maandag 27 februari 2023

Waar zijn de verdedigers van sensitivity reading?


     Progressief links heeft bij ons in de zaak-Roald Dahl* een respectabele afstand bewaard van de woke partij. Een mooi voorbeeld is Ilja Leonard Pfeijffer. Natuurlijk, zijn stuk in HP/De Tijd begint met een captatio om zijn woke vrienden niet vanaf de eerste woorden tegen de haren te strijken. ‘Dahl heeft bij leven zijn teksten ook aangepast aan de veranderde normen,’ en verder: de huidige tekstwijzigingen zijn niet ideologisch geïnspireerd maar ‘hebben te maken met commerciële motieven.’ In tegenstelling tot Bart Eeckhout echter werkt Pfeijffer daarna een uitgebreide argumentatie uit tegen het beginsel van moraliserende censuur. 
    ‘Die sensitivity readers zijn het probleem,’ schrijft Pfeijffer**, ‘waarmee ik bedoel dat het een probleem is dat zij überhaupt bestaan …   Zo is het voor kinderen, young adults en volwassenen van fundamenteel belang dat zij, in zoverre zij al lezen, niet lezen wat zij al toch al de hele tijd vinden, maar geconfronteerd worden met denkbeelden die hen wellicht schokken. Lectuur is niet bedoeld om je te bevestigen in je wereldbeeld. Boeken moeten werelden voor je openen, ook werelden waar je niet bij wilt horen.’ De lezer begrijpt waar Pfeijffer naartoe wil: progressief, akkoord, maar het mag niet te braaf worden en de sentivity readers moeten met hun tengels van mijn teksten afblijven. ‘De schrijver zelf mag zijn teksten herzien, iemand anders niet,’ voegt hij er voor de duidelijkheid aan toe.
    Maar, denkt de lezer nu, er moeten toch ook pleitbezorgers van sensitivity reading bestaan. Ja, die bestaan. Trish Lockard bijvoorbeeld, een Amerikaanse tekstredactrice en writing coach, en Sarah Jilani, docente Engels aan de Universiteit van London***. De argumentatie van Trish en Sarah loopt gelijk. Ze tonen met cijfers**** aan dat welgestelde, blanken oververtegenwoordigd zijn onder schrijvers, redacteurs en uitgevers. Sensitivity readers uit gediscrimineerde gemeenschappen kunnen enigszins helpen om die verhouding recht te zetten, vooral als ze daar een opleiding voor hebben genoten. ‘Jawel, sensitivity reading wordt gedoceerd op academisch niveau,’ schrijft Trish. Ja, daar heb ik nooit aan getwijfeld.
     De vraag is echter: hoe kunnen die sensitivity readers helpen om het tekort aan niet-blanke auteurs uit gediscrimineerde gemeenschappen op te vangen? Hier wordt het verwarrend omdat met wisselende definities wordt gewerkt, die verschuiven naargelang het Trish en Sarah goed uitkomt. De ene keer spreken ze van het vermijden van kwetsende taal, en de andere keer van een soort fact checking zodat de gediscrimineerde gemeenschap niet foutief wordt voorgesteld. Dat zijn twee heel verschillende zaken. 
     Veronderstel dat een blanke Amerikaan een roman schrijft over een zwarte kerk in de Deep South. De man doet zijn research, bezoekt zo’n kerken, en stelt vast dat er goed en uitbundig gedanst wordt. Hij heeft genoeg ‘feiten’ voor zijn beschrijving. Fact checking is overbodig. Maar dan stelt zich een heel andere vraag: mag hij dat dansen beschrijven? Is dat geen stereotypering? Mag hij iets zeggen over het ‘ritmegevoel’ van die zwarte gelovigen, of is het onder hen nu mode om je door zulke  beschrijvingen of opmerkingen gekwetst te voelen.
     De hele vergelijking met factchecking, waar Trish en Sarah zoveel aandacht besteden, is niet meer dan een fopargument. ‘Sensitivity readers,’ schrijft Sarah, ‘zorgen voor feedback op maat, om de auteurs te helpen vol zelfvertrouwen te schrijven over milieus die buiten hun eigen ervaringswereld liggen.’ Ja, inderdaad, auteurs schrijven wel eens over de milieus die buiten van hun ervaringswereld liggen. Een volwassene kan schrijven over een kind, een man over een vrouw, een bourgeois over een mijnwerker, een blanke over iemand van kleur, een hetero over een homo, een jongeling over een grijsaard en een kerngezonde over een kankerpatiënt. En omgekeerd. Als die auteur het realisme nastreeft, wat niet noodzakelijk het geval is, dan moet hij zich wat voorbereiden, zich documenteren en veel praten met kinderen, vrouwen, mijnwerkers, mensen van kleur, homo’s, grijsaards en kankerpatiënten. Als die voorbereiding niet helpt, dan heeft hij geen sensitivity reader nodig, dan kan hij beter over iets anders schrijven. Of niet schrijven.
     Daarmee is het factchecking argument van de baan, geloof ik. Over het niet-kwetsen argument, dat de échte reden van sensitivity reading is, zeggen Trish en Sarah heel weinig. In een poging om toch iets te zeggen schrijft Trish: ‘Geen enkele auteur wenst zijn lezer, of erger, een hele categorie van lezers, te beledigen.’ Oh boy! Waar moet ik beginnen. Met Multatuli’s ‘Publiek, ik veracht u met grote innigheid?’ Met Louis-Paul Boons ‘Ik houd de lezer een spiegel voor en zeg: spuw?’ In de hele tweede helft van de negentiende eeuw is het moeilijk om een roman te vinden die niet op een of andere manier minachting laat zien voor de bourgeoisie, die nochtans het publiek uitmaakte van die romans.
    Nee, Trish had beter haar licht opgestoken in universiteiten waar sensitivity reading wordt gedoceerd op ‘academisch niveau’. Mag ik raden wat in zo’n opleiding aan bod komt? Wat statistieken en geschiedenis aangaande gediscrimineerde gemeenschappen. Misschien enkele journalistieke en literaire teksten over het onderwerp. En dan vooral veel introspectieve verkenning, groepsdiscussies en reflectieverslagen. En veel oefeningen in ‘ideologiekritiek’ en in het herkennen van kwetsende woorden, van hondenfluitjes en van discriminerende stereotypen in beschrijvingen, karakteriseringen en verhaallijnen.
    Ik geef het toe, in laatste instantie wortelt mijn ergernis in reactionaire gevoelens. Trish en Sarah doen erg uit de hoogte tegen auteurs die hun onafhankelijkheid verdedigen tegenover uitgevers, redacteurs en sensitivity readers. Het soort jonge auteurs met een houding van ‘niemand moet mij vertellen wat ik mag en niet mag schrijven.’ Ik word warm als ik aan zulke jonge auteurs denk, maar Trish vindt ze vlakaf ‘naïef’.  En Sarah is nog veel heviger. We moeten weg, schrijft ze, van ‘het genie dat eenzaam achter een typmachine een meesterwerk creëert.’ Dat is niet de ‘moderne manier’. Bovendien getuigt het van de pretentie eigen aan de welgestelde blanke man ‘die denkt dat de taal van hem’ is, en dat zijn gedachten het verdienen om in ‘zuivere, onversneden vorm’ bij het publiek aan te komen. Het zijn ‘belachelijke provinciaaltjes, neerbuigende poortwachters.’ Als we hen zouden volgen, ‘dan zouden we geen critici, redacteurs, uitgevers en professoren literatuur meer nodig hebben.’
     Ja, dát zou de hel op aarde zijn, hoor.

 

* Mijn eerdere stukjes vind je hierhierhierhier en hier.
**
Het stuk van Pfeijffer vind je hier.
***De stukken van Trish Lockard en Sarah Jilani
 hier en hier.
**** Een veel voorkomende drogredenering: de lezer wordt overdonderd met cijfers die slechts van heel in de verte de verdedigde stelling onderbouwen.

zondag 26 februari 2023

De zaak Dahl - nog enkele notities



De twee ‘Dahl Collections’.
 Mijn vrouw, die goed op de hoogte is van zulke dingen, vertelde mij vorige week maandag al dat er een plan bestond om  twee versies van Dahls jeugdboeken uit te geven,  – de woke versie en de originele. Ik kon ik mij toen niet goed voorstellen hoe dat in zijn werk zou gaan. Nu weet ik het want het staat in de krant. De woke versie komt eerst uit, en de originele versie zal op een later tijdstip volgen, in de vorm van een Classic Collection, met extra archief materiaal. Ik vermoed dat de Classic Collection duurder en luxueuzer zal zijn, en vooral zal worden gekocht door de meer elitaire ouders – met andere woorden door de meest door woke beïnvloede ouders. Ze kunnen die versie kopen met een zuiver geweten. Zelf doorzien ze immers het seksisme en het neokolonialisme van de Dahl, maar als verlichte geesten ‘kunnen ze dat plaatsen’. En als ze voorlezen kunnen ze, zoals Bart Eeckhout hen voordeed, hier en daar een aanpassingetje aanbrengen. Ze hebben zelfs ruim in de pers kunnen lezen wélke aanpassingen ze moeten aanbrengen.

