me het stelletje gangsters wel. Men maakt vaak, en in zekere zin terecht, een vergelijking tussen kapitalisten en leden van de georganiseerde misdaad. Met die laatste omschrijving bedoelen we niet de bandieten die inbreken in huizen en banken of je op straat overvallen. De georganiseerde misdaad is iets anders. Ze gaat systematisch tewerk, combineert middelen uit de legaliteit, de illegaliteit en de grijze zone er tussenin, en ze heeft boekhouders in dienst. Alle activiteiten, van het uitbaten van casino’s tot het verhandelen van drugs en het omkopen van politici en vakbondsleiders, heeft het duidelijke doel om het jaar afsluiten met een flinke winst. Vanwege dat gelijklopende doel vergeleek Brecht het kapitalisme met het gangsterdom*.
      Maar als je zoekt vind je ook vergelijkingspunten tussen de leiders van communistische landen en die van de georganiseerde misdaad. Het gaat dan vooral om de onderlinge betrekkingen van die lui. De maffia-leden in The Godfather, Goodfellas en  The Soprano’s zijn allemaal goede vrienden. Ze gaan naar elkaars bruiloften en naar elkaars begrafenissen. Ze eten samen taart aan de huistafel. Ze gaan samen cannoli kopen. Ze reiken je als broeder in de misdaad een whisky aan en kloppen geruststellend op je hand – tot ze die vastpakken, er een mes doorstoten, en je wurgen met een staaldraad.
     En dat is ongeveer zoals het eraan toeging onder de handlangers van Stalin. Ze waren de beste vrienden, ze dronken en feestten samen, ze brachten samen hun vakanties door, ze bezochten elkaar in hun datsja’s, en ondertussen waren ze complotten aan het smeden om elkaar uit te schakelen.
    Ik zag ooit een reportage over het Albanië van de jaren 70, met amateurfilmpjes van de communistische leiders in hun vrije tijd. Ze lachten elkaar toe, ze omhelsden elkaar, ze hieven het glas op elkaar gezondheid. Ze hadden borsalino’s op hun hoofd en en zijden sjaals om hun nek.



* Mijn stukje over Brechts vergelijking tussen kapitalisme en gangsterdom vindt u hier.



woensdag 17 januari 2024

Trump-troost, en andere kortjes

 


Trump-troost
     Ik lees het stuk van Amerika-kenner Frans Verhagen in De Standaard. ‘Het is nog niet zeker dat Trump de Republikeinse nominatie in de wacht sleept, en nog veel minder dat hij weer president wordt.’ Ik neem het stuk gretig door, in de hoop wat troost te vinden na het voor mij slechte nieuws uit Iowa, zoals ik ook gretig alle stukken lees waarin een spoedige Oekraïense overwinning voorspeld wordt. Helaas, uit het artikel blijkt dat Verhaegen vooral zichzelf wil troosten.

Halveringstijd
      Een van de redenen waarom kernwapens in de jaren 60-70 tot een nog veel grotere en veel dieper aangevoelde paniek leidde dan de klimaatopwarming nu, was de geheimzinnige radioactieve straling die bij kernontploffingen vrijkwam. En aan die straling kwam maar geen einde. Uranium-235 had een halveringstijd van 704 miljoen jaar, zei men. Dus na 704 miljoen jaar was je er nog altijd niet vanaf; het probleem was nog maar gehalveerd. Die miljoenen jaren boezemen mensen zoals ik een metafysische angst aan.
     Pas vorige week las ik toevallig ergens dat die lange halveringstijd eigenlijk niet zo’n verschrikkelijk probleem is. Als het miljoenen jaren duurt voor die straling verdwijnt, betekent dat dat er per jaar slechts een heel klein beetje straling vrijkomt.
     
Ik ben nu 68 jaar en leer nog dagelijks bij. Het helpt als je niet al te veel weet.

