Enkele
weken geleden was er ruzie over een scoutsaffiche die reclame maakte voor de
jaarlijkse ‘Oerwoudfuif’*. Op die affiche staat een zwart jongetje afgebeeld,
eentje met erg grote oren, ontzaglijke oogkassen en enorm dikke lippen. Ook heeft
hij kroeshaar en lacht hij een beetje dom.
Zekere Dalilla Hermans, redactrice en schrijfster, had de affiche ergens
opgemerkt en vond ze kwetsend. Daar valt iets voor te zeggen. Die lippen waren, zoals ik al zei, enorm dik. Mevrouw
Hermans zei verder nog dat de affiche de koloniale periode en de slavernij
goedpraatte. Dat begrijp ik minder goed. Maar ik leg al op zoveel slakken zout.
Luckas Vander Taelen schreef een open brief – ‘met heel veel respect’ – aan Dalilla. Luckas wees erop dat Afrikanen er nu eenmaal erg verschillend uitzien van ons, dat vrolijkheid geen misdaad is en dat karikaturisten van beroepswege overdrijven. Hij legt uit dat kwetsen er in een vrije samenleving nu eenmaal bij hoort en dat hij als Roodharige met Flaporen vaak is gekwetst. Ook hij heeft een punt.
Ik heb de standpunten van Dalilla en Luckas met grote gelijkmoeidigheid gelezen.
Maar nu heeft iemand anders alweer een andere open brief geschreven aan Luckas. ’t Is dan nog een oud-leerlinge van hem, kunsthistorica Laurence Ostyn. Die vindt dat haar oud-leraar ‘als witte man van middelbare leeftijd … in een uitermate ongeschikte positie [verkeert] om commentaar te leveren op racisme.’
Als ik zoiets lees word ik erg ongerust.
De kunsthistorica betoogt dat onze maatschappij bepaalde voorrechten toekent als je (1) man bent, (2) van middelbare leeftijd bent en (3) een witte huidskleur hebt. De argumenten die ze daarvoor aanhaalt zijn nogal mallotig. Zo wijst ze erop dat witte kinderen leren over hun witte voorouders, dat witte mensen als goed worden voorgesteld in onze media en dat witte mensen aan de top staan van onze bedrijven. Dat alles bewijst volgens haar het witte privilege. Om alleen over dat laatste iets te zeggen: er zijn heel wat meer witte mensen in de onderste rangen van onze bedrijven dan aan de top ervan.
Het mannelijke privilege blijkt volgens de kunsthistorica onder andere hieruit dat het lastig is om vijf vrouwelijke politici, vijf vrouwelijke filmmakers of vijf vrouwelijke historische figuren op te noemen. Lastig is dat inderdaad. Als mevrouw Ostyn mij op straat met zulke vragen overviel, zou ik wellicht niet eens vijf zelfstandige naamwoorden kunnen opnoemen. Die twee vrouwelijk regisseurs die ik ken zou ik zeker vergeten zijn. Vijf vrouwelijke historische figuren, dat zou wel gaan. De vrouw van Hendrik II Plantagenet, hoe heet ze ook weer. De grootmoeder van Karel de Grote, die met de grote voeten. De moeder van Karel V, die aan een psychische aandoening leed. De minnares van Caesar en Antonius, je weet wel, die Egyptische. De dochter van Karel de Stoute, die door de wolven opgevreten werd – Karel bedoel ik, niet zijn dochter.
Het is moeilijk om bij de argumenten als die van mevrouw Ostyn helemaal serieus te blijven. Maar eigenlijk wil dat niet veel zeggen. Er bestaan voor haar voorrechtentheorie ook heel goede argumenten die we gemakkelijk ergens anders kunnen vinden.
Mij gaat het om iets anders. Mevrouw Ostyn beweert dat een witte man van middelbare leeftijd zich eerst ‘bewust [moet] worden van de maatschappelijke privileges die [hij] onterecht geniet.’ Eerst moet hij zich ‘verontschuldigen’. Eerst zal hij ‘ van die witte troon af moeten … stappen’. En daarna pas kan hij aan het debat deelnemen.
Maar zo werkt het niet. Als je in debat treedt met iemand, dan treed je in debat met iemand die een andere mening heeft dan jijzelf: over racisme, over discriminatie, over karikaturen, over de plaats van de ouder wordende witte man in de samenleving. Je kunt niet vragen dat die persoon eerst toegeeft dat hij fout is, zich verontschuldigt en van mening verandert vóór het debat begint. Dat kan nog altijd aan het einde van de discussie.
Mevrouw Ostyn gaat ervan uit dat de opvattingen van witte mannen van middelbare leeftijd worden bepaald door hun maatschappelijke positie. Dat het bewustzijn van mensen wordt bepaald door hun maatschappelijk zijn, zoals Karl Marx dat indertijd zo kernachtig verwoordde. Misschien is dat halvelings waar. Maar voor wie een correct debat wil voeren doet het weinig ter zake. De opvattingen van een oude witte man of van een jonge zwarte vrouw zijn logisch opgebouwd of niet, ze zijn redelijk of onredelijk, ze worden door de feiten bevestigd of tegengesproken. Uitmaken wat logisch, redelijk of feitelijk waar is, vergt moeilijke en zorgvuldige discussies. Daar zou ik niet ook nog eens de huidskleur, het geslacht of de leeftijd van de gesprekspartner bij betrekken.