De twee ‘Dahl Collections’ (2). 
Ik heb niets tegen de twee-versies-oplossing. Maar het is oneerlijk dat alleen de oude versie een apart label krijgt. De nieuwe versie moet minstens ook een aparte naam krijgen. De Woke Collection, of de Sensitivity Collection. Eigenlijk moet voor mij alléén de nieuwe versie een apart label krijgen, zoals in de tijd van de Bowdlers. Je had Shakespeare - Works, zonder meer, en je had de Family Shakespeare.

Woke of commercie?
 Is de Dahl-censuur een kwestie van woke of van commercie? Van allebei natuurlijk. De inhoud van de aanpassing had te maken met de gevoeligheden van woke, het motief van de aanpassing had te maken met de belangen van de commercie. Ik speculeer graag over motieven, maar ik discussieer liever over inhoud.

Woke-sympathisanten. 
Bij ons hebben weinig woke-sympathisanten het opgenomen voor de Dahl-censuur. Ze vielen terug op de tweede verdedigingslinie: ‘Het heeft niets met woke te maken.’ Verdedigers moest je gaan zoeken in het academische milieu: kinderpsychologen en literatuurwetenschappers. Van die laatste verwondert mij dat niet. Er zijn er daar veel die ongaarne de literatuur overlaten aan mensen die daar niet voor hebben gestudeerd, d.w.z. de schrijvers.

Aanzienlijke literaire achteruitgang. 
Alle aanpassingen die ik in de pers heb gelezen, waren een aanzienlijke literaire achteruitgang tegenover het origineel. Ik denk aan de gruwelijke toevoeging aangaande de pruiken van de heksen: ‘en daar is niets mis mee’. Maar ook eenvoudige schrappingen kunnen een tekst bederven. Neem het stukje ‘Hoe zit het met de rest van de wereld? Hoe zit het met Amerika en Frankrijk, en Holland en Duitsland? En hoe zit het met Noorwegen?’ In de nieuwe versie is de opsomming van landen, wegens eurocentrisch, weggelaten. En ik hou net zo van opsommingen.

De twee tantes.
 Het meest spectaculaire voorbeeld van literaire achteruitgang vond ik de aanpassing van het versje over Aunt Sponge en Aunt Spiker. 
Dahl:
    Aunt Sponge was terrifically fat
    And tremendously flabby at that
    Aunt Spiker was thin as a wire
    And dry as a bone, only drier
De Sensitivity knoeiers:
    Aunt Sponge was a nasty old brute
    And deserved to be squashed by the fruit
    Aunt Spiker was much of the same
    And deserves half of the blame

Cosmetische ingrepen.
 Professor jeugdliteratuur Vanessa Joossen vindt dat een gezonde jeugdliteratuur meer nodig heeft dan enkele ‘cosmetische ingrepen’. De heksen van Dahl draait volgens haar rond ‘de historisch gezien seksistische en problematische beeldvorming van heksen.’ Hoe is ’t mogelijk? Dat doceert literatuur aan de universiteit en begrijpt het verschil niet tussen een stout sprookje en een geschiedenisboek. Nee hoor. Dahls boek draait niet om de historische heksen. De heksen van Dahl hebben niets gemeen met de ‘beeldvorming’ in 15de-eeuwse handboeken voor heksenjagers.  Wat denkt Joossen wel? Dat Dahl-lezende kinderen gaan opgroeien tot niet-inclusieve volwassenen die de heksenvervolging goedkeuren? Dat ze gaan geloven dat die vrouwen toen op de brandstapel kwamen omdat ze met hun toverdrankjes kinderen in muizen veranderden? Als ik polemisch wilde zijn, nam ik de suggestie van Simon Gelten over en schreef: Her wit’s dry as a bone, only drier.

Dahl blijft koloniaal.
 Nog volgens Joossen is Sjakie en de chocoladefabriek een ‘door en door koloniaal verhaal’ want ‘Willy Wonka laat zijn chocoladefabriek draaien op onbetaalde geïmporteerde werkkrachten.’ Alweer: nee hoor. Het kolonialisme draaide niet om de ‘import’ van onbetaalde werkkrachten uit de kolonies. En de grillige Willie Wonka is geloof ik niet als moreel voorbeeld voor kinderen bedoeld. Dahl lees je niet voor de stichtende strekking. En bovendien! Voor tot indoctrinatie geneigde ouders is de klassieke Dahl-versie juist een goede aanleiding om over sociaal onrecht te vertellen. Vergelijk maar. ‘Ik heb dus de hele Oempa-Loempa-stam naar hier gebracht,
 zegt Wonka, mannen, vrouwen en kinderen. Ik smokkelde ze binnen in grote kisten met gaten. Ze spreken nu allemaal Engels.’ Met zo’n zinnetjes kun je als woke papa of mama iets leerrijks vertellen over het sociale onrecht van vroeger en nu. Maar de nieuwe versie? ‘Alle Oempa-Loempa’s gingen akkoord om mee te komen. Ze vinden het hier fijn.’ Is zo’n versie eigenlijk niet systeembevestigend?

Papa’s en mama’s.
 Eva Dierickx, pedagoge en kleuterlerares, zei in Het Nieuwsblad: ‘Kinderen luisteren áltijd mee. Lees je een boek, dan nemen ze daar boodschappen uit mee … En dan kan een switch van bijvoorbeeld 
mamas en papanaar ouders wél uitmaken … Ik ken een kind van een lesbisch ouderpaar dat expliciet zegt dat ze een papa wil zoals de rest. Waarom? Onder meer omdat ze haar gezinsvorm nooit terugziet.’ 
Daar zit iets in. Je kunt dat kind inderdaad helpen door het woord papa zo weinig mogelijk in boeken te gebruiken. Ik kan dat billijken. Maar veel verschil zal het niet maken zolang bijna alle vriendjes en vriendinnetjes een papa hebben. En verder zou ik het woord papa graag behouden zien in de strip van Guust Flater met het eindeloze zinnetje: ‘De papa’s en de mama’s van de papoea’s zijn papaoepapapa’s en papoeamama’s, en de papa’s en de mama’s van de papoeapapa’s en van de papoeamama’s zijn papoeaopa’s en papoeaoma
s enzoverder enzovoort.’ 

Veralgemeningen. 
Een aantal aanpassingen betroffen de veralgemenende stijl van Dahl.  ‘Like all extremely old people, he was delicate and weak’ moest worden: ‘Like most extremely old people’. Zien die knoeiers niet dat de eerste zin veel beter is dan de tweede. Zelf strooi ik in mijn tekstjes kwistig  woordjes rond als wellicht, misschien, veel, de meeste en vaak. Maar ik schrijf nu eenmaal veel minder mooi dan Dahl, en over heel andere dingen.  En dan, wat is de winst uiteindelijk als je in zo’n zin all door most vervangt? Mogen we voortaan de ergste racistische beledigingen uiten als we ‘alle vreemdelingen’ vervangen door ‘de meeste vreemdelingen’? 

Stereotypen.
 Bij stereotypen denken we aan zinnetjes zoals dat van Bomans: ‘Er was eens een dik jongetje dat in de tweede klas van de lagere school zat en daar voortdurend sliep.’ Ja, zo’n zinnetje berust op het stereotype dat alle dikke jongetjes lui zijn en alle luie jongetjes dik. Wie om zich geen kijkt, weet dat dat niet waar is. Maar stereotypen behoren nu eenmaal tot het materiaal waar literatuur mee werkt en speelt. In literatuur komt het er niet op aan dat de schrijver stereotypen vermijdt, maar dat de lezer ze doorziet. Wie met alle geweld een stereotype wil vermijden, vervalt al snel in de tegenovergestelde stereotype. Ik heb mij indertijd door mijn zoon laten overhalen om met hem naar de film Ready Player One te kijken. Daarin namen allerlei avatars het tegen elkaar op. Een van die avatars was de majestueuze vechtmachine Aech. ‘Wedden,’ zei mijn zoon, ‘dat er een zwart, lesbisch meisje achter steekt.’ Hij had gelijk.