Een liefdeshuwelijk
     Ik lees niet vaak hedendaagse romans, maar soms heb ik wel eens zin om iets anders lezen dan dikke moeilijke boeken in vreemde talen als het Engels en het Frans. Een liefdeshuwelijk van Monica Ali leek mij geschikt als tussendoortje. Het stond op het eindejaarslijstje van Herman Jacobs, en wat mij vooral bekoorde was dat Herman het een roman noemde ‘die het je als lezer beslist niet te moeilijk maakt.’ Dat was nu net wat ik zocht. Ook schreef hij dat linkse bromberen het boek wellicht zouden afdoen als ‘systeembevestigend’, ‘pseudokritisch’ en ‘behaagzuchtig’, allemaal kenmerken die ik hogelijk apprecieer.
     De goede Herman had niet gelogen: het bleek een boek waar ik ongeveer alles van begreep, en waar er weinig in stond waar ik mij aan moest ergeren – hier en daar een detail of een adjectief dat mij niet beviel, meer niet. Herman had de meeste personages ‘hartveroverend’ genoemd, en dat waren ze. Een wat langer uitgesponnen sekscène had hij ‘hartverwarmend’ genoemd. Dat vond ik ook. Ze was in elk geval niet gênant, wat al veel is.
      Eén zaak voel ik anders aan. Herman schrijft: ‘Ali is érg goed in het tot leven wekken van volkomen geloofwaardige mensen.’ Terwijl ikzelf bij de mensen in het boek juist wat geloofwaardigheid miste. Nooit dacht ik: zo iemand ken ik, of zo iemand kan ik mij in het echte leven voorstellen; ik dacht daarentegen vaak: zo iemand heb ik al vaak in een film gezien. En in een film zou ik hem, wellicht uit gewoonte, wél ‘geloofwaardig’ gevonden hebben. Maar verder ben ik het helemaal met Hermans eindoordeel eens, en ongeveer om de redenen die hij aangeeft.
     Voor de aardigheid wou ik ook een afwijzende recensie lezen. Ik vond er een op Goodreads, één ster op vijf, wat heel weinig is. ‘This book was incredibly boring,’ schrijft Lisa of Troy. ‘At the beginning of the book, it took 16 pages just for the family to get out the door.’ Ik begrijp niet goed waarom dat een problem is. Moet elk boek dan beginnen met Indiana Jones die holt voor zijn leven omdat er een grote ronde steen naar beneden rolt die dreigt hem te pletten?
    Verder vindt de recensente dat de dialogen hoogdravend zijn. Iedereen is te lang aan het woord, vindt ze. De gewone conversatietoon ontbreekt. Dat vond ik eerlijk gezegd ook, de eerste 20 bladzijden, daarna was ik het gewend en heb ik er mij niet meer aan gestoord. Ten slotte vindt de recensente dat het boek de regel overtreedt van show, don’t tell – terwijl ik dat een idioot dogma vind. Wat kan het mij verdommen of een auteur nu iets ‘laat zien’ of iets ‘vertelt’, als hij het maar goed doet.
       
     Over smaak kun je niet discussiëren, zegt men, en 
men heeft gelijk. Een van de grote bezwaren van Lisa of Troy tegen het boek is dat ze ‘overbodige personages’ introduceert. ‘Melissa, David Cavendish, and Mrs. Antonova,’ schrijft ze, ‘should all be removed from the book. Melissa is the therapist’s wife, and she was mentioned 16 times. We never actually meet her.*’ 
    Nee, ’t is waar. Die Melissa ‘ontmoeten’ we niet. We leren haar slechts indirect kennen. Af en toe duikt ze twee seconden op in de gedachtestroom van haar man. Maar als er één personage mijn hart veroverd heeft, is zij het. In een verfilming zou ik haar drie of vier keer een paar seconden schermtijd geven, op de achtergrond. Ze moet daarbij niets zeggen, of alleen maar een paar woorden. Ik ken films waar zo’n vrouw op de achtergrond met enkele seconden schermtijd voor altijd blijft hangen. De vrouw die dance captain speelt in All That Jazz bijvoorbeeld. Ik denk dat het Kathryn Doby is.

