zaterdag 31 juli 2021

Losse bedenkingen bij poco (2)

 ** Poco, woke, cultuurmarxisme, cancelcultuur zijn begrippen die elkaar niet volledig dekken. Maar ze hebben wel met elkaar te maken.

** Als je poco breed definieert kun je er van alles bij betrekken: weg-met-kernenergie, weg-met-studentendopen, weg-met-Poetin, weg-met-Trump, leve Europa, leve Palestina … en verder anti-Verlichting, postmodernisme, veganisme, moderne kunst, klimaatbeweging, rookverbod, corona-alarmisme, kosmopolitisme, bij ons ook belgicisme … Maar als je dat doet, worden de contouren van de groep steeds vager. En je hebt steeds meer vreemde eenden in de bijt, langs beide kanten. Zelf ben ik dan hier en daar ook poco.

** In de Verenigde Staten en elders leeft poco sterk onder de universiteitsstudenten. Maar de beweging onderscheidt zich van die van mei 68 door een veel betere verstandhouding met het establishment binnen en buiten de universiteit. De poco studenten zitten op dezelfde lijn als de professoren, de academische overheden, de toneeldirecteurs, Hollywood, de ondernemers van Silicon Valley, de nette kranten. En vandaag zijn bijna alle kranten ‘nette’ kranten geworden.

** Nog een verschil met mei 68. In die tijd waren de studenten solidair met de slachtoffers van het systeem ver buiten de universiteitsmuren: de arbeiders aan de lopende band, de uitgebuite boeren in de Derde Wereld. Ze haalden hun motivatie uit borrowed suffering. Nu zijn er voldoende slachtoffers aanwezig op de campus zelf: studenten van kleur, lbgtq-studenten, alle meisjesstudenten. Zelfs blanke, mannelijke hetero studenten kunnen alsnog gratis slachtoffer worden door zich beledigd te voelen door uitspraken en teksten die hun wereldbeeld verstoren of hun gevoelige ziel kwetsen.

** Je kunt poco niet gelijkstellen met dé elite. Er zijn zoveel elites, en de meeste zijn niet homogeen. De hegemonie van poco in de academische en culturele wereld van het Westen valt echter moeilijk te ontkennen. En die hegemonie trekt andere elites aan, zoals onze BLM-gewijs knielende Rode Duivels.

** Om het even welke beweging, cultuur of groep die zich moreel superieur opstelt, ontwikkelt een flinke dosis hypocrisie. Dat is een uitgelezen kans voor satirici van verschillend niveau en talent om wild met hun polemisch zwaard in het rond te zwaaien in de hoop af en toe een hoofd af te slaan. Léon Bloy raasde tegen de bourgeoisie, Mencken tegen de bouboisie, en Sanctorum tegen de verfoeide elite die overal haar lelijke kop opsteekt.

** Als poco zich vertaalt in wetgeving – de antiracismewet bijvoorbeeld – is dat voor een vrijheidsjongen als ik geen probleem, althans niet op verstandelijk vlak. Ik ben tégen. Maar het wordt moeilijker als de poco dwang uitgaat van bedrijven of vrije instellingen. Mag het Vrij Onderwijs geen portie poco binnensmokkelen in haar leerplan? Mag een poco professor in de sociologie niet doceren zoals het hem goeddunkt? Mag een bedrijf aan zijn werknemers geen voorwaarden opleggen van geloof, ideologie, kledij of haarsnit? Als die werknemer niet akkoord gaat moet hij maar een ander bedrijf zoeken. Ik had een grootoom die zijn bakkebaarden hoger moest opscheren van zijn baas. Hij vond dat niet erg. En als de Goede Pers van Averbode alleen katholieken wil aannemen, wie ben ik om daarin tussen te komen?

** Zo dacht ik vroeger. Maar ik begin te twijfelen. Over de censuur van Facebook en Twitter heb ik eerder al iets geschreven. Laatst las ik een huiveringwekkende getuigenis van een Amerikaanse werknemer die, zoals al zijn collega’s, verplicht werd om deel te nemen aan sessies van ‘diversity, equity and inclusion training’. ‘Wij moesten onze diepste gevoelens meedelen … De vrouw die de sessies leidde zei dat we “kritische nederigheid” moesten betonen. Ze duldde geen vragen, want dat kon “de vooruitgang van de groep afremmen”. We moesten zeggen wat we vonden van onze witheid, van onze witte privileges. Sommige mensen zeiden hoe schuldig ze zich voelden en hoe ze zich schaamden. Dat werd aangemoedigd.’ (Zie hier)

** Die sessies vonden plaats in een staatsinstelling van Vermont. Maar dat soort maoïstische heropvoeding vindt ongetwijfeld ook plaats in privébedrijven. Moeten dergelijke praktijken worden geduld vanwege het recht van de werkgevers om hun bedrijf te runnen zoals zij dat goed vinden? Dat is geen gemakkelijke vraag. En bovendien: hóe zou je zoiets verhinderen? Een syndicalist zou tegen de sessies kunnen protesteren, maar voor hetzelfde geld is het juist een poco syndicalist die zulke sessies eist. De staat zou zulke sessies kunnen verbieden, maar voor hetzelfde geld is het de staat die zulke sessies verplicht, zoals in het geval van Vermont. Het zijn in elk geval praktijken die steeds opnieuw moeten worden aangeklaagd, volgens ceterum censeo’-principe. Moedige werknemers kunnen hier het verschil maken.

Over poco heb ik een eerste reeks bedenkingen hier geplaatst. Verder schreef ik over populisme en elitisme hier en hier, over poco in voetbal hier en over censuur op Facebook en Twitter hier en hier

vrijdag 30 juli 2021

Een kapitalist betaalt niet graag belastingen


    Een liberaal en een kapitalist zijn twee verschillende dingen, schreef ik gisteren*. Maar misschien is een kapitalist of een ondernemer wel sneller geneigd om het liberale kapitalisme te omarmen in zijn zuivere vorm, zonder veel belastingen – sneller dan een werknemer of een ambtenaar. Dat is best mogelijk en zelfs waarschijnlijk. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn.
     Eén reden waarom zelfstandige ondernemers en werknemers anders tegen belastingen aankijken, is de ‘herverdeling’ die door ‘progressieve’ belastingen wordt bewerkstelligd**. Zó groot is die ‘herverdeling’ niet, vergeleken met de bureaucratische verspilling, de dead weight loss, en de massale broekzak-vestzak operatie, maar dat de ene meer belastingen betaalt dan de anderen, dat staat vast, en dat die ene daar dan zwaarder aan tilt dan die andere, is niet verwonderlijk. En als nu blijkt dat zelfstandige beroepen en ondernemers vaak een hoger inkomen hebben, is het begrijpelijk dat in die middens de afkeer van belastingen groter zou zijn.
     Nogal wat mensen geloven in een tweede reden waarom kapitalisten en zelfstandige ondernemers een zuiver liberaal kapitalisme meer genegen zijn dan werknemers. Kapitalisten en ondernemers, zo gaat de redenering, profitéren van een liberaal kapitalisme, terwijl werknemers profitéren van staatsingrijpen. Bedrijfswinsten worden van staatswege belast en met die belastingen wordt gratis onderwijs en bijna gratis geneeskunde gefinancierd. Zo lijkt het of de bedrijven met hun winsten betalen voor het onderwijs en de geneeskunde van de werknemers.
     Maar zo eenvoudig is het niet. Belastingen zijn een gegeven waar de bedrijven mee omgaan als met gelijk welke andere kost. Er wordt bekeken hoe men die zo laag mogelijk kan houden, en de rest wordt doorgerekend aan de klant, en de uiteindelijke klant is de consument. Zo bekeken ondervindt slechts één partij echt hinder van belastingen: niet het bedrijf, niet de kapitalist, niet de zelfstandige ondernemer, maar ook niet de werknemer: alleen de consument. En consumenten zijn we allemaal.
     De redenen die ik hierboven aangaf, veronderstellen heel wat rekenwerk van de burger, weze hij werknemer, kapitalist of zelfstandig ondernemer. Hij moet de progressieve belastingschalen bestuderen, zicht hebben op de besteding van belastingen en zijn belangen als producent en als consument tegen elkaar afwegen. Ik weet niet of veel burgers daarmee bezig zijn.
     Een veel eenvoudiger reden waarom belastingen verschillend worden beoordeeld is volgens mij de verschillende manier waarop ze worden geïnd. Een goed verdienende werknemer wordt torenhoog belast maar merkt daar niet zoveel van. Hij ontvangt een nettobedrag en met dat nettobedrag in zijn achterhoofd doet hij inkopen in de supermarkt, kiest hij een vakantiebestemming en gaat hij een lening aan om een woning te bouwen. Zijn brutoloon is daarentegen slechts een cijfer op zijn loonbriefje, en zelfs dat cijfer is een onderschatting van zijn echte loonkost. Al dat mooie geld - ongeveer 50 % van wat hij zou kúnnen verdienen – draagt hij af aan belastingen en bijdragen, zonder dat hij daar veel van merkt. Dat geld blijft een abstractie.
     Voor een zelfstandige ondernemer of kapitalist is dat anders. Alle geld dat binnenkomt is bruto, en daar moet hij dan zelf op gezette tijden een groot deel van doorstorten aan de staat. De ondernemer doet dat met pijn in het hart. Met dat geld dat hij moet doorstorten, had hij kunnen investeren, vernieuwen, zijn zaak uitbreiden, een grotere boot kopen. Ook al krijgt hij voor dat geld heus wel iets terug in de vorm van infrastructuur, subsidie, sociale zekerheid, hij blijft treuren om elke euro die hij moet betalen. Mr. Burns in The Simpsons
, betaalt, dankzij fiscale spitstechnologie slechts een paar centen belasting. ‘Een paar centen,’ zegt hij verontwaardigd, ‘elk jaar! Damn you Calvin Coolidge!’***
     Ik ben wel geen kapitalist als Burns, maar toch, ergens, een beetje: I feel his pain. 