De vaatwas. 
Bart Eeckhout schreef dat hij bij het voorlezen uit Jip en Janneke een moeder aan de afwasbak wel eens veranderde in een vader. Zijn vijanden hebben hem daarvoor uitgelachen. Zelf vind ik het ook een beetje dom. Zo’n woki papa moet eerst de oorspronkelijke zin van Annie M.G. Schmidt voorlezen, en dan tussen zijn tanden grommen: ‘Ja, ja, maar hier thuis is het altijd de papa die aan de afwasbak staat.’ Het kind zal daar meer pret aan beleven, en het zal er meer uit leren. 

Storm in een glas water.
 Sommigen hebben de Dahl-censuur afgedaan als een ‘storm in een glas water’. Het ging maar ‘om enkele woordjes’. Het was een ‘commerciële redenering’ geweest. Met het werk van Willem Elsschot heeft er zich ook ooit ‘een storm in een glas water’ voorgedaan. Men herinnere zich de voorlaatste alinea van Tsjip waarin de grootvader fantaseert over de opvoeding die hij zijn kleinkind wil meegeven: ‘Langs de baan zal ik hem onderrichten: dat hij veel doen moet van wat ik heb nagelaten en veel nalaten van wat ik heb gedaan; dat hij de gevulde hand moet afstoten, dat hij niet bukken mag voor het geweld, juichen noch rouwen op bevel van de machthebbers. Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en groten tot brij te vertrappen.’ Toen het werk in het Duits verscheen, had de vertaalster als een ware sensitivity reader rekening gehouden met de gevoeligheden van de nazi-leiders en het laatste zinnetje weggelaten. Elsschot was razend. Het ging nochtans maar om ‘enkele woordjes’. De uitgever en de vertaalster hadden ‘commercieel geredeneerd’ dat het boek anders niet door de censuur zou zijn geraakt. 

zaterdag 25 februari 2023

De Dahl-censuur en bodyshaming


     De Dahl-censoren hielden zich niet alleen bezig met in diens boeken het neokolonialistisch en eurocentrisch woordgebruik te schrappen, ze waren ook heel streng op alles wat met de fysieke verschijning van mensen te maken had. Woorden als dik en lelijk werden geschrapt. De censoren waren wellicht bang dat zulke woorden konden leiden tot ‘stereotypering’, dat ze de lezertjes konden aanzetten om zelf ook zulke woorden te gebruiken, of dat ze kwetsend konden overkomen voor wie zichzelf dik en lelijk vond. Vooral met dat kwetsen is het einde zoek. Je moet dan immers ook oppassen met de woorden slank en mooi, want wie zich niet slank en mooi vindt, kan ook door die woorden gekwetst worden. Vandaar dat mevrouw Zilver in Ieorg Idur veranderd is van een ‘aantrekkelijke vrouw’ in een ‘vriendelijke vrouw van middelbare leeftijd.’  Ik ben er trouwens niet zeker van of dat zo’n gelukkige ingreep is; ik zou een vrouw nooit in haar gezicht ‘van middelbare leeftijd’ durven noemen. Zouden die gevoeligheidslezers eigenlijk zelf wel zo gevoelig zijn? 
     Iets anders nu. Toen ik als kind naar zee ging, kon je in alle strandwinkels en -kiosken postkaarten kopen met, zoals Orwell dat noemt, een ‘endless succession of fat women in tight bathing-dresses.*’ Orwell besluit zijn essay over die postkaarten met de wens dat ze nooit zouden verdwijnen. Ondertussen zijn ze verdwenen, en ik althans mis ze niet. Ik ben ook nooit zo’n liefhebber geweest van de Billy Turf-strip met die luie dikke schooljongen en die graatmagere schoolfrik in toga en baret. Ik vond dat als kind al brute uitlach-humor. Wel ben ik blij dat die postkaarten en die Billy Turf-strip vanzelf verdwenen zijn, zonder censuurwetten en zonder sensitivity readers. Ik zal een of ander soort verbod op vulgariteit altijd erger vinden dan de vulgariteit zelf. En zelfs ga ik akkoord met Orwell dat een Sancho Panza vulgariteit een noodzakelijk tegengewicht vormt tegen de ‘hogere moraal’, die desondanks toch altijd de bovenhand haalt.
     Maar in het Dahl-debat gaat het voor mij nog om iets anders dan vulgariteit en stereotypering. Het gaat ook om de realiteitsaanvaarding. In een radio-interview zei de jeugdschrijfster Anna Wolf dat we nu eenmaal niet willen dat men iemand dik noemt. ‘Ja, maar iemand is toch soms gewoon ook dik, mag je dat dan niet zeggen?’ vraagt de interviewster. Waarop de jeugdschrijfster antwoordt dat ze haar vijfjarig zoontje opvoedt om in het openbaar niet te roepen: ‘Kijk eens hoe dik die mevrouw is.’
     Neen, natuurlijk, in het openbaar mag men niet roepen dat iemand dik is. Maar mag het bijvoorbeeld in de beslotenheid van de huiskamer?  Wellicht is het altijd beter om kinderen de eufemismen aan te leren die dan in de mode zijn**. En terwijl je toch bezig bent, kun je meteen ook uitleggen dat je mensen niet te veel mag beoordelen naar hun uiterlijk. Maar het heeft ook geen zin om te ontkennen dat er mooie en lelijke mensen bestaan, dat je aan jezelf mag toegeven dat je het verschil ziet, en dat je daar soms ook iets over mag zeggen.
     Ik begrijp dat men met kinderen voorzichtig moet zijn. Specialisten beweren dat pesten vooral voorkomt bij kinderen en jongeren tussen de 4 en 19 jaar. Als ik aan mijn eigen ervaringen als kind terugdenk zou ik zeggen tussen 4 en 15 jaar.  Ik herinner mij ook dat scheldwoorden over fysieke kenmerken daar een grote rol in speelden. Je werd niet gepest omdát je dik of lelijk was – pesters waren zelf vaak dik en lelijk – maar áls je gepest werd, dan werd je minstens voor ’lelijk’ uitgescholden, hoe je er ook uitzag, en ook voor ‘dik’ als je dat toevallig was.
     Mijn eigen ervaringen betreffen echter de exclusieve jongensscholen van vroeger. Hoe het er in meisjesscholen toeging, weet ik niet, en ook niet hoe de zaken er nu voorstaan in gemengde scholen. Nog minder weet ik hoe dat zit met pesten op de sociale media. Aangezien jongeren vandaag sociale media haast uitsluitend gebruiken voor foto’s en filmpjes, lijkt het mij waarschijnlijk dat pesten zich nog meer dan vroeger op fysieke verschijning toespitst. Ouders kunnen daar dus best enige aandacht aan besteden in hun opvoedende preekjes en in hun eigen voorbeeld. Het schrappen van de woordjes dik en lelijk in kinder- en jeugdboeken zal daar niet veel toe bijdragen, al was het maar omdat scheldende kinderen wel ruwere woorden vinden als het erop aankomt.
     Maar eigenlijk ben ik niet zo bezig met de kinderziel. Zelfs bij de Dahl-kwestie, denk ik in de eerste plaats aan volwassenen. ‘Toen ik een kind was,’ schrijft Paulus ‘sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was.’ Dus: hoe zit dat met volwassenen en bodyshaming?
     Mijn ouders waren van een generatie die over zulke dingen nog vrijer praatte. Ze waren, zoals mijn zoon dat zou zeggen, nogal judgy. Hun oordelen over mensen waren in de eerste plaats moreel, en betroffen eigenschappen als eerlijkheid, netheid, vriendelijkheid, spaarzaamheid, gastvrijheid, gelijkmoedigheid, ijver, goed karakter, wilskracht, gezond verstand, huwelijkstrouw, enzovoort. Maar over een bijzonder lelijke vrouw zeiden ze ook dingen als : ‘’t Kind kan er niets aan doen, maar ’t is een remedie tegen de liefde.’ Ik heb ooit maar één vrouw gekend, lang geleden, waarbij ik hetzelfde dacht. Maar ik zou zoiets, zelfs als ik het dacht, nooit luidop zeggen, tegen niemand.  Noch mijn vrouw, noch mijn zoon, noch de meeste van mijn vrienden zouden zoiets dulden.
     Anderzijds, maar dat is eigenlijk hetzelfde, konden mijn ouders ook makkelijker complimentjes geven over iemands verschijning. Op mijn proclamatie als afgestudeerd romanist, raakte mijn moeder aan de praat met mijn professor Spaanse literatuur, een pittige Argentijnse. ‘Vous ressemblez tellement à une de nos connaissances, zei mijn moeder. Mais vous êtes bien plus belle qu’elle.’ En wat later tegen mijn vader: ‘Je weet wel, Ilona***, maar ’t is niet waar dat ze mooier is hoor. Heb je haar neus gezien?’
     Dat vrije spreken heeft iets aardigs. Een legerofficier die ik heb gekend begon een toespraak voor een nieuw peloton, compagnie of bataljon altijd met een waarschuwing. ‘U moet weten dat ik een vooroordeel heb tegen dikke mensen. Ik denk dat dikke mensen luieriken zijn. Als u dik bent, aan u om mij te bewijzen dat ik mij vergis. Of om er iets aan te doen.’ Dat is een rondborstigheid die mij wel aanstaat.
     Een legerofficier vandaag zal zoiets niet meer zeggen, geloof ik. Maar het vrije spreken over het uiterlijk zal daarom nog niet verdwijnen. Vrouwen zullen onder elkaar nog blijven praten over een ‘mooie man’, en eventueel zelfs over een ‘mooi kontje’. En mannen zelf … ja, dat hoef ik de lezer niet uit te leggen hoop ik. Zelfs mijn vader, die een toonbeeld van beschaving was, zei over une belle passante wel eens ‘kijken mag’ of ‘dat doet zeker geen pijn aan de ogen.’ Het zou treurig zijn als in de literatuur – voor kinderen én voor volwassenen – minder vrijheid zou heersen dan in een ongedwongen gesprek tussen beschaafde mensen.