Stereotypering
     Sommige critici waren niet tevreden over de manier waarop Monica Ali de Indiase moslimgemeenschap portretteerde – het milieu waar zij zelf uit komt. Zij zou ‘stereotypen’ gebruiken. Dat is wel waar, maar het is ook erg moeilijk om daaraan te ontsnappen. Als Ali schrijft over de oudere en de jongere generatie van moslims in Engeland, komen daar onvermijdelijk een aantal kenmerken ter sprake die je bij mensen in dat milieu wel vaker aantreft. Dat is ook zo als ze ziekenhuisdirecteurs, welgestelde progressieven, lesbische kunstenaars, Amerikaanse psychiaters en angry young men-literatoren beschrijft. Maar het minste wat je kunt zeggen, is dat enkele van Ali’s personages wel wat meer zijn dan een stereotype.
     ’t Is een oud verwijt, die stereotypering. Toen in 1939 de Amerikaanse film Gunga Din uitkwam, die zich in India afspeelde, publiceerde het Indische magazine Filmindia een boos artikel over de stereotype weergave van Indische mensen en tradities. Er braken grote rellen uit en de film werd uit circulatie gehaald. Zelf vind ik het beter om niet te zwaar te tillen aan een beetje stereotypering. Ik zag enige tijd geleden de Bollywood-film RRR, over de Indiase onafhankelijkheidstrijd. Mooie film. Maar werkelijk alle westerlingen, op één vrouw na, worden voorgesteld als ziekelijke sadisten. Ik moest er even aan wennen, maar daarna vond ik het veeleer aandoenlijk. Ik voelde als westerling geen enkele neiging tot relschoppen. 

Roter Himmel
      Leraren Nederlands zoals ik er een was, stellen soms onmogelijke eisen aan hun leerlingen. Ze vragen hen om een boek te bespreken, maar ze mogen daarin niet zomaar schrijven dat ze dat boek ‘mooi’ vinden, ze moeten ook uitleggen waarom ze dat boek mooi vinden. Maar eigenlijk kan dat niet. Je wéét niet waarom je iets mooi of lelijk vindt. Je kunt alleen doen alsof je het weet, eromheen praten, bepaalde kenmerken aanwijzen die je bevallen.
      Eigenlijk is het valsspelen, als je dat doet. Karel van het Reve heeft erop gewezen dat je de eigenschappen in een boek dat je mooi vindt, evengoed kunt terugvinden in een boek dat je lelijk vindt. Maar wat Karel daarover zei, vertelde ik mijn leerlingen pas aan het einde van het tweede semester. Ondertussen moesten ze maar ‘reflecteren’, redenen verzinnen waaróm ze een boek mooi dan wel lelijk vonden, en dat in fatsoenlijk Nederlands opschrijven.
    Maar soms kun je met de beste wil van de wereld helemaal géén reden verzinnen. Ik heb gisteren gekeken naar Roter Himmel. (2023). Ik vind dat een mooie film, maar ik kan geen enkele reden verzinnen waarom ik dat vind. Ik vond de film zelfs spannend, terwijl er amper iets gebeurt. Mocht ik het verhaal willen vertellen op café, dan zou ik geloof ik zelf in slaap vallen. 