 

Zie hier.

** Ik ga hier op die ‘herverdeling’ niet verder in, maar het is een belangrijk gegeven in de discussie, met name waar het de heel lage lonen betreft, die in het progressieve systeem amper belast worden. Ik ga overigens ook niet in op het probleem van de subsidies áán bedrijven.

*** Terwijl Coolidge – de Amerikaanse president van 1923 tot 1929 –  naar huidige normen, toch héél liberaal was.

donderdag 29 juli 2021

Een liberaal is geen kapitalist, en vice versa.

  


   
Liberalisme en kapitalisme zijn in veel opzichten hetzelfde. De begrippen vallen ongeveer samen. Maar dat geldt niet voor de personen die de begrippen inhoud verlenen. Veel liberalen hebben om te beginnen al niet genoeg geld om zich kapitalist te kunnen noemen. En ook een kapitalist hoeft geen liberaal te zijn.
     In the film The Passion of Ayn Rand – met Hellen Mirren –  is er een leuke discussie tussen de protagoniste en een rijke stinkerd die gemene zaak  maakt met staatsambtenaren en vakbonden. ‘And you call yourself a capitalist!’, zegt Rand misprijzend. Eigenlijk zou ze moeten zeggen ‘a liberal’, maar in de Amerikaanse context zou dat woord vals klinken. Misschien had ze kunnen zeggen ‘business man’ of ‘entrepreneur’, maar dat zou nog minder correct geweest zijn, want dat was de man juist wel.
     In het tragisch-grappige boek Bekentenissen van Zeno van Italo Svevo leest de held een stuk in de economische katern van de krant. De invoertaks op een bepaald product is verlaagd. Zeno is blij met die overwinning van de vrijhandel en bedankt in gedachten Richard Cobden die zijn hele leven lang had rondgetrokken om energieke toespraken te houden voor die goede zaak. Zeno is een liberaal.
     Zijn op dat moment toekomstige schoonvader daarentegen is een kapitalist, een zakenman, een ‘entrepreneur’. Als hij hetzelfde artikel leest begint hij onmiddellijk uit te rekenen welke weerslag die gewijzigde invoertaks zal hebben op de verkoop van andere producten. Sommige bedrijven, die zich op dezelfde markt begeven als die van het ingevoerde product, zullen het nu moeilijker hebben. Ze zullen hun prijzen moeten verlagen, hun aandelen zullen dalen. Zeno’s schoonvader heeft dergelijke aandelen en verkoopt ze … aan Zeno.
     De liberaal en de kapitalist lezen hun krant dus op een verschillende manier. Het onderscheid is groot. Misschien wel even groot als dat tussen een liberaal en een minister van een partij met het woord ‘liberaal’ in de naam. 

* De fotos hierboven, van links naar rechts: Richard Cobden, Italo Svevo, Ayn Rand.

dinsdag 27 juli 2021

Hoe betrouwbaar is Wikipedia?


      Mijn leerlingen vertelde ik altijd om niet te veel vertrouwen te stellen in de Nederlandse Wikipedia, maar, waar mogelijk, liever de Engelse te consulteren. Ik betwijfel nu of dat wel zo’n goede raad was.
     Ik wou laatst iets opzoeken over de Cubaanse generaal Arnaldo Ochoa (1930-1998). De man werd na een proces
, waarvan ik ooit beelden zag op televisie, terechtgesteld voor verraad aan de revolutie. Dat gebeurde ongeveer rond de tijd dat mijn vrouw en ik Cuba bezochten. Van Ochoa herinnerde ik mij dat hij een held was van Castro’s guerrilla, en dat hij in de jaren 70 en 80 Cubaanse expedities leidde in Angola  en in Ethiopië, en tot de top van het regime behoorde. Al die informatie vond ik ook terug op Wikipedia, evenals precieze gegevens zoals wannéér Ochoa zich aansloot bij de guerrilla: volgens de Nederlandse Wikipedia in maart 1953, volgens de Engelse in maart 1958 en volgens de Franse in maart 1957. Het was dus zeker in maart.
     Eigenlijk wou ik vooral iets te weten komen over de reden van het doodsvonnis. Van die reden bestaan drie versies*: Ochoa

  1. … was betrokken bij drugsmokkel voor persoonlijke verrijking
  2. … was betrokken bij drugsmokkel in opdracht van Fidel Castro, die zich later wou distantiëren van een praktijk die de Amerikanen kon verleiden tot een aanval op zijn land
  3.  had goede contacten met Gorbatsjov-mensen in het Oostblok, was geliefd onder de bevolking en bij de troep, en maakte kans om Castro aan de kant te schuiven en een Cubaanse perestrojka op te starten.
     De eerste versie – persoonlijke verrijking – was de officiële verklaring van het regime; de twee andere zou je samenzweringstheorieën kunnen noemen. Nu kan de officiële verklaring van het doodsvonnis best de juiste zijn natuurlijk. Anderzijds kun je moeilijk zeggen dat het proces aan alle regels van een neutrale rechtspraak voldeed of dat transparantie een hoofddeugd van het Cubaanse regime was. Een samenzwering om de ware toedracht te verdoezelen behoort dus tot de mogelijkheden. Samenzweringen, doofpotoperaties en officiële leugens bestaan nu eenmaal écht. Van Wikipedia kun je niet verwachten dat ze elke vergezochte samenzweringstheorie vermeldt, maar alleen officiële versies weergeven van communistische dictaturen is ook niet aan te raden.
De verschillende Wikipedia’s gaan verschillend om met het verraad van Ochoa. De Franse Wikipedia bevat vooral de officiële versie en een vederlichte suggestie van de tweede – Fidels eigen betrokkenheid. De Duitse Wikipedia legt de nadruk op de tweede versie, die volgens haar omarmd wordt door de meeste experts. De Nederlandse Wikipedia vermeldt de officiële versie én de derde – die van de Oostblokpiste.
     Op de Engelse en Spaanse pagina
s is dat allemaal anders. Daar hebben onder de Wikipedia-bewerkers de aanhangers van Fidel het langst blijven toevoegen en schrappen: je leest er uiteindelijk alleen de officiële versie van het regime. De Engelse pagina gebruikt zinnetjes die aan Walter Duranty’s en Joseph E. Davies’ verslaggeving van Stalins showprocessen doen denken. [The] trial … provided ample evidence of the crimes that were committed, including dates, places, amounts of money and drugs involved, along with the lesser crimes of smuggling diamonds and ivory for sale … Het lijkt wel of het aantal details het waarheidsgehalte van een versie bewijst. Iedereen die al eens een leugen gehoord of zelf verteld heeft, weet dat eerder het tegenovergestelde het geval is. De Spaanse Wikipedia onderstreept dan weer de eigen bekentenis van Ochoa: ‘Ik geloof dat ik het vaderland verraden heb, en verraad betaal je met je leven.’
Een verrader die zijn eigen doodstraf eist, je treft het bij de communisten wel vaker aan. Het psychologisch mechanisme wordt overtuigend beschreven door Arthur Koestler in Darkness at Noon. Nog mooier wordt het als de verrader met zijn laatste woorden een saluut uitbrengt aan de Leider. Ze moeten bestaan hebben, de communisten die op Stalins bevel werden omgebracht en die voor het vuurpeloton ‘Leve Stalin’ riepen. Ook Thomas More stierf met de woorden ‘I die the King’s faithful servant’. Maar hij nuanceerde tenminste met de toevoeging ‘but God’s first.’ Bij Ochoa ontbrak die nuance. Op zijn proces verklaarde hij plechtig: ‘Als ik veroordeeld wordt om doodgeschoten te worden, dan beloof ik jullie allemaal dat op dat moment, mijn laatste gedachte zal gaan naar Fidel en naar de grote Revolutie die hij aan ons volk heeft gegeven.*’
Tja, communisten en nuances.

