Annelien De Dijn*, in conservatieve milieus soms de ‘jonge De Dijn’ genoemd, nam het in De Standaard van 8 oktober op voor het F-woord. In de korte samenvatting van haar stuk bovenaan heette het dat ‘de term helpt om onze afkeer van hun ideeën uit te drukken.’ Het is met andere woorden een ‘ons’-tegen-‘hen’- verhaal, waarbij ‘hen’ slaat op de radicaal-rechtse politici, en ‘ons’ op ‘ons-kent-ons’. In de rest van het stuk wordt uitgelegd dat het F-woord weliswaar weinig ‘diagnostische waarde’ heeft.
Ik kan mij daar eigenlijk wat in opwinden. Van een academica verwacht ik meer rigueur. Dat een linkse Beotiër achter een toetsenbord iedereen die hem niet aanstaat ‘fascist’ noemt, is al erg genoeg. Maar moet een hoogleraar in de politieke geschiedenis daar nu begrip voor opbrengen? In Amerika schijnen er rechtse Beotiërs rond te lopen die Democratische politici ‘satanisten’ en ‘pedofielen’ noemen. Dat zal ongetwijfeld helpen om hun afkeer voor die politici uit te drukken. Maar ’t blijft barbarij.
Of neem een voorbeeld dat wat beter aansluit bij het stuk van De Dijn. De stalinisten hadden, blijkbaar anticiperend op De Dijns redenering, de gewoonte om de term ‘fascist’ vrij te hanteren als ze hun afkeer voor zekere ideeën en personen wilden uitdrukken. Conservatieven waren fascisten, sociaal-democraten waren fascisten, dissidenten binnen de eigen partij waren fascisten, Trotski zelf was een fascist. Mag ik nu De Dijn een staliniste noemen omdat ik een afkeer heb van iedereen die nogal vrij met het F-woord omspringt of die die praktijk goedpraat?
De Dijn brengt in haar betoog enkele belangrijke nuances aan. De huidige radicaal-rechtsen wijzen de democratie niet af, schrijft ze, ze ambiëren geen militaire avonturen en ze zijn niet zinnens om knokploegen in te zetten, de persvrijheid af te schaffen, politieke tegenstanders te vermoorden of minderheidsgroepen te interneren. Dat is juist, en het is een inzicht dat ik pas op latere leeftijd verworven heb. Ik wou dat ik het had gehad toen ik als jongeling tegen radicaal-rechts ging betogen. Dan had ik bepaalde slogans misschien niet zo luid geroepen – al waren daar erg mooie bij zoals deze
C’est
Dans l’oeuf
Qu’il fau_aut écraser
La_a peste bru_une
Qui s’est_est réveillée
De klinkers in ‘faut’, ‘la’, ‘brune’ en ‘s’est’ moeten bij het scanderen worden verlengd.
Hoe kan De Dijn na zulke nuances nog billijken dat radicaal-rechts met fascisme wordt gelijkgesteld? Ze geeft drie redenen op. Ten eerste hebben ‘veel’ radicaal-rechtspartijen ‘wortels’ in het fascisme. Ter illustratie citeert ze Meloni die, toen ze negentien was, iets positiefs heeft gezegd over Mussolini, en verder twee oprichters van de Zwedendemocraten die ‘betrokken’ waren geweest bij het neofascisme. ’t Is wat magertjes. Iemand als Walter De Bock had duizenden voorbeelden gevonden, en dan nóg had het dossier niet zwaar gewogen. Er is heel weinig continuïteit omdat het historische fascisme al tachtig jaar geleden, zonder mijn hulp, verslagen werd, omdat iedereen die erbij betrokken was overleden is, en omdat de neofascistische groepjes die een tussenschakel hadden kunnen zijn, numeriek en intellectueel nooit veel hebben voorgesteld**.
De tweede reden is wat sterker. Er zou tussen het huidige radicaal-rechts en het historische fascisme een gelijkheid in essentie bestaan, en die essentie zou het ultranationalisme zijn. ‘Anders dan de gematigde nationalist, die begrijpt dat een nationale gemeenschap een sociale constructie is, gaat de ultranationalist ervan uit dat de natie iets organisch is, iets wat bestaat los en boven die mensen die er deel van maken […].’ Die opvatting van de natie als iets autonooms en organisch bestaat inderdaad, maar ze kan moeilijk de ‘essentie’ van het fascisme zijn. Ze was immers de essentie van álle volksnationalisme vanaf de 19de eeuw***. Het fascisme heeft die gedachte overgenomen en gefanatiseerd. Wil je op die manier aantonen dat het volksnationalisme in zijn extreme vorm kan leiden tot fascisme, dan heb je gelijk. Ongeveer zoals de sociaaldemocratie kan leiden tot Lenin en Stalin, de christendemocratie tot Savonarola, de groene beweging tot Pol Pot, en het liberalisme tot Mad Max.
En daarmee komen wij bij de derde reden die De Dijn opgeeft om de gelijkstelling van radicaal-rechts en fascisme te vergoelijken: de noodzaak om onze morele afkeer te voeden met de zwarte bladzijden uit de geschiedenis, om ons te herinneren ‘tot welke gruwelijke gevolgen het ultranationalisme kan leiden … zelfs als het weinig waarschijnlijk is dat dit extreme scenario zich opnieuw voordoet.’ De cursivering is van mij, maar de woorden zijn van De Dijn.
Goed. Als de zaken er zo voor staan ... Ik heb zo mijn eigen redenen om afstand te nemen van radicaal-rechtse partijen. Gruwelen die ze niet hebben begaan en die zich volgens De Dijn waarschijnlijk niet opnieuw zullen voordoen, maken daar geen onderdeel van uit.
* Over De Dijn schreef ik ook iets hier en hier.
** Overigens werd de invloed díe ze hadden op homeopathische wijze verdund toen radicaal-rechtse groepen tot massapartijen uitgroeiden.
*** Je zou kunnen zeggen dat het staatsnationalisme op zijn Frans altijd impliciet steunde op de gedachte dat de nationale gemeenschap een constructie is. Binnen het volksnationalisme is de gedachte geloof ik eerder recent.