The Holdovers
     Ik ben nog altijd boos op Peter Debruge van Variety omdat hij mij de fantasy-politiefilm Bright (2017) had aangeraden. Elke scène in die film was slecht.  Maar wat hij over The Holdovers (2023) schrijft, is helemaal terecht ‘a generous drama about wounded souls.’ Zoals in Bright elke scène slecht is, is hier elke scène goed – nooit perfect, er is altijd wel iets waar een onsje te veel nadruk op ligt –  maar altijd goed, en altijd ontroerend.
     Het eigenaardige was dat die ontroering bij mij intrad vanaf de eerste beelden, waarin we geloof ik alleen maar wat natuur en wat gebouwen te zien krijgen. Het duurde even voor ik doorhad dat de film zich in de jaren 70 afspeelde, en het duurde wat langer voor ik doorhad dat de film niet alleen de haarstijl, kostuums, auto’s en tv’s van de jaren 70 uitstalde, maar ook de manier van filmen en van acteren gebruikte, maar dan gemoderniseerd, zodat mijn zoon er zich niet aan stoorde. Ook leek de film te bestaan uit stukjes van oude films die op een slimme manier aan elkaar waren geplakt: If, One Flew Over the Cuckoo’s Nest, The Browning Version … De ene keer werd de herinnering opgeroepen door een kleur, een andere keer door een decor, een repliek, een plotwending, en altijd door een sfeer. Ik zou de film eens opnieuw moeten zien om te weten welke rol de achtergrondmuziek bij dit alles speelde.
    ‘Giamatti acteert toch altijd goed, hé,’ zei ik tegen mijn zoon bij het buitenkomen van de zaal. ‘Ja,’ zei hij, ‘maar ik had er nooit op gelet dat hij zo scheel keek.’ Ik eigenlijk ook niet. Gelukkig hebben we vandaag internet waar we zulke dingen kunnen opzoeken. Het scheel kijken blijkt tot de special effects van de film te behoren. 

* Waarom het ene nevenpersonage moet worden geschrapt, zoals de liefhebbende echtgenote Melissa, en een ander nevenpersonage moet worden uitgewerkt, zoals de lesbische Flame, het is mij niet helemaal duidelijk.

 

dinsdag 16 januari 2024

Sneeuw, ijs, het einde van de wereld, en andere kortjes

 


Sneeuw, ijs, vuur en het einde van de wereld
      De epische schaal van de sneeuwval die ons te wachten staat, heeft al enkele aardige metaforen opgeleverd. Er is gesproken over een ‘sneeuwbom’. Nu lees ik dat Vlaanderen morgen ‘in de vuurlinie van de sneeuw komt.’ Ik moet dan denken aan het gedicht van Robert Frost: 

          Some say the world will end in fire,
          Some say in ice.
          From what I’ve tasted of desire
          I hold with those who favor fire.
          But if it had to perish twice,
          I think I know enough of hate
         To say that for destruction ice
          Is also great
          And would suffice.

     Het oude dilemma is opgelost: het wordt ijs én vuur, of toch sneeuw in de vuurlinie, wat bijna even goed is.

Sceptisch aangelegd
     Ik weet niet of mijn scepticisme een kwestie van aanleg is, of een reactie op mijn dogmatisch-communistisch verleden. Maar ’t is ondertussen wel een reflex geworden. Zodra ik het woord ‘omdat’ of ‘want’ of ‘daardoor’ lees, ga ik als een kleine David Hume twijfelen aan het causale verband dat wordt uitgedrukt.
 
     Ik moet vooral opletten om daar niet in te overdrijven. Tijdens de coronacrisis waren er stemmen die gekant waren tegen de sluiting van de scholen en de vervanging van lessen door afstandsonderwijs. Het zou leiden tot maanden leerachterstand, zeiden ze. Ik had een grote hekel aan dat afstandsonderwijs, maar dat het tot zou leiden tot zoveel maanden leerachterstand vond ik moeilijk om te geloven. Nochtans kunnen statistici naar het schijnt vandaag die leerachterstand meten. Alle collega’s waar ik nog contact mee heb, beweren dat hun leerlingen sinds de coronatijd merkelijk minder bereid zijn dan voorheen om hard en nauwkeurig te studeren.  

Ongeduldig
     Erg ongeduldig ben ik niet, anders had ik in het onderwijs niets te zoeken gehad. Of toch niet als leraar. Als leerling en student daarentegen was ik juist wél ongeduldig. Ik kon heel moeilijk een uitleg volgen, want zodra ik iets niet begreep, wilde ik daarover een vraag stellen. Maar iedere keer de les onderbreken, dat was gekkenwerk, dus hield ik mijn mond, en bleef maar over die vraag piekeren, waardoor ik onmogelijk de rest van de uitleg nog kon volgen.
      Dat is nog altijd zo. Als mijn vrouw of mijn zoon iets uitleggen, iets wat ze hebben meegemaakt of iets over de agenda van de komende week, dan onderbreek ik al na 15 seconden om over een of ander detail opheldering te krijgen. Zonder die opheldering blokkeren mijn hersenen en begrijp ik niets van de verdere uitleg.