  

* Dit citaat komt niet op de Wikipedia-pagina’s voor, maar wel in het boek van Enrique Ros, Ernesto Che Guevara: mito y realidad, blz. 240.

 

maandag 26 juli 2021

Losse bedenkingen bij het poco-dom


 ** Ik heb de uitdrukking ‘politically correct’ voor het eerst gebruikt in 1992, in een verhandeling voor het vak ‘Pragmastylistic Competence’ voor prof. Van Noppen. Nu, 30 jaar later, en na het lezen van Policor in de polder van Sebastien Valkenberg, weet ik nog altijd niet wat de term precies betekent: is het een mode, een ideologie, een ‘nieuwe kerk’, een moraal, een cultuur, een ‘kamp’, een symptoom, een generatiekenmerk, een ‘state of mind’, een ‘body of opinion’, een stand van zaken, een hegemonie? Als het een ‘kamp’ is, behoor ik in elk geval tot een ander.

** Ik gebruik verder de afkorting ‘poco’ voor ‘politiek correct’, ‘politieke correctheid’ en ‘aanhanger van de politieke correctheid’. De afkorting heeft een wat denigrerende klank, maar het hele begrip wordt in de regel toch al denigrerend gebruikt. Slechts in de communistische traditie had ‘politiek correct’ – excuseer ‘poco’ – een positieve betekenis. Mao schreef in 1929 een tekst over de ‘verkeerde ideeën in de partij’ waarin hij voortdurend ‘politiek correcte lijn’ en de ‘politiek incorrecte lijn’ tegenover elkaar stelde. De poco lijn dus tegenover de niet-poco lijn. (Zie Selected Works, Volume I, blz 105-116).

** ‘Poco’ val niet samen met het oude begrip ‘links’. Veel oud-linkse boomers worden razend van poco uitspraken of praktijken. En omgekeerd zul je onder de poco’s weinig syndicalisten van het oude stempel aantreffen. Maar er is wel een verband tussen de twee.

** De kern van poco is het victimisme. De maatschappij telt in die visie een groot aantal leden die het slachtoffer zijn van discriminatie: ‘mensen van kleur’, migranten, vrouwen, homo’s, transgenders, jonge mensen, oude mensen, lelijke mensen, mensen met een handicap, gepeste kinderen, onaangepaste leerlingen, zwakke weggebruikers, onbegrepen artiesten … Het begrip kan worden opgerekt om ook de dieren, moeder aarde, en zelfs de volksgezondheid bij de ‘slachtoffers’ te rekenen, waardoor veganisme, klimaatbeweging en rookverbod tot de poco pool gaan behoren.

** De meeste niet poco mensen zijn overigens evenzeer tegen de hierboven geciteerde vormen van discriminatie en zijn evenzeer bekommerd om dierenwelzijn, klimaat en gezondheid.

** Maar de poco’s onderscheiden zich van de rest door hun bereidheid om discriminatie tegen te gaan met positieve discriminatie, en om vrijheidsberovende maatregelen te aanvaarden of te eisen. Het gaat hier om een graadverschil. Iedereen aanvaardt wel een of ander verbod, en iedereen aanvaardt wel een of andere vorm van positieve discriminatie. . Extra budget voor gehandicaptentoiletten en financiering van fietspaden door automobilisten zijn, als je wil, ook vormen van positieve discriminatie. Maar rechts, en een deel van traditioneel links, haakt af wanneer quota voor aanwervingen in de plaats komen van objectieve criteria, en wanneer nivellering de standaard wordt zodat ‘iedereen kan meedoen’.

** Zoals veel ‘kampen’ heeft ook poco zijn extreme en zijn gematigde vleugel. Een redelijk mens als Tom Naegels zal zich geloof ik, desgevraagd, bereidwillig als poco laten omschrijven. Toch zie ik hem geen open brieven ondertekenen die het ontslag eisen van professor die in een onbewaakt ogenblik een niet-poco grapje maakt. Hij zal eerder een genuanceerd stuk schrijven dat uitlegt waarom niet-poco grapjes gedateerd zijn – een beetje mijn werkwijze.

** De kenmerken van het extreme poco-dom zijn dezelfde als die van andere extreme denkwijzen: onverdraagzaamheid, sociale druk, weigering van open debat, dogmatisme, claimen van de wetenschappelijke waarheid, oproepen tot dwangmaatregelen (zoals ontslag en censuur), slinkse netwerking (poco professoren die ijveren voor het aanwerven van andere poco professoren), dubbele maatstaven (bijvoorbeeld de verschillende appreciatie van Christendom en Islam) ... Niets nieuws onder de zon.

** De originaliteit van poco schuilt vooral in het creatieve gebruik van de hysterische overdrijving: feministische gletsjerkunde, antiracistische wiskunde, een zwarte actrice om Anne Boleyn voor te stellen, Zwarte Piet als symbool voor kolonialisme, het bannen van mannelijke voornaamwoorden, het aanpassen van de woordenschat, het waarschuwen voor Pipi Langkous-boeken, het  interpreteren van complimenten of onhandigheden als verborgen racisme, de blinde vlek voor humor en satire, het voorstellen van historisch onrecht als een actueel probleem … Begrippen als micro-agression, safe space, trigger warning, cultural appropriation kunnen, geloof ik, alleen in dat licht worden begrepen.

** Voor die hysterische overdrijving geeft men twee verklaringen. Enerzijds is er de paradoxale ‘normatieve ophoging’ waar Gabriël van den Brink van spreekt: wanneer de discriminatie afneemt, groeit de gevoeligheid voor de gevallen die overblijven. Anderzijds, zegt men, is de verwende generatie van snow flakes niet meer tegen een stootje bestand. Die laatste verklaring geloof ik maar half. Lichtgeraaktheid kan gemakkelijk geveinsd worden. Het is een misverstand om te geloven dat de drama queen een gevoeliger mens is dan zijn of haar nuchtere buur.

** Ik heb meerdere van bovenstaande thema’s al behandeld in eerdere stukjes: feministische gletsjerkunde, antiracistische wiskunde, Pipi Langkous, Anne Boleyn, victimisme, micro-agression en snowflakes, humor en satire, historisch onrecht, woordenschat, Zwarte Piet hysterische overdrijving.