 

* George Orwell, Collected Essays 2, ‘The art of Donald McGill’.


** Koningin Victoria sprak over een erg zwaarlijvig nichtje als over  ‘une personne forte’. Mijn zoon wil zijn kinderen later opvoeden om ‘wat voller’ te zeggen in plaats van dik. Zelf ben ik voorstander van ‘niet zo erg mager’ – omdat je zon litotes voor alles kunt gebruiken.

** Ilona, contesse Godts de Steyr zu Ratzenberg, maar ze had een aanmerkelijk kortere naam toen mijn vader haar eerst leerde kennen. 

donderdag 23 februari 2023

Bart Eeckhout: ‘Dahl-censuur niets met woke te maken’


    
 Hier en daar worden de aanpassingen in Roald Dahls boeken goedgepraat of gerelativeerd. Heeft Dahl, lees je dan, zijn boeken zelf niet aangepast onder invloed van actiegroepen als de NAACP? En ja, het gaat om honderden aanpassingen, maar dat is voor álle boeken samen. Per boek zijn het er veel minder dan honderd. En dan, het gaat maar om woordjes: de essentie blijft ongewijzigd. Bij Paul Baeten Gronda, die het ‘geen zak kon schelen’, vond ik dat de nieuwe Dahl-versies vergelijkbaar zijn met de Nederlandse vertalingen die hij las als kind. Die vertalingen waren een aanpassing aan een andere plaats, de huidige ingrepen zijn een aanpassing aan een andere tijd. Ja, als je het zo bekijkt …
     Iemand die het niet zo bekijkt is Bart Eeckhout. Bart bekijkt het anders. Hij vindt, net als ik, het protest tegen de Dahl-censuur terecht en hij geeft daar enkele redenen voor op. De grappigste is dat ouders de nodige politiek correcte ingrepen zelf wel kunnen uitvoeren bij het voorlezen. Verder betreurt hij dat de verontwaardiging niet tegelijkertijd is ‘gericht op de veel grotere [conservatieve] censuurgolf’ in Amerikaanse scholen.’ Ik begrijp zijn teleurstelling. Zelf betreur ik het ook dat de Dahl-discussie zich niet richt op de ‘veel grotere [progressieve] censuurgolf’ aan de Amerikaanse universiteiten. Maar Bart en ik beseffen allebei het gevaar van whataboutery.
      De kern van Barts betoog gaat trouwens een andere richting uit. ‘De ingrepen in het oeuvre van Roald Dahl hebben niets met woke te maken,’ stelt hij in de titel. Ach so! En met wat dan wel? Dat weet Bart eveneens: het is een pure kwestie van commerciële belangen. Netflix is eigenaar geworden van de stichting die Dahls erfenis moet bewaken, en net als de grote techgiganten willen ze ‘preventief alles vermijden wat ophef kan veroorzaken’. Het gaat dus om geld versus kunst. ‘Alles wat winstmaximalisatie verhindert, moet uit de weg. Voor een paar grijpstuivers meer wordt de unieke, pittige Dahl-smaak aangepast aan de doorsneeprak die je in het pretpark opgediend krijgt.’
     Als ik zulke overdrijvingen lees, ben ik bijna geneigd om zelf de ingrepen in Dahls boeken te gaan minimaliseren. Maar ik houd mij in. Liever wijs ik erop dat de hele redenering van Eeckhout ons in een kaarsrechte lijn naar de conclusie voert dat de ingrepen wel degelijk alles met woke te maken hebben. Of de Netflix-mensen bezeten zijn door de woke-gedachte, dat weet ik niet. Ik geloof net als Eeckhout dat ze in elk geval nog méér bezeten zijn door de geld-gedachte. Maar juist die financiële berekening brengt hun blijkbaar tot een – al dan niet enthousiaste – capitulatie voor het woke kamp. 
    We mogen ervan uitgaan dat de Netflix-mensen hun huiswerk hebben gemaakt. Ze moeten weten dat  jonge, boekenlezende Amerikaanse ouders, die pas enkele jaren van de universiteit af zijn, dat zulke ouders vaak nogal woke zijn in hun opvattingen . Woke is veel meer is dan de marginale rimpeling die de woke-Verstehers ervan maken. Ook zijn de Netflix-mensen ongetwijfeld op de hoogte van de sociologische wet van Nassim Taleb: een onverdraagzame minderheid kan altijd haar wil opleggen aan een onverschillige meerderheid. Als de woke-fanatiekelingen voldoende stennis maakten rond het ‘racisme’ en ‘seksisme’ bij Dahl, dan zou een flink deel van de brave meerderheid de boeken en verfilmingen van zijn werk links laten liggen. Omgekeerd, als je weet dat de woke-strekking in laatste instantie de publieke opinie zal sturen, dan is een rel rond censuur mooi meegenomen en krijgen ze bij Netflix, zoals mijn Facebook-vriend Edgar Frederix schreef, ‘gratis reclame’. Dan wordt het inderdaad: ‘Zeg Jos, die Dahl waar iedereen over schrijft op Facebook, zou dat niet iets zijn voor onze kleine?’
     Maar, vraagt de lezer zich af, kan het niet anders lopen? Kan zo’n rel niet het begin van het einde zijn van woke? Zal woke door de Dahl-kwestie niet bezwijken onder het gewicht van haar eigen ridicule idiotie? Zullen de mensen niet massaal op zoek gaan naar de oude edities die daardoor in waarde zullen stijgen en op die manier een duidelijk marktsignaal zullen geven aan de uitgevers? En als de uitgevers dan de oude edities heruitgeven, zou het protest van de wokers dan niet evengoed zorgen voor gratis reclame? Hebben we dat 50 jaar geleden ook niet meegemaakt met het succès de scandale van de film Turks Fruit? Dominees en pastoors die vanop de kansel tekeergingen tegen een zedenkwetsende film met als gevolg dat de mensen in groten getale die film wilden gaan zien?
     Ik vrees dat dat een illusie is. Het succes van Turks Fruit was de uitkomst van een zedenverwildering die al vele jaren bezig was. De krachtige beweging tegen de oude versleten moraal werd in 1964 al bezongen in Bob Dylans The Times They Are a-Changin. De dominees en pastoors waren in 1973 hun gezag al een poos aan het verliezen. En zelf geloofden ze er ook maar half meer in. Ik heb meer dan één priester gekend – euh … twee eigenlijk – die in weerwil van al het gepreek vanaf de kansel drie dorpen verder incognito de film gingen bekijken.
    Zo’n krachtige tegenbeweging zie ik vandaag niet op gang komen. Woke is nog lang niet versleten. De predikanten ervan zijn hun geloof nog lang niet aan het verliezen. Anderhalf jaar geleden zeurde ik over een waarschuwend tekstje dat men in Gentse bibliotheken bij de Pipi-Langkousboeken wou voegen*.  Aangaande het woord n*gerkoning, geloof ik. Ik had toen nooit kunnen denken dat uitgeverijen zo onbeschaamd zouden zijn om aan De heksen van Dahl, in de tekst zelf, het zinnetje toe te voegen: ‘Er zijn overigens heel wat andere redenen waarom vrouwen pruiken zouden dragen, en daar is helemaal niks mis mee.’ Ik zou bij dat zinnetje in de lach schieten als ik mij niet zo ergerde aan het staartje ‘en daar is niks mis mee’. Ik lees dat te vaak in betuttelende krantenkoppen.
      Ik wil, tot slot, niet te pessimistisch zijn, maar als in een film iemand zegt: ‘Nu kan het niet meer erger,’ dan weet je zeker dat het een seconde later begint te stortregenen. 