Persoonlijke en ‘systemische’ schuld
     Op Facebook volg ik soms de schermmutselingen tussen de Nederlandse auteur Robert Lemm en de Vlaamse auteur Pierre Plum. Nu had Lemm weer een citaat van C.S. Lewis gepost: we moesten eerst onze eigen fouten onder ogen leren zien voor we ons bezig gingen houden met die van de maatschappij. Het antwoord van Plum interesseerde mij omdat het aansloot bij de kwestie van deugmenserij zoals ik ze gisteren benaderde*.
 
     ‘De andere weg bestaat ook,’ schrijft Plum. ‘Iemand kan tot het inzicht komen dat wat ons voor klaar, duidelijk en essentieel werd voorgehouden, op weinig meer dan dogma’s berust, en dat het dus een zware inspanning kost om tegen de stroom is een persoonlijke fundering te bouwen. De schuld om bijvoorbeeld de natuur te ondermijnen, onethisch om te springen met het milieu, alles getalsmatig te benaderen vanuit een winst-perspectief, is dus geen individuele schuld, maar een systemische. De individuele schuld is daarmee vergeleken vaak verwaarloosbaar.’
     Dit is natuurlijk nog lang geen deugmenserij, maar het is er wel een onderdeel van: de stelling dat je moreel goed kunt zijn door er bepaalde opvattingen op na te houden, bijvoorbeeld over de natuur, het mileu en de economische ordening. Ik betwijfel die stelling. De voorbeelden van Plum laat ik onbesproken omdat ze ons in geen tijd in een politieke discussie kunnen meesleuren. In de plaats daarvan neem ik de kwestie van de slavernij in de oudheid, waar we het politiek van links tot rechts eens over kunnen zijn. Het was een verkeerde instelling die we niet opnieuw willen invoeren.
 
    Veel mensen in de oudheid, van Aristoteles tot Tacitus, zagen dat verkeerde niet in. Of ze daardoor moreel fout waren, is een vraag die ik hier niet zal proberen te beantwoorden. Een andere vraag lijkt mij gemakkelijker. Hoe zat dat met een welgestelde Athener of Romein die wel tot het inzicht gekomen was dat slavernij verkeerd was. Maakte hem dat tot een moreel goed mens? Ik vind van niet. Hij moest minstens iets doen. Wat? Hij kon bijvoorbeeld

  1. beginnen met zijn slaven goed te behandelen – ze niet verkopen om in de mijnen of steengroeven te gaan werken, of ze niet wreed bestraffen als ze een glazen servies lieten vallen
  2. ze allemaal vrijlaten. 
  3. financiële steun verlenen aan slavenopstanden. 
  4. antislavernijtractaten schrijven.     
   Als hij alléén het laatste deed, was zijn moreel niveau niet veel hoger dan dat van de andere slavenhouders. Het eerste kon hij ook doen zonder tot het inzicht gekomen te zijn dat slavernij verkeerd was.

Kromzwaard
     Op de voorpagina van De Standaard staan drie Houthi-rebellen afgebeeld: bejaarde mannen met baard en tulband. Èen van hen zwaait met een kromzwaard. Dat deed de als Arabier vermomde Alec Guinness ook in Lawrence of Arabia (1962), tegen overvliegende gevechtsvliegtuigen.  Zulke mannen, denk je dan,  moet het Westen toch makkelijk aankunnen. Tot je de beelden ziet waarop gemaskerde Houthi-mensen een schip kapen, in regelrechte Navy Seals-stijl. Je verwacht elk moment dat één van hen zijn masker zal afdoen en dat het Tom Cruise zal zijn. 