zaterdag 24 juli 2021

Pukkelpop: Molenberghs hád gelijk


     Ik ben een slechte voorspeller.
     Een kleine maand geleden had ik een discussie met mijn zoon. Het ging over de muziekfestivals. Mijn zoon (23) is nog nooit naar zo’n festival geweest en wou wel eens een dag of twee naar Pukkelpop. ‘Maar dat zal nooit mogen plaatsvinden,’ zei hij bitter.
    Ik was het daar niet mee eens. De vaccinatie in Vlaanderen verliep efficiënt, ongeveer iedereen die zwaar ziek kon worden, zou tegen augustus twee prikken hebben gekregen. Wat kon dan de reden zijn om die festivals alsnog tegen te houden? Alle politieke partijen waren vóór de festivals. Toen de Vlaamse regering aankondigde dat ze zouden worden toegelaten, liet Conner Rousseau - van de partij van Frank Vandenbroucke - onmiddellijk verstaan dat hij ‘achter de schermen’ voor die toelating had geijverd. De bevolking zou niet aanvaarden, zei ik, dat de toelating weer werd ingetrokken.
     Boven alles volgde ik de logica van de experts. Zelfs Molenberghs had al verklaard dat een succesvolle vaccinatie van de kwetsbare groepen eigenlijk al voldoende was om de jeugd haar vrijheid terug te geven. Niet de besmettingscijfers (de ‘cases’) zouden in de toekomst de doorslag geven, zei hij aan Het Laatste Nieuws (26 februari 2021).
     Ik citeer even de biostatisticus: ‘Het betekent niet dat we ons niets meer van die cases moeten aantrekken, maar … het komt erop aan om ons zorgsyteem te ontlasten … De meeste winst boeken we bij mensen die in het ziekenhuis terecht komen. Eenmaal die een vaccin kregen en alleen nog jonge mensen overblijven die slechts lichte symptomen vertonen, mogen we lossen. Tuurlijk zullen dan jonge mensen ziek worden, maar hé, we laten ons in gewone tijden niet intimideren door een verkoudheid?’
     Maar mijn voorspelling dat Pukkelpop wel degelijk zou doorgaan was dus fout. Mijn vraag is dus: wat is er veranderd sinds eind februari? Je kunt er de ‘vierde golf’ bijhalen, de kleurtjes op de toerismekaart, Groot-Brittannië en Israël, en ten slotte de deltavariant. Je kunt, naar oude gewoonte, weer spreken over ‘de’ cijfers die ongunstig evolueren. Maar wat in vijf maanden tijd niet kan evolueren, dat is de logica. Die is in grote lijnen dezelfde gebleven sinds de tijd van Aristoteles, en eigenlijk van lang daarvoor al.
     Of is het tegenhouden van Pukkelpop een symbolische daad*? Hebben sommige politici hun voelhorens uitgestoken en gemerkt dat veel mensen vinden dat alles nu te snel gaat? Dat kan. Ervaring heeft ons geleerd dat te snelle veranderingen vaak niet goed aflopen. En het is vaak gemakkelijk om te blijven doen wat je al meer dan een jaar gewend bent te doen: handen ontsmetten, mondkapje opzetten, menigte vermijden, afstand houden. Het is de wet van de traagheid: als we eenmaal in een bepaalde richting bewegen, blijven we in die richting bewegen. 
     Politici kunnen  hier een de vuistregel uit afleiden dat veranderingen best niet te bruusk gebeuren en dat ze af en toe een signaal moeten geven dat alles voorlopig bij het oude blijft. 
t Zal hun populariteit vaak ten goede komen. Onnuttige verbodsbepalingen blijven dan lopen, maar je moet ze wel een beetje uitkiezen natuurlijk. Het is bijvoorbeeld makkelijker een verbod te handhaven  waardoor enkele tienduizenden jongeren ontevreden zullen zijn dan een waar enkele miljoenen volwassenen of bejaarden de prijs voor betalen. Vergeet daarbij niet dat veel van die volwassenen en bejaarden – ikzelf bijvoorbeeld – zulke muziekfestivals met een lichte weerzin gadeslaan.
    Dat is allemaal best mogelijk. Maar vuistregels, symboliek, signalen en politieke voelhorens zijn voor mij geen sterke argumenten. Ik volg de ijzersterke logica van Molenberghs: mensen die in het ziekenhuis kunnen komen, zijn nu grotendeels beschermd door vaccins - de anderen moeten zich niet laten intimideren door iets wat voor hen op een verkoudheid lijkt.

* De virologische argumenten om sociaal contact ondanks hoge vaccinatiegraad verder te blijven beperken, vind je in een recent stuk in The Lancet. Maar het stuk is vaag in zijn cijfers, gaat uit van een lagere vaccinatiegraad dan die we in Vlaanderen kunnen verwachten tegen augustus, en komt dicht in de buurt van een pleidooi voor een nulrisico-beleid.


zondag 11 juli 2021

Churchills seksdrive: nudge-nudge-wink-wink


      Inzake alcoholverbruik kon Winston Churchill zich met de besten meten, maar op seksueel gebied zou zijn trek naar verluidt heel wat minder zijn geweest. Men haalt soms een brief aan van zijn vrouw Clementine aan de grote man: ‘De eerstvolgende keer dat we elkaar zien, hoop ik dat er een beetje tijd zal zijn voor ons alleen … Wij zijn nog jong, maar de Tijd vliegt, en met hem de liefde, zodat straks alleen nog vriendschap overblijft, wat heel rustgevend is, maar zonder veel vuur noch warmte.’
    Ook zijn zoon Randolph was in dat bedje ziek, als ik mij zo mag uitdrukken. Diens vrouw Pamela deed haar beklag tegenover haar biograaf. ‘Als het op seks aankwam, was Randolph, evenmin als sommige andere mannen van het Churchillgeslacht, erg geïnteresseerd.’ We mogen aannemen dat Pamela, die heel vertrouwelijk met haar schoonmoeder omging, hierbij naar Winston verwees.
     Maar nu komt het. Een van Churchills biografen – Thomas E. Ricks – haalt de getuigenissen van Clementine en Pamela aan en gaat dan verder: ‘Tegenover die getuigenissen staat dan weer het feit dat Winston en Clementine kinderen kregen in 1909, 1911, 1914, 1918 en 1922.
     ’t Is een cliché dat je vaak tegenkomt: iemand met veel kinderen, moet wel een groot libido gehad hebben. Maar dat is niet zo. Die vijf kinderen bewijzen niet zo veel. Ze bewijzen hoogstens dat het echtpaar in die vermelde jaren, of de jaren ervoor, telkens minstens één keer, en vermoedelijk enkele keren betrekkingen hebben gehad. Dat kan best met een heel klein libido. En volgens die redenering zouden ze zelfs helemaal geen betrekkingen hebben gehad tussen 1914 en 1918 en tussen 1918 en 1922, om van de jaren erna nog maar te zwijgen.
     Ik geloof dat Karel van het Reve ergens hetzelfde bezwaar maakt tegen het cliché veel-kinderen-veel-seks. Meestal als ik iets van Karel overneem, betreft het iets waar ik zelf nooit aan zou hebben gedacht. Maar dat is hier niet het geval. Ik heb het altijd een onzinnige uitspraak gevonden, die mij doet denken aan de  nudge-nudge-wink-wink-say-no-more-know-what-I-mean sketch van Monty Python (zie hier).

zaterdag 10 juli 2021

Banden met de Moslimbroederschap?


      Na enkele weken van controverse heeft Ishane Haouach haar ontslag aangeboden als regeringscommissaris. Volgens De Standaard kan dat te maken hebben met een rapport van de Staatsveiligheid waarin Haouach vermeld wordt in verband met de Moslimbroederschap. Wat er in het rapport staat, is verder niet bekend*. Als ik mag raden: weinig substantieels. Geen kopie van een lidkaart, geen geluid- of beeldopnames van geheime vergaderingen, geen verslagen waar haar naam op figureert. Misschien heeft ze wel een vriendin gehad wiens broer in Frankrijk enzovoort: het soort informatie dat wijlen Walter De Bock bijhield over extreemrechts. Misschien behoort de specifieke vorm van haar hoofddoek wel tot de ‘circumstancial evidence.’
     Zoals altijd zouden we de vraag aan de persoon zelf kunnen stellen. Sterker nog: Le Soir hééft de vraag aan Haouach gesteld, in hetzelfde interview waar ze ook haar Kerk-en-Staat-uitspraak deed. ‘Sommigen maken zich zorgen’, zei de journaliste, ‘over uw eventuele banden met de Moslimbroederschap.’ Haouach antwoordde: ‘Ik nodig iedereen uit om hier iets van te bewijzen. Ik heb niets te verbergen. Ik ken die beweging niet – ni de près, ni de loin.’ Dat kán natuurlijk best waar zijn, Maar als Ishane nu eens wél geheime banden had met de Moslimbroederschap, wat zou ze dan zeggen aan Le Soir? ‘Ja, ik ken die broederschap. Ben al jaren lid. Fijne mensen. Echte democraten. Worden voortdurend in een kwaad daglicht geplaatst door kranten als de uwe.’ Dat is weinig waarschijnlijk.
     Trouwe lezers van mijn blog weten dat ik in vroeger tijden lid was van Amada, dat later PVDA werd. Ik het het in die organisatie niet ver gebracht, maar toch ver genoeg om te weten dat er op het hoogste niveau pogingen ondernomen werden om te infiltreren in de vakbond, soms openlijk maar vaak ook in het geheim. Het kwam zelfs voor dat geïnfiltreerde leden het tot vakbondsleider brachten. Als een journalist zo’n vakbondsleider over zijn banden met Amada-PVDA had ondervraagd, zou hij die stellig hebben ontkend. Maar hij zou ook niks kwalijks hebben verteld dat de organisatie schade kon berokkenen. Zoals Haouach ook niks kwalijks vertelt over de Moslimbroederschap.
     Ik blijf dus in het ongewisse over die mogelijke banden met de Moslimbroederschap. Wat kan Haouach dan zeggen om mijn twijfel te verdrijven? Dit bijvoorbeeld: ‘Ik ken die Moslimbroederschap niet, maar ik heb erover gelezen. ’t Is een beweging die de moslimgemeenschap een slechte naam bezorgt. Ze streeft naar de islamisering van de maatschappij. Ze wil de sharia invoeren als basis voor de wetgeving. Ik zal ze als voorvechtster van vrouwenrechten bestrijden overal waar ik ze tegenkom.’
     Dán wist ik het bijna zeker dat ze er niets mee te maken had.