 

* Zie mijn stukje hier.

woensdag 22 februari 2023

Dahl - de braafheid en de lafheid van woke-Verstehers


     Bij woke denk ik in de eerste plaats aan domme bekrompenheid, onverdraagzaamheid en hysterie. Maar dat is een onrechtvaardig vooroordeel. Het laat een heleboel andere intellectuele en morele kenmerken van woke onbesproken. De kwestie Dahl heeft een aantal van die andere kenmerken aan het licht gebracht, zeker toen, na enige aarzeling, de censuurverdedigers het woord kregen.
     Op Facebook stootte ik gisteren op een interviewtje met jeugdschrijfster Anna Woltz die begrip opbracht voor de ingrepen in Dahls boeken. Ik besloot, tegen mijn gewoonte in, het interviewtje aan te klikken en te beluisteren*. Het was de moeite. Luister even mee. ‘Ik vind het vergaand, dat is zeker, maar ik vraag mij af of het te ver gaat … Ik zie het niet als censuur … Het is niet zo dat de uitgeverij dit zonder overleg doet … Ik ben ervan overtuigd dat hierover is nagedacht … ik heb bepaalde aanpassingen gelezen waarvan ik denk, ja, daar ben ik eigenlijk wel niet tegen.’
     Die korte stukjes hierboven geven geen volledig beeld van wat Woltz vertelt. Ze lijkt mij eerder een woke-Versteher dan een voorganger. Ze is in haar oordeel nogal genuanceerd. Ze begrijpt het verschil tussen morrelen aan werk van levende schrijvers en van dode schrijvers, omdat die laatsten hun toestemming niet meer kunnen geven. Ze spreekt met een zekere ironie over het beschermen van de ‘kinderziel’. Ze begrijpt dat kinderen Dahls verhalen graag lezen omdat de auteur ‘altijd zo ontzettend lekker gemeen’ is. Ook begrijpt ze waarom iets toevoegen vanuit literair oogpunt erger is dan iets schrappen. Uit het interview is het niet duidelijk, maar ik hoop dat ze ook het morele verschil begrijpt. Verder noemt ze bepaalde aanpassingen ‘idioot’ en zelfs ‘waanzin’.
     De nuances van Woltz – ’t is zonde dat ik het zeg – maken de zaak eigenlijk alleen maar erger. Woltz begrijpt allerlei zaken die de sensitivity readers – ik hoop dat dat in onze taal een vreemd woord blijft – niet begrijpen. Neem haar eigen ervaring. Ze had een boek geschreven over een dertienjarige jongen die aan epilepsie lijdt. Die jongen vond zichzelf in het begin van het boek een ‘freak’. De schrijfster had dat woord doelbewust gebruikt, nadat ze uit haar voorafgaande ‘research’ begrepen had hoe moeilijk epileptici het hadden om hun ziekte te accepteren. Maar toen het boek vertaald werd, maakte de Engelse uitgeverij bezwaar. Het woord ‘freak’ moest eruit**. Dat was een ‘dealbreaker’. Woltz heeft daar toen lang over nagedacht, veel met haar uitgever overlegd, en uiteindelijk toegegven. 15.000 extra exemplaren die over Engelse scholen worden ‘uitgestrooid’, het is niet niks.
    ’t Is eerlijk van haar dat ze het zo vertelt, en op het eerste gezicht lijkt het op het rondborstige opportunisme van Hendrik van Navarra die zich tot het katholicisme bekeerde om koning van Frankrijk te worden. Paris vaut bien une messe. Maar bij Woltz is het ook lafheid. Of ze niet het gevoel heeft dat ze door de knieën is gegaan, vraagt de interviewster. En in plaats van nog eens de 15.000 exemplaren aan te halen, begint ze praatjes te verkopen. Het is het bekende verhaal: eerst geef je toe aan druk van buitenaf, en dan ga je die toegeving voor jezelf verantwoorden als een soort voortschrijdend inzicht. Op dezelfde manier is Woltz ‘heel anders over Zwarte Piet gaan denken.’ 
    ’t Is niet allemaal lafheid wat op het menu van de woke-Versteher staat. Er is ook échte braafheid. We denken bij deugmenserij al gauw aan schijnheiligheid, maar brave mensen bestáán nu eenmaal. De jeugdschrijfster lijkt mij zo iemand te zijn. Ze is verstandig genoeg om de uitleg van de sensitivity readers te doorzien. Een epileptisch jongetje voelt zich niet gekwetst als het leest over een ander epileptisch jongetje dat zichzelfs een ‘freak’ noemt. Het voelt zich eerder begrepen.
     Maar dan komt Woltz met haar eigen uitleg. Boeken lezen op school is ‘iets wat we heel graag willen, maar wat we ook willen … is dat kinderen een beetje leuk en aardig tegen elkaar zijn en elkaar niet uitschelden.’ Hier gaat het dus niet meer om om het sparen van de gevoelige lezer die zou kunnen schrikken van het woord ‘freak’ maar om het opvoeden van die lezer zodat hij zelf zo’n woorden niet meer gebruikt. ‘Iemand is toch soms gewoon ook dik,’ probeert de interviewster nog, ‘mag je dat dan niet meer zeggen?’ De schrijfster heeft haar antwoord klaar: ‘Ik heb een vijfjarige en leer hem inderdaad dat als we in het openbaar iemand zien die dik is, dat hij dat niet zegt, dat is gewoon niet aardig.’
     Ja, dat herken ik, mijn vader en moeder, ik bedoel mijn ouders, want het hadden zoals sensitivity readers weten ook een vader en een vader kunnen zijn, of een moeder en een moeder ... nu ja goed, mijn ouders dus, hebben mij ook zo opgevoed: niet met de vinger wijzen op straat en niet roepen ‘wat is die mevrouw dik’. Ik heb dat dan ook nooit geroepen, want ik was een braaf kind. Ik heb mijn zoon ook zo opgevoed en hij was ook een braaf kind. Ik leef graag in een brave wereld waar men elkaar op straat niet uitscheldt. Omgekeerd zou ik graag, als ik dat wil, stukjes blijven schrijven over bijvoorbeeld Karel de Dikke*. En het mag ook niet té braaf worden. Tom Lanoye moet mij in zijn geschriften nog altijd een partydrug snuivende extreemrechtse schedelmeter kunnen noemen. Ik zou mij ongemakkelijk voelen in een wereld waarin Tom bij een sensitivity reader langs moet die zulke leuke vondsten schrapt.
     Als je erover nadenkt, is de opvoeden-tot-braafheid redenering eigenlijk nog zwakker dan de niet-kwetsen redenering. Je kunt je nog enigszins inbeelden dat zwarte kinderen zich beledigd voelen door Zwarte Piet, als hen maar vaak genoeg wordt aangepraat dat dat een belediging is. Maar dat kinderen, adolescenten en volwassenen zomaar woorden en gedrag uit boeken overnemen, is een wilde veronderstelling. Als je die volgt, mag je écht niet veel meer schrijven. Eerst noemt zo’n lezer een voorbijganger dik of lelijk of zwart omdat hij die woorden in een boek gelezen heeft, en voor je het weet slaat hij hem ook het hoofd in met een bevroren lamsbout omdat hij dat in een ander boek gelezen heeft.

*Voor mijn stukje over Karel de Dikke, zie hier.
** Mijn oud-collega M.V. wijst erop dat het woord freak in het Amerikaans meestal een hardere betekenis heeft dan in het Nederlands, waar het vaker enthousiasteling betekent. Maar mij gaat het natuurlijk om de motieven die Woltz zelf opgeeft, en die waren niet taalkundig.


Transcriptie van het interview met Anna Woltz


Honderden termen aangepast. Dik en lelijk weggelaten of genderneutraal gemaakt. Hoe kwalijk is dat?Ik zal het bespreken met Anna Woltz, schrijfster van kinderboeken.

Honderden woorden aangepast in zo’n boek van Roald Dahl om kinderen te beschermen, gaat dat niet veel te ver? 

Nou, zoals ik het begrepen heb gaat het sowieso om zijn hele oeuvre Hein en is het niet honderden woorden in één boek maar hebben ze al zijn boeken herlezen en in al die boeken wat dingen aangepast. 

En vind je het te ver gaan? 