Topjobs in de politiek: voor jonge snaken of oude knaren
     Laatst was er commotie rond de carrièreplanning van Charles Michel. Inge Ghijs schreef toen in De Standaard dat het misschien beter was om politici niet ‘te jong op het schild te hijsen.’ Ik ging daar aarzelend mee akkoord. Het is geen verheffend schouwspel als die jonge snaken ondanks slechte politieke kaarten toch op het hoge niveau willen blijven spelen waar ze aan gewend zijn geraakt. De manoeuvres die ze dan uitvoeren maakt hun egoïstische ambitie al te zichtbaar***. 
    Maar het bleef mij een beetje dwarszitten dat ik zomaar instemde met de commentaarschrijfster van 
De Standaard. Is het eigenlijk beter als oude politici hun waardigheid te grabbel gooien om mee te blijven spelen? De Nederlandse zanger Joop Visser, bedacht ik mij,  heeft indertijd een lied gemaakt waarin hij de casus van Joop den Uyl uitwerkte. 

         Als ik zo oud was en met eindeloos geduld  
         De mensen zeven jaren lang had suf geluld
         Zonder de minste vordering
         Dan zou ik gek zijn als ik ging
         Dan was het allemaal hun eigen stomme schuld.

         Als ik zo oud was met een slobberpak en kaal
         En ze slijmden: Joop wat ben je nog vitaal
         En ik zag hoe mijn partij
         Wat wilde rooien zonder mij
         Dan bleef ik zitten en regeerde ik ze straal.

      En het ene lied brengt het andere mee. Waarom je zo druk maken over die leeftijden, zong Brassens ongeveer, ‘le temps ne fait rien à l’affaire, qu’on ait vingt ans, qu’on soit grand-père.’ Misschien heeft Brassens wel gelijk en kunnen we beter geen onderscheid maken tussen de politici ‘de la denière averse’ en de politici ‘des neiges d’antan.’***

 

* Mijn stukje over deugmenserij staat hier.

** Is het nu slavernij of totslaafmakerij?

*** Zie mijn stukje over tobjobs voor jonge politici hier.

****  Het  liedje over Joop den Uyl, zie https://www.youtube.com/watch?v=SWkt5urfYCA Dat van Brassens vindt u hier. Met de verwijzing wil ik niet laten verstaan dat alle politici in de categorie vallen die in het lied bezongen wordt. 



maandag 15 januari 2024

Deugmensmoraal, schuldgevoel, en andere kortjes


Vraagstukken van de deugmensmoraal
     Een deugmens is niet noodzakelijk iemand die vriendelijker, eerlijker, serener, loyaler, bescheidener, behulpzamer, vrijgeviger, rechtschapener, geduldiger of standvastiger is dan zijn medemens. De deugmens kan die eigenschappen allemaal hebben, maar het zijn niet eigenschappen die hem tot een deugmens maken. Dat wezen van de deugmenserij bestaat niet uit een bepaald gedrag, maar uit een aantal opvattingen en een aantal gevoelens.
     Die opvattingen zijn voor alle deugmensen ongeveer dezelfde en houden in dat er meer ‘maatschappelijke gelijkheid’ zou moeten komen. Die gevoelens kunnen afhangen van het temperament van de deugmens: verontwaardiging over wat anderen doen, schuldgevoel over wat men zelf doet of niet doet, en het partizane gevoel van tot het goede kamp te behoren. Het spreekt vanzelf dat al die gevoelens ook kunnen voorkomen bij lieden die niet vinden dat er meer ‘maatschappelijke gelijkheid’ moet komen.
     Het woord deugmens is een beladen woord. Je kunt het zonder veel verlies van betekenis vervangen door minder kwaadwillende typeringen zoals ‘welgestelde welwillende’ of ‘middenklasseprogressief’. Ik denk niet dat alle middenklasseprogressieven behept zijn met een moreel superioriteitsgevoel. Sommige wel natuurlijk, en dan kun je er als toeschouwer allerlei leuke dingen mee doen.
     In de charmante roman
 Een liefdeshuwelijk van Monica Ali maken we kennis met een erg schrandere middenklasseprogressief, de mooie, rijke Harriet Sangster. Ze woont in een luxueus huis met een meid en heeft een klassieke Jaguar én een blinkende Range Rover. En dan heeft ze uiteraard ook nog een villa in Toscane. En ze is heel sterk in zich superieur voelen. Ze voelt zich met name vooral superieur tegenover andere middenklasseprogressieven die met een schuldgevoel rondlopen