* Misschien is die informatie vergelijkbaar met wat vermeld wordt op de blog van Marcel Sel: zie hier. Met dank aan Marc Ernst die mijn aandacht op die blog vestigde.


vrijdag 9 juli 2021

De politieke stormpjes rond Ihsane Haouach

 


     Het eerste politieke stormpje rond Ihsane Haouach, een Ecolo-adepte – zonder lid te zijn van die partij, betrof haar erg orthodoxe hoofddoek*. Kan zo’n opzichtig religieus symbool wel voor een regeringscommissaris bij het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen? Ikzelf ben geen liefhebber van zulke symbolen. Toen de priester Ignaz Seipel (1876-1932) bondskanselier van Oostenrijk werd, probeerde hij om de traditionele priesterkledij enigszins af te zwakken en de soutane en gekke hoed af en toe thuis te laten. Je ziet hem op foto’s vaak afgebeeld met weliswaar een Romeinse boord, maar verder met een geklede jas, een gewone broek, en soms zelfs met een bolhoed op zijn hoofd.
     Maar goed. Er bestaan, naar het schijnt, vele soorten islam, en Ihsane behoort blijkbaar tot díe soort waar men de nonnentooi belangrijk genoeg vindt om die in het openbaar altíjd te dragen*. Of die tooi ook iets zegt over haar opvatting over vrouwenemancipatie, seksuele moraal, gendersegregatie en letterlijke interpretatie van de Koran en de Hadith, dat kunnen we niet met zekerheid weten. We kunnen het haar vragen, maar dan begint ze misschien over racisme en seksisme, of krijgen we een glad antwoord waar we niet echt wijzer uit worden.  
     En ’t is precies zo’n glad antwoord dat voor een tweede politiek stormpje heeft gezorgd. In een interview met Le Soir sprak ze over de scheiding tussen Kerk en Staat, en zei dan meteen dat dát de discussie niet was. “La discussion n’est pas : est-ce qu’on remet en cause la séparation de l’Eglise et de l’Etat ? C’est : comment la décline-t-on avec un changement démographique ? C’est une évolution rapide …” Dat is heel slim: je moet zelf altijd proberen te bepalen waar de discussie over gaat, en waar ze niet over gaat. Minder slim was de verwijzing naar de ‘changement démographique’ en dan nog ‘rapide’, wat een onwelwillende Nederlandsprekende als ‘snelle omvolking’ zou kunnen vertalen.
     Maar in zijn geheel is het een glad zinnetje. Neem nu het woordje ‘décliner’ dat Ihsane gebruikte, wat in overgankelijk gebruik twee betekenissen heeft: ‘afwijzen’ en ‘verbuigen’. ’t Is die laatste betekenis die hier van toepassing is: ‘verbuigen’, dat wil zeggen een woordvorm ‘in overeenstemming brengen met’ of ‘aanpassen aan’ een andere woordvorm zodat die zich daaraan in getal, geslacht en casus ‘aanpast**’. Het Frans heeft, zoals bekend, een beperkte woordenschat en dan gaat men bestaande woorden in allerlei – vaak modieuze – betekenissen gaan gebruiken, zoals Ihsane deed met haar ‘décliner’: het principe van de scheiding tussen Kerk en Staat moet worden ‘verbogen’ navenant de demografische evolutie. Het principe moet worden ‘aangepast’ aan die evolutie, dat wil zeggen aan de grotere aanwezigheid van moslims.
     Achteraf heeft Ihsane een alweer gladde rechtzetting geformuleerd. Ze had niet gesproken als regeringscommissaris maar in persoonlijke naam en ze had het woord ‘changement démographique’ niet mogen gebruiken. Maar voor de rest blijft ze bij haar standpunt: het principe van de scheiding van Kerk en Staat moet overeind blijven, maar het kan worden ‘aangepast’. ‘Ce principe pouvait se décliner selon les contextes.’ Alweer ‘décliner’. De verwijzing naar het vage ‘context’ vind ik overigens een achteruitgang vergeleken met het concretere ‘demografische evolutie’. Wat ze nu met ‘context’ bedoelt mag Joost weten. Misschien denkt Joost dat het eigenlijk nog altijd over dezelfde demografische evolutie gaat.
     Op één punt ben ik het overigens met Ihsane eens. Er zijn inderdaad verschillende manieren om de scheiding tussen Kerk en Staat toe te passen. Er is, heel grof gezegd, het Franse model van strikte laïcité, het Angelsaksische model van pluralisme, en het Belgische model daar ergens tussenin. Zonder de ‘demografische evolutie’ zou ik eerder naar het Angelsaksische model neigen, maar dóór die evolutie neig ik meer naar de laïcité***.  Liever geen kruisbeeld in de rechtbank, dan ernaast nog een halve maan, een Davidster en een boeddhabeeld. Hoe groter de moslim aanwezigheid in onze maatschappij, en ook hoe groter het ressentiment dat die aanwezigheid oproept, hoe strikter de staat moet zijn in zijn neutrale opstelling.
     Ik vrees echter dat Ihsane de tegenovergestelde evolutie op het oog heeft: meer de kant op van het Angelsaksische model. Op zich zou dat ook geen ramp zijn. Maar dan rijst de vraag of dat model geen tussenstap is naar nog een ander model, met een grotere greep van de godsdienst, meer bepaald zelfs van één godsdienst, op de maatschappij. Ihsame zelf is daar tegen, zegt ze. ‘Je considère qu’en aucune circonstance le religieux ne peut s’ingérer dans la gestion de l’État, ni prédominer sur le civil dans l’organisation de notre société.’ Prima. Maar er bestaan naar het schijnt, zoals gezegd, vele soorten islam. En sommige van die soorten hebben daar misschien een andere mening over. In die omstandigheden schenk ik het liefst klare wijn – en met niet veel water erin.

 

* Zie daarover mijn stukje hier.

** De Standaard vertaalt décliner [le principe] avec le changement démographique als omgaan met [het principe] in een veranderende demografie’. ’t Is elegant vertaald, vind ik, maar vaag.