Ik vind … het … vergaand … dat is zeker, maar ik vraag mij af of het te ver gaat. Ik ben al langer Engelse en Amerikaanse uitgeverijen gewend. Dat maakt dat ik er minder van schrik. Wij zijn daar hier in Nederland nog niet aan gewend en in zowel Groot-Brittannië als in Amerika zijn de sensitivity readers al een heel aantal jaar actief en ik heb dat dus ook meegemaakt met vertalingen van mijn boeken en de eerste keer dat ik dat meemaakte vond ik dat veel te ver gaan en langzamerhand ga je daarover nadenken. Het is bij mij een beetje gegaan zoals met Zwarte Piet. Vijftien jaar geleden had k daar nog nooit van mijn leven over nagedacht en had ik er geen enkele moeite mee. Daar ben ik totaal anders over gaan denken. En heel veel mensen zijn daar anders over gaan denken. Ik denk dat dat bij deze dingen … bij sommige dingen ook zo zal zijn. Dat mensen langzamerhand van mening erover veranderen. Ik meen wel dat het te ver gaat. De machines in de fabriek van Wonka, die mogen niet meer zwart zijn. Nou, dat is natuurlijk idioot.  

Je zei in het begin, je vond het in het begin ook veel te ver gaan bij mijn eigen werk. Dat was waarschijnlijk een vertaling in het Engels. Kun je je nog herinneren wat dat dan was? 

Bijvoorbeeld in mijn boek Alaska dat gaat over een jongen van 13 en die heeft epilepsie. Aan het begin van het boek vindt hij dat heel lastig om te verteren, hij gaat naar een nieuwe school, hij is bang hoe zijn klasgenoten hem zullen zien, en hij noemt zichzelf een ‘freak’. Ik noem hem dus niet zoals schrijver, hij noemt zichzelf zo en later in het verhaal, daar zit een hele ontwikkeling in, hij gaat zijn ziekte accepteren. Maar mijn Engelse uitgeverij vond dat ook in het begin van het verhaal: die jongen mag zichzelf geen freak noemen. Dat moest er uit?

En waarom vonden ze dat? 

Ja, dat is kwetsend voor mensen die zelf epilepsie hebben. Dat iemand kan bedenken dat je je een freak zou voelen, dat is te pijnlijk. Ik heb heel veel research gedaan voor dat boek, ik heb gepraat met heel veel mensen die zelf epilepsie hebben en die hebben daar natuurlijk ook hun eigen gevoelens over en die hebben dat ook moeten accepteren en die zijn er ook niet sowieso blij mee en ik heb dus juist van veel mensen gehoord dat het helpt dat mijn hoofdpersoon eerst zo boos is en juist zo eerlijk is en dan is het zonde om dat weg te halen. 

Maar goed, uiteindelijk wordt het allemaal veel te braaf denk ik dan, als je dat soort dingen eruit haalt. 

Na ja, ik heb er lang over nagedacht en ik heb her er met mijn uitgever over gehad en dat was voor hen een dealbreaker dat zij … een bepaalde Engelse stichting zou het boek heel wijd op Engelse scholen gaan verspreiden wat natuurlijk fantastisch is. Daardoor zijn dan 15 000 exemplaren van mijn boek over de scholen uitgestrooid maar ja, die stichting voelt zich verantwoordelijk voor de kinderziel en vindt dan dat, ja die willen daar geen problemen mee krijgen. 

Heb je dan toch wel het gevoel dat je door de knieën bent gegaan?

Nou, weet je, wat voor mij een belangrijk punt is, ik schrijf voor kinderen, ik ben echt in hart en ziel een kinderboekenschrijver en ik hou altijd al rekening met mijn publiek. Er zijn natuurlijk schrijvers voor volwassenen, die kunnen daar volstrekt los van hun publiek hun eigen verhaal vertellen. Maar ik moet er gewoon over nadenken of een tienjarige de woorden die ik gebruik wel snappen. Ik zie het niet als censuur. 

Nou zag ik op het journaal een meisje en dat zei, ja maar dat is toch gewoon een fantaisieverhaal. Toen dacht ik, hé, kinderen kunnen dat verschil heel goed maken.

Ze kunnen dat verschil ook zeker maken, maar je moet toch denken dat boeken ook heel veel op scholen worden gebruikt en worden voorgelezen en stel je voor … natuurlijk … en dat is iets wat we heel graag willen maar wat we ook willen is ... dat kinderen een beetje leuk en aardig tegen elkaar zijn en elkaar niet uitschelden.

Mag je dan iemand niet meer dik noemen bijvoorbeeld?

Maar dat willen we toch ook niet. 

Ja, maar iemand is toch soms gewoon ook dik, en mag je dat dan niet zeggen?

Euhm ja, ik heb een vijfjarige en leer hem inderdaad dat je inderdaad als we in het openbaar iemand zien die dik is, dat hij dat niet zegt, dat is toch gewoon niet aardig.

Iets anders is dat dit postuum gebeurt, zonder dat toestemming van de schrijver. Dat maakt natuurlijk nog wel een verschil.

Dat maakt natuurlijk heel erg wat uit, want inderdaad, als een Engelse uitgeverij mij opbelt om te overleggen, wat zullen we doen met dat woord en ik mag daar iets anders voor suggereren dat is natuurlijk heel anders dan Roald Dahl die daar niet meer zelf over kan beslissen. Er is een stichting die er nu wel over beslist. Het is niet zo dat de uitgeverij dit zonder overleg doet, maar het is pijnlijk, juist bij Roald Dahl die zo ontzettend lekker gemeen was altijd, dat is ook echt een man bij wie je denkt, ja, misschien had hij wel gezegd: liever al mijn boeken de winkel uit dan deze veranderingen. 

Hoe zou jij het vinden als ze na jouw dood je boeken gaan aanpassen. Stel dat er dan bijvoorbeeld een nog conservatiever tijdsgeest waait.

Nou, ik zou eigenlijk vooral ontzettende blij zijn als zo lang na mijn dood mijn boeken nog gelezen worden want dan zouden het totale klassiekers worden. Ik ben ervan overtuigd dat hier over nagedacht is, ze zijn absoluut een beetje doorgeschoten, dat zeker, maar ik heb ook bepaalde aanpassingen gelezen waarvan ik denk, ja, daar ben ik eigenlijk wel niet tegen. 

Zoals?

Nou bijvoorbeeld dat, er wordt bijvoorbeeld gezegd dat … in De heksen, dan staat er iets over ja, maar hoe zit het dan met heksen in de rest van de wereld, en dan krijg je een klein opsomminkje van landen van de rest van de wereld: Amerika, Duitsland, Holland, Frankrijk en Noorwegen. En dat opsomminkje hebben ze weggelaten. En eerst denk je, huh, waarom zouden ze de namen van landen nou weglaten, maar in de tijd van Roald Dahl, als je het had over de rest van de wereld, dan dacht je alleen maar aan Amerika en een paar Noord-Europese landen. Ik vind het eigenlijk aangenaam dat men er nu niet meer van uit gaat dat de rest van de wereld alleen die paar Noord-Europese landen zijn. 

Over die heksen gesproken, er is ook een toevoeging bij die heksen die een pruik dragen. Er staat: Er zijn allerlei redenen waarom vrouwen pruiken kunnen dragen en daar is niks mis mee.

Dat is een voorbeeld van een vreselijke aanpassing. Ja, dat is natuurlijk echt waanzin, en iets schrappen vind ik ook vaak minder erg dan zo’n toevoeging ook in gewoon slecht geschreven totaal niet in de stijl van Roald Dahl dat haalt je totaal uit het verhaal, dat hadden ze natuurlijk totaal niet moeten doen. 

Dankjewel, Anna Woltz die kinderboeken schreef De Tunnel bijvoorbeeld en Mijn bijzonder rare week met Tess.

maandag 20 februari 2023

Dahl - de censuur en de 'unperson'