‘Ik verfoei het schuldgevoel van de progressief, dat fonkelende insigne van deugdzaamheid … De progressief die zich schuldig voelt over de sociale, politieke of economische orde - op lokaal of mondiaal niveau -, die weet dat zijn welvarendheid afhangen van het bloed, zweet en tranen van anderen, staat verandering in de weg … Het schuldgevoel van de progressief staat gelijk aan de erkenning dat zijn luizenleventje gewoon te goed is om op te geven. Hiermee zegt hij eigenlijk: Nou, ik heb niets verkeerd gedaan, maar omdat ik een goed mens ben, voel ik me schuldig. Het is het nevenproduct van een aanvaarding van de status quo.’

Dat is mooi. Harriet voelt zich superieur tegenover andere progressieven omdat ze géén nutteloos, navelstaarderig schuldgevoel koestert over haar rijkdom. En ondertussen doorbreekt ze de status-quo door stukken op te sturen naar de New Yorker. Ook heeft ze heel slim het feminisme uitgekozen als haar strijdterrein. Heeft een vrouw niet evenveel recht op een Jaguar, een Range Rover, een meid en een villa in Toscane als een man?
     Een buitenstaander zal natuurlijk opmerken dat zelfgenoegzaamheid niet veel beter is dan schuldgevoel. Ik ben zelf een buitenstaander, maar mocht ik een progressief zijn, ik zou het noch in het schuldgevoel, noch in de zelfgenoegzaamheid zoeken. Ik zou mij volledig in de verontwaardiging gooien. 

Het schuldgevoel en de fooi
     Rond Nieuwjaar heb ik enkele stukken en lezersbrieven gelezen over de nieuwjaarsfooi voor de poetshulp*. Hoe moest je dat aanpakken? Bloemen? Chocola? Wijn? Of een enveloppe met geld? Iedere stukken- of brievenschrijver vond dat het loon dat de poetshulp verdiende – 13 euro uur bijvoorbeeld –onrechtvaardig laag was. Het was een onrecht dat de staat en de poetshulpfirma moest rechtzetten, maar ondertussen konden zij als klant toch iets doen. Maar hoeveel moest je dan geven?
     Om die schuldbewuste mensen te helpen stel ik het volgende voor. Het is een groot onrecht dat zij als welgestelden kunnen gebruik maken van dienstencheques van 9 euro, waar de staat een subsidie bijlegt van 4 euro. Ze zouden die subsidie kunnen terugbetalen als fooi en daarmee het onrecht rechtzetten. Een poetshulp die wekelijks voor 4 uur komt, zou je dan een fooi kunnen geven van 4 uur x 50 weken x 4 euro = 800 euro. En dan zwijgen we over de fiscale aftrek van de chèques.
     Wie die 800 euro te veel vindt, kan zijn schuldgevoel op een andere manier kwijtraken. Dan moet hij maar denken dat die subsidies voor de dienstencheques betaald zijn met zijn eigen belastingen. Meestal zal dat ook zo zijn. En mocht de staat een grote loonsverhoging van de poetshulpen doorvoeren, dan zal die ook met hogere belastingen van de welstellende klant worden betaald.