*** Over de modellen schreef ik al iets hier.  

dinsdag 6 juli 2021

Vierdagenweek of vierurendag



      De filosoof Bertrand Russell schreef in 1935 een essay On Idleness waarin hij ervoor pleit dat de mensen minder zouden moeten werken en meer vrije tijd zouden moeten krijgen. Als logicus wil hij daarvoor alleen de goede argumenten gebruiken; de slechte argumenten versmaadt hij. Zo’n slecht argument is volgens hem dat iemand die te veel werkt, daardoor het werk – en het brood – van iemand anders afneemt. Dat vindt hij belachelijk. Als je die redenering doortrekt, zegt hij, zouden we allemaal zo weinig mogelijk moeten werken en dan zouden we allemaal vanzelf genoeg brood hebben. Goed gezien. Ik vind het altijd grappig als men bij tegenargumenteren een ‘redenering doortrekt’.
     Russell weerlegt het slechte argument twee regels verder ook op een andere manier. Wie teveel werkt, zegt hij, verdient meer, en kan daardoor meer geld uitgeven, en daardoor zorgt hij juist voor werkgelegenheid. Uitstekend. Maar dan kan ik moeilijk aan de verleiding weerstaan om ook die redenering ‘door te trekken’. Betekent dat dan dat we allemaal zoveel mogelijk geld moeten uitgeven en dat we dan allemaal vanzelf genoeg brood hebben? Betekent dat dan dat we rijk kunnen worden door te consumeren? Naar het schijnt zou zekere Keynes zoiets met algebra hebben aangetoond, en tegenover die Keynes voelde zelfs Russell zich een dom jongetje. Ik zeg er verder dus niets over.
     De kern van Russells argument gaat over de morele waarde van arbeid. ‘Arbeid adelt,’ zegt de traditionele wijsheid*. Russell gaat daar niet meer akkoord. Dat is een leer die is uitgevonden door mensen die zelf niet werkten, zegt hij. In vroeger tijden was de productiviteit laag. De boeren konden amper genoeg produceren om in leven te blijven. Alles wat ze meer produceerden dan voor hun levensonderhoud noodzakelijk was – het surplus – kwam terecht bij hun landheer.  Die had er dus alle belang bij dat dat surplus zo hoog mogelijk was. Hij hield zijn boeren voor dat hard werken een morele plicht was, dat je met een arbeidzaam leven je hemel verdiende, en omgekeerd dat luiheid ‘het oorkussen van de duivel’ was.
     Vandaag, zegt Russell, is de oude leer van de landheer overal doorgedrongen. Iedereen gelooft dat arbeid – wat toch niet meer is dan wat materie van plaats te veranderen – een moreel goed is. De kapitalisten geloven het, de socialisten geloven, de fascisten geloven het, de communisten geloven het. En allemaal zijn ze fout. Arbeid dient alleen om iets te produceren dat kan worden geconsumeerd. Als arbeid een moreel goed was, dan zou consumptie als tegenhanger ervan ook minstens een moreel goed moeten zijn.
     Russell stelt dus voor om productiviteitsstijging om te zetten in arbeidsduurvermindering. Als men een nieuwe machine uitvindt waarmee men twee keer zo snel naalden kan maken, dan moet men de werktijd in de naaldensector van acht uur tot vier uur terugbrengen. Anders komen er teveel naalden op de markt, moeten sommige naaldenfabrieken sluiten, ontstaat er werkloosheid en breekt er ten slotte een heuse crisis uit**. Waarom, vraagt Russell zich af, ziet men dat niet? Waarom kiest men niet voor die  eenvoudige oplossing van de vierurendag in de naaldensector en later in de andere sectoren. Hij ziet maar twee verklaringen: het overleven van de oude leer van ‘Arbeid adelt’, en het gebrek aan een democratische planeconomie, waarin men allemaal samen voor de invoering van die vierurendag zou kunnen stemmen.
     Ik zie echter een derde verklaring. Ondanks alle ingelepelde ethiek willen de meeste mensen liefst weinig werken en veel consumeren. Tussen die twee zoeken ze een evenwicht. Veel mensen zouden vandaag, zonder dat daarover een landelijke stemming*** wordt georganiseerd, kunnen kiezen tussen de klassieke achturendag en de vierurendag van Russell. Fiscaal gezien is die laatste keuze zelfs voordelig. En toch blijven die mensen geheel vrijwillig voor de langere werkdag kiezen: om op reis te kunnen gaan, om een groter huis of appartement te hebben, een betere auto, fatsoenlijke kleren en een Netflix-abonnement. In het liedje van Miek en Roel verzaakte de arbeider niet alleen aan de vierurendag maar zelfs aan de grote revolutie voor een ‘koelkast en een oud-Vlaamse haard’(hier).  
    Het is met andere woorden de schuld van het consumentisme. En net zoals er vroeger moralisten waren die de adeldom van de arbeid predikten, terwijl ze er zelf zo ver mogelijk van uit de buurt bleven, zo waren er vroeger ook moralisten die tegen het consumentisme predikten**** terwijl hun eigen consumptieniveau ver boven dat van de gemiddelde arbeider uitstak. Die predikers tegen het consumentisme bestaan nog altijd. Maar prediken, dat weten onderwijsmensen, haalt niet veel uit*****.  

 

* Vandaag verdedigt Charles Murray die arbeidsethiek nog in onder andere The Pursuit of Happiness en Coming Apart

** Russell houdt in zijn redenering geen rekening met de mogelijkheid van economische reconversie. Dat mag. Je moet in een argumentatie niet altijd met alles rekening houden. Anders wordt je tekst te lang, of moet je voetnoten gaan gebruiken.

*** Zou bij een landelijke stemming die achturendag dan verbóden worden.

**** Russell zelf behoorde niet tot die predikers tegen het consumentisme.

***** De anticonsumptie-predikers zouden kunnen aanhalen dat ze oneerlijke concurrentie krijgen van de reclamesector die met grotere budgetten werken. Dat is zeker waar. Maar de hogere klassen in vroeger tijden hadden helemaal geen reclame nodig om zich allerlei vormen van materiële welstand te laten welgevallen. Waarom zouden de lagere klassen van nu die nodig hebben? Ook zijn er producten waar weinig reclame voor wordt gemaakt, en die toch in grote hoeveelheden worden geconsumeerd. Omgekeerd zijn er producten – waspoeder bijvoorbeeld – waar veel reclame voor wordt gemaakt, zonder dat het algemene consumptieniveau ervan stijgt.