      Als ik een van de Engelse uitgevers of sensitivity readers van Dahl op straat tegenkwam, zou ik in hun gezicht spugen*. Althans, ik hoop dat ik dat zou doen. Maar de kans is klein dat ik in Keerbergen, Oostende of Menen zo iemand tegenkom. Le courage de mes convictions zal dus niet op de proef worden gesteld. In plaats daarvan zal ik bij de kwestie enkele rustige kanttekeningen plaatsen die beter passen bij mijn sanguinisch-flegmatieke natuur. Hier gaan we.
     In het verleden gebeurde het wel eens dat boeken voor volwassenen herschreven werden voor kinderen. Men ging dan de taal vereenvoudigen, zoals Charles en Mary Lamb deden met hun Tales from Shakespeare. Terwijl men bezig was, ging men, in een moeite door, ook het origineel zuiveren van stukjes die aanstootgevend waren. Jonge lezertjes moesten gespaard blijven van Lady Macbeths ruwe woorden als ‘Unsex me here … Come to my woman’s breasts / And take my milk for gall’. En natuurlijk ook van de scabreuze taal die de poortwachter uitslaat. Het mocht allemaal wat braver. Ik kan daar enig begrip voor opbrengen.
     Anders wordt het als men literaire werken gaat veranderen met als voornaamste reden een aanpassing aan de morele normen van de nieuwe tijd**. Ook dat is in het verleden gebeurd. Op hetzelfde ogenblik dat de Lambs bezig waren met hun Shakespeare voor kinderen – het begin van de 19de eeuw – werkten Thomas en Harriet Bowdler aan hun eigen gecensureerde versie van Shakespeare***. Zij hielden zich echter niet bezig met vereenvoudigen. Zij lieten de tekst zoals hij was, maar vervingen hier en daar een schunnig of blasfemisch woord of schrapten een passage die verwijzingen bevatte naar seks en extreme wreedheid. De Bowdlers dachten hierbij zowel aan de behoeften van de culturo huisvader die Shakespeare wou voorlezen aan zijn kinderen, als aan die van
 literair weetgierige vrouwen wier gevoeligheden moesten worden gespaard. Koningin Victoria zat nog niet op de troon, maar de nieuwe preutsheid hing al in de lucht. De Droogstoppels, ‘die zo op zedelijkheid gesteld zijn’, begonnen zich warm te lopen****.
     Wat de Engelse uitgevers van Dahl doen, gelijkt in zekere zin op wat de Bowdlers indertijd deden. Het is geloof ik nóg kleinzieliger. Ik beperk mij hier tot één detail. Wie Matilda gelezen heeft of, zoals ik, de film heeft gezien, herinnert zich dat het meisje zich erg interesseert voor literatuur. Bekijk de volgende aanpassing: 

‘Ze voer mee op oude zeilschepen met Joseph Conrad. Ze ging naar Afrika met Ernest Hemingway en naar India met Rudyard Kipling’. 
Dat wordt: 
‘Ze ging naar 19de-eeuwse landgoederen met Jane Austen. Naar Afrika met Ernest Hemingway en naar Californië met John Steinbeck.’ 

Er zijn natuurlijk goede woke redenen voor zo’n ingreep. Austen kun je met veel hangen en wurgen verkopen als een feministe avant la lettre en Steinbeck als een social justice warrior terwijl Kipling een koloniaal ambtenaar was, die bovendien in het kolonialisme een beschavingsmissie zag. Maar geef toe, de eerste versie met het drie maal herhaalde reismotief is beter.  
     Mijn tweede bezwaar betreft de gulzigheid van de censoren. Die ingreep was zelfs vanuit hun eigen grote gelijk niet nodig. De kinderen die Matilda lezen, of aan wie Matilda wordt voorgelezen, kennen noch Dickens, noch Kipling, noch Austen. We mogen al blij zijn dat ze Dahl kennen. De kans is heel, heel klein, dat ze, na het lezen van Matilda naar de bibliotheek zullen rennen om ook nog eens de in het boek vernoemde auteurs te ontlenen.
     En toch wordt de overbodige ingreep doorgevoerd. Dat komt door de censuurmethode. Een censor die schrapt, zal dat zuinig doen; een censor die aanpast, weet van geen ophouden. Ik heb zelf ooit eindredactie op boeken gedaan heeft, en hier en daar wat vertaald, en ik ken de verleiding van de onnodige ingreep. De auteur heeft geschreven
 platbranden; laten we er afbranden van maken. Er is zelfbeheersing nodig om een tekst met rust te laten. En met inhoudelijke ingrepen begeeft men zich op een hellend vlak. ‘We hebben nu al een paar keer wit en zwart en man en dik en lelijk geschrapt. Laten we die Kipling er ook maar bijnemen.’
     Met mijn derde bezwaar begeef ik mij, ik weet het, op het pad van de overdrijving. Ik geef het toch maar even mee. Met het schrappen van de naam Kipling komen we volgens mij in de buurt van Orwells unperson*****. Ik kan begrijpen dat men de boeken van Kipling niet meer wil uitgeven vanwege zijn opvattingen. Ik kan begrijpen dat ze in bibliotheken worden opgeborgen in speciale kasten en alleen ontleend kunnen worden als je een speciale dispensatie kunt voorleggen – vroeger werd die door de bisschop verleend, wie dat nu moet doen weet ik niet. Ik kan ook begrijpen dat men die boeken uitgeeft zonder de kolonialistische passages, of dat men in inleiding en voetnoten 
duiding verschaft bij al dat zedenbederf. Maar dat de naam niet mag worden vermeld?
     Ja, het is een overdrijving. De naam van Kipling wordt voorlopig niet verwijderd van obelisken zoals die van Mozes, althans volgens de film The Ten Commandements, en niet uit de encyclopedieën zoals die van terechtgestelde deviationisten in de Stalintijd. En ik kan mij moeilijk voorstellen dat het ooit zover komt.  Maar ik had mij vijf jaar geleden ook niet kunnen voorstellen dat een zinnetje als ‘Tell Charlie about that crazy Indian prince’ een zulkdanig taboe zou worden dat het vervangen werd door ‘Tell Charlie about that ridiculously rich Indian prince’. Ik vraag mij trouwens af of in een volgende versie dat ‘ridiculously rich Indian prince’ wel stand zal houden. Wordt dat niet beter een ‘ridiculously rich white prince’?

 

* Ik citeer uit De Morgen: ‘De bekende verhalen van Roald Dahl zijn herschreven om het taalgebruik politiek correct te maken. Zo zijn Oempa Loempa’s nu genderneutraal en worden personages niet langer omschreven als ‘dik’ of ‘lelijk’, dat schrijft The Telegraph. De uitgever Puffin heeft sensitivity readers ingehuurd om de verhalen onder de loep te nemen. Er zouden honderden dingen veranderd zijn. Kleurrijke beschrijvingen van Roald Dahl werden aangepast om de personages minder grotesk te maken. Volgens de uitgever moeten die wijzigingen ervoor zorgen dat de boeken ‘vandaag de dag door iedereen kunnen worden gewaardeerd.’ Zo zijn veel verwijzingen naar het fysieke uiterlijk van de personages een stuk braver gemaakt. Het woord dik is uit elk boek weggehaald. Ook woorden als gek zijn geschrapt, net als zwart en wit.’
** Zie over censuur en zelfcensuur ook mijn stukje hier.
*** Vandaar de term 
bowdlerising voor nuffige censuur toegepast op literaire werken.
**** Zie Max Havelaar (1860), hoofdstuk IV.

***** Het is mogelijk, ik weet het niet, dat de naam van Kipling overleeft in het het begin van het boek waar wordt opgesomd welke klassieke auteurs Mathilda allemaal leest.


woensdag 15 februari 2023

'You're a piece of shit' en andere kortjes


Youre a piece of shit. Op Facebook zag ik een meme over selfmade miljardairs die eigenlijk niet zo self-made waren. Jef Bezos bijvoorbeeld kreeg een startkapitaal van 300.000 (!) dollar van vrienden en familie. Ik maakte mij de bedenking dat je met zo’n startkapitaal ook nog iets moest doen en reageerde kort met ‘Matteüs 25:14-30’, zijnde de ‘Gelijkenis van de talenten’.  Een zekere Jack Lewis moet de verzen hebben opgezocht want hij antwoordde: ‘You’re a piece of shit for wanting to quote that verse.’ Ik kan onmogelijk weten of dat grappig bedoeld was, maar ik heb toen hard moeten lachen. Ook als ik er nu aan terugdenk, voel ik mijn gezicht in een grijnslach plooien. ‘For wanting to quote that verse’. Kostelijk. 

Laat ons een bloem … 
Zaterdag heb ik in de auto een flink stuk van de nieuwe Bel Top 100 gehoord. Daar was weer dat liedje bij van Louis Neefs over die ‘bloem’ die men ons moet ‘laten’, en over dat ‘gras dat nog groen is.’ Ik weet niet of dat groene gras in tijden van af en toe weerkerende apocalyptische waterschaarste nog politiek correct is, maar ik heb mij altijd aan dat liedje geërgerd. Leuk riedeltje, dat wel, maar die tekst! Dat begon al in het middelbaar. Bij elke misviering werd dat liedje gedraaid. ‘Vergeet voor een keer hoeveel geld een miljoen is,’ klonk het dan in de kapel van de school. Hoe links ik ook was, ik vond dat demagogisch. Onder het zegevierende socialisme zouden we juist meer en grotere huizen bouwen voor de arbeiders, waardoor hier en daar onvermijdelijk wat ‘gras dat nog groen was’ verloren zou gaan. Mijn ergernis vandaag gelijkt nog altijd enigszins op die van mijn jeugd. Met dat ‘miljoen’ wordt de milieukwestie, vind ik, verkeerd voorgesteld. Vlaanderen wordt niet volgegoten met beton omdat bouwpromotoren ‘een miljoen’ willen verdienen. Het land wordt volgegoten omdat er zoveel Vlamingen zijn die in dat beton willen gaan wonen. 