In kringen van Amerikaanse politiek correcten verneemt men al te vaak de kreet: ‘check your privilege’. Het is de eerste keer dat ik de kreet hier in Vlaanderen verneem, in bijna gelijklopende bewoordingen. Hopelijk wordt het geen gewoonte.
Luckas Vander Taelen schreef een open brief – ‘met heel veel respect’ – aan Dalilla. Luckas wees erop dat Afrikanen er nu eenmaal erg verschillend uitzien van ons, dat vrolijkheid geen misdaad is en dat karikaturisten van beroepswege overdrijven. Hij legt uit dat kwetsen er in een vrije samenleving nu eenmaal bij hoort en dat hij als Roodharige met Flaporen vaak is gekwetst. Ook hij heeft een punt.
Ik heb de standpunten van Dalilla en Luckas met grote gelijkmoeidigheid gelezen.
Maar nu heeft iemand anders alweer een andere open brief geschreven aan Luckas. ’t Is dan nog een oud-leerlinge van hem, kunsthistorica Laurence Ostyn. Die vindt dat haar oud-leraar ‘als witte man van middelbare leeftijd … in een uitermate ongeschikte positie [verkeert] om commentaar te leveren op racisme.’
Als ik zoiets lees word ik erg ongerust.
De kunsthistorica betoogt dat onze maatschappij bepaalde voorrechten toekent als je (1) man bent, (2) van middelbare leeftijd bent en (3) een witte huidskleur hebt. De argumenten die ze daarvoor aanhaalt zijn nogal mallotig. Zo wijst ze erop dat witte kinderen leren over hun witte voorouders, dat witte mensen als goed worden voorgesteld in onze media en dat witte mensen aan de top staan van onze bedrijven. Dat alles bewijst volgens haar het witte privilege. Om alleen over dat laatste iets te zeggen: er zijn heel wat meer witte mensen in de onderste rangen van onze bedrijven dan aan de top ervan.
Het mannelijke privilege blijkt volgens de kunsthistorica onder andere hieruit dat het lastig is om vijf vrouwelijke politici, vijf vrouwelijke filmmakers of vijf vrouwelijke historische figuren op te noemen. Lastig is dat inderdaad. Als mevrouw Ostyn mij op straat met zulke vragen overviel, zou ik wellicht niet eens vijf zelfstandige naamwoorden kunnen opnoemen. Die twee vrouwelijk regisseurs die ik ken zou ik zeker vergeten zijn. Vijf vrouwelijke historische figuren, dat zou wel gaan. De vrouw van Hendrik II Plantagenet, hoe heet ze ook weer. De grootmoeder van Karel de Grote, die met de grote voeten. De moeder van Karel V, die aan een psychische aandoening leed. De minnares van Caesar en Antonius, je weet wel, die Egyptische. De dochter van Karel de Stoute, die door de wolven opgevreten werd – Karel bedoel ik, niet zijn dochter.
Het is moeilijk om bij de argumenten als die van mevrouw Ostyn helemaal serieus te blijven. Maar eigenlijk wil dat niet veel zeggen. Er bestaan voor haar voorrechtentheorie ook heel goede argumenten die we gemakkelijk ergens anders kunnen vinden.
Mij gaat het om iets anders. Mevrouw Ostyn beweert dat een witte man van middelbare leeftijd zich eerst ‘bewust [moet] worden van de maatschappelijke privileges die [hij] onterecht geniet.’ Eerst moet hij zich ‘verontschuldigen’. Eerst zal hij ‘ van die witte troon af moeten … stappen’. En daarna pas kan hij aan het debat deelnemen.
Maar zo werkt het niet. Als je in debat treedt met iemand, dan treed je in debat met iemand die een andere mening heeft dan jijzelf: over racisme, over discriminatie, over karikaturen, over de plaats van de ouder wordende witte man in de samenleving. Je kunt niet vragen dat die persoon eerst toegeeft dat hij fout is, zich verontschuldigt en van mening verandert vóór het debat begint. Dat kan nog altijd aan het einde van de discussie.
Mevrouw Ostyn gaat ervan uit dat de opvattingen van witte mannen van middelbare leeftijd worden bepaald door hun maatschappelijke positie. Dat het bewustzijn van mensen wordt bepaald door hun maatschappelijk zijn, zoals Karl Marx dat indertijd zo kernachtig verwoordde. Misschien is dat halvelings waar. Maar voor wie een correct debat wil voeren doet het weinig ter zake. De opvattingen van een oude witte man of van een jonge zwarte vrouw zijn logisch opgebouwd of niet, ze zijn redelijk of onredelijk, ze worden door de feiten bevestigd of tegengesproken. Uitmaken wat logisch, redelijk of feitelijk waar is, vergt moeilijke en zorgvuldige discussies. Daar zou ik niet ook nog eens de huidskleur, het geslacht of de leeftijd van de gesprekspartner bij betrekken.
In kringen van Amerikaanse politiek correcten verneemt men al te vaak de kreet: ‘check your privilege’. Het is de eerste keer dat ik de kreet hier in Vlaanderen verneem, in bijna gelijklopende bewoordingen. Hopelijk wordt het geen gewoonte.
* Het verband tussen oerwoud en zwarten
ligt minder voor de hand dan vroeger. ik heb ergens gelezen dat altijd maar
minder Afrikanen echt nog in het oerwoud wonen omdat ze allemaal aan het
verhuizen zijn van het platteland naar de stad.
Dit stukje werd ook geplaatst op Doorbraak.
.
Dit stukje werd ook geplaatst op Doorbraak.