zondag 4 juli 2021

De ongunstige karaktereigenschappen van pater Van Breda


      Enkele jaren geleden verscheen er een boek van Toon Horsten over het leven van Herman Leo Van Breda (1911-1974). De pater en de filosoof heet het en ik heb het gisteren gelezen. Van Breda was geboren in Lier, werd priester, studeerde filosofie in Leuven, promoveerde op de Duitse filosoof Husserl, en heeft in 1938 vanuit Duitsland drie grote koffers manuscripten van die Husserl ons land binnengesmokkeld. Had hij dat niet gedaan, dan waren die manuscripten – Husserl was van joodse afkomst – ongetwijfeld door de nazi’s in beslag genomen.
     Bij het lezen bedacht ik hoe makkelijk het eigenlijk is om populaire geschiedschrijving naar je hand te zetten. Veronderstel bijvoorbeeld dat mijn familie ooit een zakelijke aanvaring heeft gehad met de bank Van Breda, bij wier oprichting de pater een zekere rol heeft gespeeld. Ik wil mijn familie wreken en de naam van Van Breda met de grond gelijk maken. Ik steek dus van wal.
     Pater Van Breda was een ijdeltuit die de rest van zijn leven teerde op die ene heldendaad, en op het Husserl-archief dat eruit voortkwam. Als filosoof presteerde hij niets meer, als lesgever nog minder. Hij deed niet eens de moeite om zijn lessen voor te bereiden; hij was met ‘belangrijker dingen’ bezig.  De vrouw van Husserl, schreef over hem: ‘Hij  is mateloos eerzuchtig en wil voortdurend gehuldigd worden.’ Dat klopt. Als hij  later ergens een onderscheiding of eredoctoraat kreeg, was hij dagen bezig om dat nieuws mondeling en schriftelijk te verspreiden. En dat is niet alles. Hij was, volgens zijn medewerker Bernet, ook vreselijk jaloers. ‘Hij kon niet verdragen dat buitenlandse bezoekers [aan het archief] met hun vragen naar medewerkers stapten, in plaats van de grote baas te consulteren.’ Nochtans was die baas inhoudelijk amper op de hoogte van het recente Husserl-onderzoek.
     Op zijn integriteit was veel aan te merken. Hij had er geen bezwaar tegen om medewerkers van het archief jarenlang niet te betalen. De verdeling van auteursrechten tussen het archief en de kinderen van Husserl sleepte jarenlang aan. Als het onderwerp ter sprake kwam, ging hij over tot emotionele chantage. Had híj het archief niet gered, zonder daar een cent aan te verdienen? De moeder van Open-VLD’er Claude Marinower vertelt wat haar en haar man, Marcel Marinower, overkwam toen die door de nazi’s werd opgepakt. Hij had vooraf aan zijn vrouw een enveloppe gegeven met daarin foto’s van zijn familieleden. Zij had die foto’s aan pater Van Breda gegeven en hem gevraagd ze veilig te bewaren tot na de oorlog. De pater beloofde dat. Toen Marcel Marinower uit het concentratiekamp terugkwam – hij woog nog 33 kilo – ging hij bij Van Breda langs om de foto’s terug te vragen. ‘Die heb ik verbrand,’ zei de pater. ‘Het was veel te gevaarlijk.’
     Door zijn ego kwam de pater vaak in botsing met mensen uit zijn omgeving, binnen en buiten de kerk. Mensen die onvoldoende naar hem opkeken, vond hij onsympathiek. Toen Edith Stein, die toen al kloosterzuster was, niet onmiddellijk oren had naar zijn grote plannen om haar van de nazi’s te redden, leed ze volgens hem aan een martelaarscomplex. Hoe kon zo’n non nu ingaan tegen een priester? En ze was dan wel een gewezen assistente van Husserl, ze was niet bepaald mooi of charmant, en wetenschappelijk stelde ze niet veel voor, vond de pater – een argument dat uit de mond van iemand anders overtuigender had geklonken. Simone de Beauvoir moet de pater hebben doorzien. Toen hij bij Sartre op bezoek was, weigerde zij hem een hand te geven.
     De reeds aangehaalde medewerker Bernet hangt een ontluisterend beeld op van hoe Van Breda – die doorging voor een groot manager – leiding gaf aan zijn team. ‘Alle assistenten moesten twee keer per week voor een werkvergadering naar het archief komen, telkens tussen zes en zeven in de vooravond. Van Breda zat dan achter zijn bureau, alle assistenten aan de andere kant. Hij stak eerst een sigaret op, keek dan of er post was, deed de brieven open, en als er iets interessants tussen zat, las hij dat hardop voor. Noem het gerust een soort van hoogmis, hij celebreerde zijn directeurschap. Wij woonden toen in Heverlee, ik moest daar twee keer per week met de fiets naartoe komen, voor drie keer niks. Het was meer dan een beetje belachelijk.’
     Zoals dat bij velen gaat, werd alles erger met het ouder worden. De pater begon overal samenzweringen te zien tegen zijn archief. Stalin en de paus werkten samen. Hij kreeg driftbuien als hij op het binnenplein van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, fietsen zag staan op plaatsen waar dat niet mocht. Als hij een lezing bijwoonde, kon hij geen vijf minuten stilzitten zonder de aandacht naar zich toe te trekken. Hij stond na vijf minuten op om met veel vertoon de ramen open te doen. Vijf minuten later stond hij op om ze met veel vertoon weer te sluiten. Bij dat alles leefde hij rijkelijk, ging elke middag op restaurant eten met vrienden en kennissen, ondanks zijn franciscaanse gelofte van armoede. Hij was een echte curé chez les riches, zoals Anna Marinower-Katz hem noemde.
     Tegen het hoogst onrechtvaardige beeld dat ik hierboven heb geschetst kan veel worden ingebracht. Sommige zaken zijn uit hun verband gerukt – Stalin en de Paus, Simone de Beauvoir – en er is een erg eenzijdige selectie doorgevoerd. Ik heb een lijstje met ongunstige karaktereigenschappen opgesteld; ik zou dat gemakkelijk kunnen bedelven onder een stapel lijstjes met voortreffelijke karaktereigenschappen. Misschien kon ik dan een oordeel à la Mao uitspreken: 70 procent goed en 30 procent slecht, of 90 procent goed en 10 procent slecht.
     Maar dát is waar ik eigenlijk naar toe wil*. Met lijstjes komen we er niet, niet in de liefde en niet in de geschiedschrijving.  In de televisiereeks Friends moet Ross op bepaald moment een keuze maken tussen twee vrouwen – Rachel en Julie geloof ik, maar ik ben het niet zeker. Het liefdesleven van die van Friends is zo ingewikkeld dat de reeks, las ik ergens, in Hongarije niet mag worden uitgezonden vóór 11 uur ’s avonds. In elk geval, Ross stelt een lijstje op met de voor- en de nadelen van de twee vrouwen. Hij krijgt daar veel last mee wanneer Rachel of Julie of die andere vrouw dat lijstje vindt.
    Het boek van Toon Horsten is gelukkig geen samenraapsel van lijstjes met aan het einde een puntenrapport. Het is een verhaal. Het is, als je wil, een schilderij waarin het licht even belangrijk is als de schaduw en omgekeerd, omdat die samen één beeld opleveren. We luisteren naar het verhaal of kijken naar het schilderij, en we hebben de indruk dat we iets begrijpen, iets herkennen. Wie pater Van Breda alleen kent van de ongunstige eigenschappen die ik hierboven heb geselecteerd, kan eigenlijk al een beetje de héle man raden, een flamboyante regelaar, een ritselaariemand die mogelijkheden ziet waar iemand anders enkel een probleem ziet’. Veel van mijn lezers moeten mensen kennen die een beetje op pater Van Breda gelijken. Als er ergens een feestje was, schrijft Horsten, wou iedereen bij Van Breda aan de tafel zitten. Ja, zulke mensen, waar iedereen bij aan tafel wil zitten, ken ik ook.

* De kwestie blijft mij bezighouden. Zie ook hier

vrijdag 2 juli 2021

Bart en het mythologisch revisionisme


      Hoewel Bart de Wever van huis uit historicus is, ging zijn stukje in EW Magazine, waar ik gisteren over schreef, eigenlijk niet over het historisch maar over het mythologisch revisionisme*. In de mythologie van alle tijden heb je vaak duidelijke deugdhelden: Koning Arthur, Sherlock Holmes, James Bond, Batman, Kuifje, de 101 Dalmatiërs  en, anderzijds, duidelijke schurken: Mordred, Moriarty, Doctor No, de Joker, Rastapopoulos, Cruella De Vil. Die typologie vind je ook terug in populaire geschiedsschrijving, die op die manier een onderdeel van de mythologie wordt, met schurken als  als de wrede keizer Nero, de bloedhond Alva en de slavenhandelaar Tippo Tip en deugdhelden als de wijze filosoof Seneca, de verdraagzame Willem De Zwijger en de visionaire Leopold II.
     Nu zijn er een aantal omstandigheden die de traditionele opdeling ondergraven. We willen ons afzetten van wat we als kind geloofden; we stellen vast dat in het dagelijkse leven weinig zaken zwart-wit zijn; historisch onderzoek wijst uit dat Nero, Alva en Tippo ooit wel iets goeds gedaan hebben, en dat Seneca, Willem en  Leopold geen  koorknapen waren. We voelen de nood om te nuanceren. Alles wordt grijs. Toen ik de eerste moderne Batmanfilms van Tim Burton zag, had ik een beetje de indruk dat het ging om de eeuwige strijd tussen grijs en grijs.
     Nuanceren is echter niet altijd makkelijk, en is vooral in populaire mythologie nogal moeilijk om toe te passen. Neem het voorbeeld dat Bart aanhaalt: de Joker**. Die laatste wordt in de nieuwe film voorgesteld als een slachtoffer van allemaal zaken waar hij niets aan kan doen: slechte genen, een erbarmelijke opvoeding, een weinig productief baantje, achterbakse collega’s, onverschillige mensen op straat, bezuinigingen in de gezondheidszorg, uitlachprogramma’s op de televisie. En ja, dan kunnen de stoppen doorslaan en gebeurt het dat iemand aan het moorden slaat. In de film zullen de Amerikaanse ‘gele hesjes’ – met clownaskers en groen pruikje – het voorbeeld van de Joker volgen. Ongetwijfeld hebben ze zelf ook stuk voor stuk onplezierige dingen meegemaakt. Ik keur dat moorden niet goed, ik relativeer niks, tout comprendre is voor mij nooit tout pardonner***, maar zo werkt het wel. De jongen die in zijn kinderjaren verkracht is, maakt beduidend meer kans om later zelf een seksuele delinquent te worden.
     Maar dan zie je hoe moeilijk nuanceren is. Als de Joker niet de absolute schurk is, dan moeten er andere absolute schurken gevonden worden. De film begint met straatjochies die de Joker zonder aanleiding slaan en schoppen in een duister steegje van Gotham City. Wat is hún verhaal? De Joker wordt op de trein ook nog eens geslagen en geschopt door drie verzorgd geklede kaderleden. Ook dát gedrag moet ergens vandaan komen. Maar díe verklaring past niet in de nieuwe mythologie. Deugdhelden kunnen we daar misschien nog missen, maar schurken zijn een sine qua non. En die kaderleden zijn dan de nieuwe schurken wiens slechtheid elk menselijk begrip te boven gaat.
     Niemand kan zeggen dat de Joker in de nieuwe film tot deugdheld wordt verheven. Hij is zelfs geen sympathieke schurk als Odysseus, Reynaert, Bonnie & Clyde, Jordan Belfort of de Joker van Tim Burton. De nieuwe Joker is een loser, een schlemiel, een mokkend kind. En de baldadige gele-hesjes-met-groene-pruikjes die alles stukslaan zijn al helemaal geen deugdhelden. Ze keren zich tegen élke elite, en dat kan Hollywood nooit goed vinden. Élke elite, stel je voor! Alleen een bepaald soort elite moet aan de schandpaal: de bankier, de projectontwikkelaar, de vervuilende industrieel, de man of vrouw aan het hoofd van een almachtige multinational.
     Bart gelooft dat de verhalen die sinds het postmodernisme worden gemaakt het moreel besef ondermijnen. Dat is niet helemaal juist. Er komt een ánder moreel besef in de plaats****, en daar is een rol weggelegd voor nieuwe bad guys. In Joker is dat, meer nog dan de straatjochies en de kaderleden, de succesvolle zakenman, Thomas Wayne, de vader van de latere Batman. Thomas Wayne is walgelijk in zijn arrogantie. Hij zegt dat de gele-hesjes-met-groene-pruikjes moeten ophouden met jaloers te zijn op de rijken. Als hij burgemeester wordt, zal hij ervoor zorgen dat ze werk hebben. Die belofte van werkgelegenheid, met baantjes die véél slechter verdienen dan wat hijzelf binnenrijft, bewijst zijn eindeloze slechtheid. Waar die slechtheid vandaan komt, wordt niet verklaard. Het kapitalisme is hier een metafysisch kwaad, zoals dat vroeger gestalte kreeg in Nero, Alva, Mordred, Moriarty, Doctor No, de oude Joker, Rastapopoulos en Cruella De Vil.