Waar was je? 
Sommigen herinneren zich nog, al dan niet fout, waar ze zich bevonden toen ze het nieuws hoorden van de moord op Kennedy of van die vliegtuigen die tegen the Twin Towers aanvlogen. Ik weet nog waar ik was toen ik voor het eerst Twee meisjes van Raymond van het Groenewoud hoorde: in de auto, op het kruispunt van de Oude Putsebaan met de Achiel Cleynhenslaan.

Pontius Pilatus. 
In De meester en Margarita vertelt Boelgakov hoe de duivel en zijn trawanten een bezoek brengen aan Moskou in de goeie, oude communistische tijd. De ‘meester’ van de titel is een schrijver die een roman over Pontius Pilatus geschreven heeft. Zo’n roman past niet in de atheïstische progapanda van die tijd, die immers het hele evangelie, Pilatus inbegrepen, als puur verzinsel afdoet. De meester wordt daarom in de pers voorgesteld als een aanhanger van het ‘Pilatisme’. 
Pilatisme ...
     Ik veronderstel dat je een communistisch verleden moet hebben om die grap naar waarde te schatten. Onuitputtelijk waren de
 ismen die Lenin en zijn volgelingen uitvonden om vijanden, vooral die binnen de eigen partij, te omschrijven, zoals: rechts opportunisme, links opportunisme, economisme, ouvrierisme (ook ‘arbeiderisme’ genoemd), gauchisme (dat was dus fout), egalitarisme (dat was ook fout), intellectualisme (dat was zeker fout) en kosmopolitisme (dat was vooral fout als je jood was). Verder had je nog deviationisme, parlementarisme, ministerialisme, reformisme, revisionisme, spontaneïsme, sectarisme, sociaal-fascisme, sociaal-patriottisme, bourgeois cretinisme, reactionair obscurantisme, burgerlijk nationalisme, kleinburgerlijk defaitisme, grootburgelijk chauvinisme, en het wonderlijke ‘staartisme’ voor lieden die achter een beweging aanlopen, ‘aan de staart ervan’,  in plaats van er de leiding over te nemen*.
     Karel van het Reve schreef daarover: ‘De kracht en tegelijkertijd de belachelijkheid van de communistische terminologie ligt hierin, dat men daar, waar het beschaafde spraakgebruik bijvoorbeeld zegt ‘Ik vind het te vroeg om nu al aan te vallen’ of ‘Ik vind het te laat om nu nog aan te vallen’ geneigd is te zeggen ‘Nu aanvallen zou van vroegisme getuigen’ en ‘Nu aanvallen zou een voorbeeld zijn van laatisme, waartegen de grote leiders van het wereldproletariaat zo dikwijls hebben gewaarschuwd.’
Pilatisme, hoe verzin je het. Maar bij Boelgakov stel je die vraag over dat verzinnen wel vaker.

Executive producer.
 Dank zij de serie The Offer weet ik nu ongeveer wat een producer doet bij het maken van een film of serie. Nu zou ik nog willen weten wat een executive producer doet. Voor het maken van de serie zelf waren er niet minder dan acht van die executive producers betrokken. Plus nog één consulting producer, minstens drie en een halve co-producers, een associate producer en een co-executive producer. Wat deden die allemaal? 

Paris and Dubrovnik. 
Twee uitspraken uit films zijn mij altijd bijgebleven. Dat meisje in Blow Up dat de opmerking ‘I thought you were supposed to be in Paris’ beantwoordt met ‘I am in Paris.’ En Mia Farrow die in Rosemary’s Baby haar satanistische buurman toesnauwt: ‘Shut up, you’re in Dubrovnik.**’ De grap bestaat onder andere hierin dat de beweringen onmogelijk waar kunnen zijn. De beweringen zijn fout. Dat meisje is niet in Parijs en de buurman is niet in Dubrovnik. Zeg tegen een kind dat je het sprookje zult vertellen van de wolf en de zes geitjes, of van Roodkapje en de hond, en het kind zal het uitkraaien van pret.

Dode dodo’s en dode metaforen.
  Ik waarschuwde mijn leerlingen voor overdreven gebruik van dode metaforen zoals ‘op het rooster leggen’ en ‘je oog laten vallen op’. Je mag die gebruiken, zei ik, maar je moet er zuinig mee zijn. Om hen te overtuigen zocht ik grappige voorbeelden. Laatst stond er zo eentje in De Morgen: ‘De laatste dodo deed vermoedelijk in de tweede helft van de zeventiende eeuw het licht uit op het eiland Mauritius’.

 

 

* Staartisme … I kid you not. Wie het niet gelooft, kan googelen op de term ‘chvostism’. 

** ** De filmfragmentjes vind je  hier  (Dubrovnik) en hier (Paris). 

dinsdag 14 februari 2023

Het Belgicisme in Het Verhaal van Vlaanderen


Belgicisme. De 7de aflevering van Het Verhaal nam nogal veel hooi op de vork: de Brabantse Omwenteling, de Boerenkrijg en het ontstaan van de Belgische vlag. Wie vlaamsvoelend is en de reeks door een politieke bril bekijkt, zal zich wellicht aan de behandeling van het laatste onderwerp geërgerd hebben. Ik heb daar weinig last van, want ik bekijk de reeks door een pedagogische bril en zó bekeken was deze aflevering niet veel beter of slechter dan de vorige. En Belgicisten zullen zich, ondanks het verhaal van de driekleur, blijven storen aan de reeks, al was het maar vanwege het woord ‘Vlaanderen’ in de naam. ‘Toon mij een middeleeuwse kaart,’ schreeuwde Lode Wils indertijd in Leuvense aula’s, ‘waar het koninkrijk Vlaanderen op staat!’

Waterloo. 
Sommige kijkers waren ontevreden omdat Napoleon en Waterloo in de aflevering onvermeld bleven. Maar Pijpen de Korte – wie kent zijn klassiekers? –, Karel de Grote en Keizer Karel waren in vorige afleveringen ook onvermeld gebleven. Ik heb toen geen protest aangetekend, en zal dat ook nu niet doen voor Napoleon en Waterloo. Maar dat de Brabantse Omwenteling werd behandeld zonder dat de spotnaam ‘keizer-koster’ viel, dat – wie kent zijn klassiekers? – was wel hard voor mij . 

Histoire des batailles. 
 
Ook in de 7de aflevering vertelde Tom Waes langs zijn neus weg dat er in de 17de en 18de eeuw voortdurend gevochten werd in onze streken: de Frans-Nederlandse oorlog (1672-1679), de Engelse Successieoorlog (1688-1697), de Spaanse Successieoorlog (1701-1713), de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). Ik heb al die oorlogen op moeten zoeken, wat bewijst dat we in de traditionele geschiedenisles lang niet zoveel ‘histoire des batailles’ kregen als wordt aangenomen. Bij al die oorlogen was één van de redenen telkens weer het Franse steven om het Vlaamse en Nederlandse gebied te annexeren tot en met de oevers van de Rijn. Die doctrine van ‘natuurlijke grenzen’  kregen we in de geschiedenisles wel te horen.

Vlaamse taliban.
 In een vorige aflevering zei professor Dumolyn dat de strijders op de Groeningekouter internationaal beschouwd werden als de taliban van Vlaanderen, en dit om hun onhoofse manier van vechten. Iedere leraar herkent dat soort formuleringen en heeft ze hopelijk zelf veelvuldig toegepast. En iedere leraar weet ook dat je dan bij het verbeteren van de examens wel eens leest dat Pieter De Coninck aan het hoofd stond van de internationale Taliban en in Koutergem het leger van de Onhoofsen versloeg.

Podiumkunstenaar. 
Terug naar de zevende aflevering. ‘Vandernoot,’ vertelt historica Jane Judge, ‘was een egoïst die heel graag op het podium stond. Je moet je inbeelden gewoon iemand die net Belgium’s Got Talent gewonnen heeft.’ Welke mogelijkheden liggen hier niet open voor een fantasierijke examinandus met weinig historisch gevoel? 

Maria van Boergondië.
 En dan de vijfde aflevering! Maria van Boergondië trouwde met Maximiliaan van Oostenrijk. Tom Waes, Bart van Loo en meester Bernard van het vierde leerjaar vertelden mij allemaal hetzelfde. Maar ik heb met mijn eigen ogen in de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk de grafmonumenten van Maria van Boergondië en Karel de Stoute gezien, naast elkaar, als man en vrouw. Met mijn eigen ogen! Daar kunnen Tom, Bart en meester Bernard niet tegen op.