Belastingen: de poetsvrouw en de multinationals
     Ik zag een filmpje voorbijkomen van Raoul Hedebouw die het had over de belastingen die enerzijds de poetshulp en anderzijds de multinationals moesten betalen. De poetsvrouw betaalde meer, volgens Raoul. Ik betwijfel of dat de algemene regel is. Neem een poetsvrouw die getrouwd is, haar man werkt, ze heeft één kind en ze werkt wekelijks  36 uur werkt, aan 13 euro per uur. Dan heeft ze een brutosalaris van 2.000 euro*. Na de RSZ-bijdrage, de werkbonus, de bedrijfsvoorheffing, de vermindering van de bedrijfsvoorheffing enzovoort ontvangt ze netto ongeveer 1.900 euro. Ze betaalt, zou je kunnen zeggen, 100 euro belasting of 5 procent**.
      Veel multinationals daarentegen betalen, geloof ik, 25 procent***. Er zijn er ook die om redenen die ik niet allemaal ga uitpluizen minder betalen. De belangrijkste zal wel zijn dat multinationals tot chantage kunnen overgaan: als ze bepaalde voordelen niet krijgen, vertrekken ze naar een ander land. 

Openbaar vervoer
     De trein uit Oostende kwam precies om 14.53 aan in Brussel-Zuid, op spoor 9. Op spoor 19 stond er een trein die om 14.56 zou vertrekken naar Mechelen, en als ik die haalde kon ik in Mechelen nog net mijn geliefde bus 520 halen. Ik heb gehold alsof mijn leven er vanaf ging en heb het gehaald. Mijn hijgen is pas gestopt toen wij aan het station van Vilvoorde kwamen. Tot dan kon ik niet genieten van mijn succes. Integendeel, ik betreurde het dat ik zo hard gelopen had, en nu zo moest hijgen als gevolg daarvan. Maar vanaf Vilvoorde begon mijn gezicht te stralen. De lucht daarentegen werd almaar donkerder.
    En ja, ook de 520 heb ik gehaald. Achter mij zaten twee meisjes te kletsen en te giechelen. Na een kwartier keek ik eens om, en zag ik dat het vrouwen van een jaar of tachtig waren. Daarna klonken hun stemmen plots volwassener in mijn oren. Hun dialect was manifester en hun gegiechel werd gewoon doordeweeks vrolijk gelach. 

Youtube en de geneeskunde
     Ik ben met mijn zoon de dokter naar Winterbreak – The Holdovers gaan kijken. Ik wil daar bij gelegenheid nog wel iets over zeggen, maar nu gaat het mij alleen om één scène waarbij een jongen zijn schouder ontwricht. Hij wordt kermend naar het ziekenhuis gebracht en daar trekt mijn zijn schouder weer in de kom. ‘Zou jij dat ook kunnen?’ vroeg ik aan mijn zoon. ‘Ik denk het,’ zei hij, ‘er zal wel een filmpje op YouTube staan waarin ze laten zien hoe je dat moet doen.’ Zelf zou ik natuurlijk ook naar zo'n filmpje kunnen kijken, maar het helpt om zes jaar geneeskunde gestudeerd te hebben om te durven uitvoeren wat je gezien hebt. 

     

* Over de poetshulp en de klant, zie ook mijn kortje hier.

*** Ik heb dat uitgerekend met deze tool. Ik heb sommige cijfers afgerond, zodat ik ze beter kan onthouden. In werkelijkheid betaalt de poetshulp iets meer dan 6 % belastingen. In DS 8/2 lees ik over een poetshulp die 32 uur werkt en netto 1600 euro verdient. Volgens de ACV-tool zou dat, met een werkende man en geen kinderen, 1750 euro moeten zijn. 

*** De PVDA gebruikt Colruyt als voorbeeld van een ‘multinational’ die slechts 0,27 procent belastingen betaalt. Pascal Dendooven legt in De Standaard (16/1) uit hoe dat zit. De Colruyt-groep maakte afgelopen jaar een winst van  241,8 miljoen en betaalde daar 62,2 miljoen belastingen op. Dat komt neer op 25,7 procent. Voor mij is dat het grote  ‘grote’ cijfer. De PVDA telt om te beginnen bij die reële winst allerlei herschikkingen binnen het bedrijf bij en komt uit op een winst van 1,8 miljard. Voor mij is dat, ondanks de bijkomende nullen, een ‘klein’ cijfer. En daarmee krijg je natuurlijk een veel lager belastingpercentage.