 

* Zie mijn stukje van gisteren over het historisch revisionisme: hier.

** Je kunt daar  Maleficent aan toevoegen.

*** Zie ook hier, in de context van Jurgen Coninx.

*** Bart zou kunnen zeggen dat dat ándere besef niet moreel maar immoreel is. Dat is dan zijn mening. En de mijne ook. Ludwig van Mises zou dat anders oplossen. Volgens hem is een antikapitalistische moraal een tegenstrijdig begrip. Om moraal te hebben moet je eerst een maatschappij hebben van samenwerkende leden. Een consequent doorgevoerde antikapitalistische mentaliteit zou leiden tot de ontbinding van zo’n maatschappij, en daarbij dus de bestaansvoorwaarde van de moraal uitwissen.

donderdag 1 juli 2021

Bart en het historisch revisionisme

 


     Het stukje van Bart De Wever in EW Magazine* over Nero, Churchill, de Joker en Cruella de Vil trok mijn aandacht. Ik had net als Bart onlangs iets over keizer Nero** gelezen, die naar het schijnt minder misdaden heeft gepleegd dan sommigen beweren. Ook de andere figuren die Bart aanhaalt laten mij niet onberoerd. Ik vind het altijd aardig als Churchill ergens opdraaft in een film of serie, ik heb eergisteren voor de tweede keer naar Joker gekeken, en verder overweeg ik ernstig om ook Cruella te gaan zien – ik ben er nog niet uit.
     De stelling van Bart is dat we een soort Umwertung aller Werte meemaken waarbij de helden van vroeger – Churchill, de prins in Doornroosje – tot schurken worden gedegradeerd, en de schurken van vroeger – de Joker, Cruella – als nieuwe helden worden binnengehaald, of minstens als onbegrepen slachtoffers van het systeem worden voorgesteld. Bart vindt dat die mode ons moreel bewustzijn ondermijnt. Dat is het soort uitspraken die ík niet zou durven doen, maar die verder best waar kunnen zijn. Zeker is echter dat Bart hier véél hooi op zijn vork neemt door het historisch revisionisme en het mythologische revisionisme in één redenering onder te brengen.
     Laat ik mij vandaag beperken tot het historisch revisionisme. Alle historische figuren, van Attila tot Hitler en van Columbus tot Washington, zijn op hun manier complex, maar velen van ons onthouden alleen, bij wijze van spreken, het paard van de ene, de snor van de tweede, het ei van de derde en de pruik van de vierde. De geschiedschrijver heeft een veel breder beeld van die figuren, en wil daar graag kond van doen, maar ook dát beeld is bepaald door de beperkte kennis en de vooringenomenheid van zijn tijd. Als dan een nieuwe generatie geschiedschrijvers aantreedt, wil die graag een en ander rechtzetten.
     ’t Is van alle tijden. Horace Walpole schreef indertijd een vurig pleidooi voor Richard III, de gebochelde schurk uit het gelijknamige stuk van Shakespeare. Erg knap gedaan, maar de kritische lezer vermoedt al gauw dat de esprit de contradiction, naast de drang om te entertainen, voor de auteur een belangrijker drijfveer was dan waarheidszoeking. Wie echt iets over Richard wil weten, kan best bij een andere auteur dan bij Shakespeare of Walpole terecht, alhoewel de kans klein is dat die auteur ook even leuk schrijft als die twee dode blanke mannen.
     Het historisch revisionisme van de laatste jaren wortelt, geloof ik, net als dat van Walpole, ten dele in de esprit de contradiction. Die speelt beslist een rol bij die Nero-tentoonstelling in het British Museum waar Bart en ik over gelezen hebben. Bart en ik beseffen trouwens allebei dat zo’n revisionisme nuttig is als correctief op een eenzijdig traditioneel beeld.
     Mijn eigen beeld van Nero als vervolger der christenen is erg beïnvloed door een lange preek die ik als dertienjarige hoorde toen een Jezuïet onze school bezocht. De man was een uitstekend redenaar met een licht Hollands accent. ‘Kijk naar Nerouw in zijn paleis,’ zei hij. ‘Hij was rijk. Hij was machtig. Hij was omringd door mensen die hem dienden en die hem vleiden. En hij was ... alleen.’ Die vijf zinnen werden als leidmotief zo vaak herhaald dat ik ze nooit meer vergeet. Dan had je vervolgens de dikke Peter Ustinov die Nero speelde in Quo Vadis, met een baardje, en met groene smaragd die hij als oogglas gebruikte om wellustig naar vrouwen te kijken. Uit wat ik nu gelezen heb, onthoud ik dat Nero níet dik was en géén baardje had. En van Gibbon heb ik begrepen dat er in Nero’s tijd misschien niet eens christenen aanwezig waren in Rome – of dat ze anders die vervolging wel hebben verdiend. Ik begin nu zelfs aan de groene smaragd te twijfelen.
     Maar bij de revisionistische beeldvorming van Churchill, Columbus, Washington en Leopold II speelt geloof ik niet alleen de esprit de contradiction een rol. Naast uiteraard ook een deel eerlijke waarheidszoeking is er nog een derde drijfveer aanwezig: die van de nieuwe anti-Westerse vooringenomenheid***. Dat zorgt voor een geschiedschrijving die eerder op een requisitoir gaat lijken dan op een verslag, net zoals vroegere geschiedschrijving meer op hagiografie dan op biografie kon lijken.
     Voor wie graag over geschiedenis leest, is dat allemaal geen probleem. Het is dan leuk om de twee beelden naast elkaar te leggen. Een oud boek vóór Washington en een nieuw boek tégen, waarom niet? Hoe meer, hoe liever. Een heel andere kwestie, en één geloof ik waar Bart zich zorgen over maakt, is het dominánte beeld, zoals het wordt doorgegeven langs stukken in de krant, tentoonstellingen, geschiedenislessen, populaire fictie, films, interviews op televisie, spandoeken, bekladde standbeelden,  enzovoort. Dat is het beeld dat mensen krijgen die géén geschiedenisboeken lezen.
      Het zou leuk zijn als dát beeld wat evenwichtiger was, zonder verafgoding van het Westerse verleden, maar ook zonder de modieuze anti-Westerse hysterie. Het goede en het kwade moet voor mij niet op een digitaal weegschaaltje worden afgewogen.  70 procent goed en 30 procent slecht, is meer een communistische manier van afwegen****. Ik ben al tevreden als men de hedendaagse normen niet al te fanatiek op het verleden gaat toepassen en als men een beetje oog heeft voor de verbeteringen over de lange termijn. Als het over wantoestanden in het Westerse verleden gaat, is het goed om er even op te wijzen dat die ondertussen door Westerse mensen zijn rechtgezet. En als het over wantoestanden in het heden gaat, is het goed om er op te wijzen dat men een oplossing aan het zoeken is. En nu we het toch over oplossingen hebben, als oude reactionair vind ik dat sommige zaken in het Westerse verleden zelfs béter geregeld waren. De belastingen waren in elk geval niet zo hoog.

 

* Zie hier.

** Ik weet niet in welke krant Bart over Nero gelezen heeft. Ikzelf las het stuk van Peter Mijlemans in Het Nieuwsblad.

*** Bart laat de anti-Westerse vooringenomenheid hier onbesproken. ’t Is niet de invalshoek van zijn stuk.

**** ‘70 procent goed en 30 procent slecht’ was het bekende oordeel van Mao over Stalin, en, als ik het goed heb, van Xi Jinping over Mao. Zou Stalin volgens Xi Jinping dan maar 49 procent goed zijn? Of mag je die procenten niet vermenigvuldigen?