Op RTL was er vorige zondag een journalist die
anonieme getuigenissen had verzameld over de interne werking van de PVDA. De
militanten van die partij, vertelde hij onder andere, werden onder druk gezet
om een substantieel deel van hun loon – alles wat boven een bepaald minimum
ging – af te staan aan de partij. Een echtpaar dat samen 3000 euro verdiende
moest alles afstaan boven de 2100 euro.*
Raoul Hedebouw heeft die financiële
kwestie nogal gemakkelijk afgewimpeld: ‘Elk lid van de PVDA betaalt gewoon 20
euro per jaar. Koppels krijgen een korting en betalen samen 30 euro per jaar.
Georganiseerde leden betalen 60 euro steungeld per jaar. Ten slotte kunnen
militanten met een hoog inkomen ervoor kiezen om aan een arbeidersloon te
leven.’ Hij begon zijn uitleg met: ‘Het is simpel.’ (Zie hier)
Maar het bijdragesysteem van de PVDA
is niet simpel. Enkele maanden geleden heeft
de partij zelf nog in grote lijnen het systeem van het ‘referentiebudget’
uitgelegd (hier).
Het gaat om een systeem dat geldt voor ‘kaderleden en militanten die
verantwoordelijkheid dragen’. Voor een alleenstaande zonder kinderen start dat
budget vanaf 1755 euro. Wat hij daarboven verdient draagt hij volgens zijn ‘vrijwillige
en individuele keuze’ af aan de partij. Wat is het referentiebudget voor een
gezin van twee personen? 2500 euro? Dan zouden twee leraren met een masterdiploma die allebei ‘militeren’
en van wie de kinderen de deur uit zijn maandelijks het verschil tussen hun gezamenlijk
inkomen – 5000 euro – en het referentiebudget – 2500 euro? – in de partijkas
moeten storten. Gebeurt dat? Ik weet bijna zeker van wel.
Maar ze doen dat ‘vrijwillig’ luidt
de uitleg van PVDA. Die militanten berekenen zelf welk deel van het verschil ze
daarvan afdragen: 500, 1000, 1500, 2000 of de volle 2500 euro. Dat klinkt goed.
Maar als die militanten toch zelf beslissen, wat is dan de zin van het hele referentiebudget?
Of is het toch een listig drukkingsmiddel om mensen bedragen te laten storten
die ze helemáál vrijwillig eigenlijk niet zouden storten.
Ik kan mij bij dat ‘vrijwillig’ allerlei
problemen voorstellen.
Zelf ben ik een groot deel van de
jaren 70 en 80 militant geweest van Amada-PVDA of aanverwante organisaties**. Toen
ging het er op vlak van bijdragen nogal Spartaans aan toe. We kregen jaarlijks
een lange tekst met berekeningen, normen en geïndexeerde bedragen***. Ik geloof dat die referentienorm
op een bepaald ogenblik 13 000 fr was toen ik 20 000 fr verdiende. Ik was
toen alleenstaand. Maar het kon ingewikkelder. Een koppel mocht bijvoorbeeld samen 21 000
fr houden, plus het kindergeld, plus daarbovenop nog een extra som per kind. Wie
een auto bezat – want íemand moest de kameraden naar de fabriekspoort voeren –
kreeg nog een extra budget. Er was bij de tekst zelfs een bijlage gevoegd waarin berekend
werd welke auto binnen de norm paste: een Renault R4.
Over die regels werd binnen de
partij nooit moeilijk gedaan. Buitenstaanders vonden het raar dat wij overal op
stakingen aandrongen tegen te lage lonen, terwijl wij het beste bewijs leverden
dat je met een nog lager inkomen toch kon rondkomen. Maar zelf zagen we dat
probleem niet.
Er waren eigenlijk maar twee moeilijkheden.
Wat deed je met gemengde huwelijken, dat wil zeggen met partijmilitanten die getrouwd
waren met een niet-militant? Je kon moeilijk de gezinsregel toepassen, want dan
kwam je aan het loon van de partner en die deed al zo lastig over de bijdragen.
En hoe berekende je het bijkomende budget voor de kinderen? Moest dat gesplitst
worden? Ik weet niet meer hoe dat allemaal geregeld werd, maar het was stof
voor discussie.
En dan was er een tweede
moeilijkheid: wat deed je met erfenissen? Ook daar waren uitgebreide
richtlijnen over, maar in wezen kwam het hierop neer dat je die erfenis in de
partijkas moest storten. Er zijn partijleiders die met de noorderzon vertrokken
toen ze een mooi huis erfden dat ze niet aan de partij wilden afstaan. In de
cel waar ik in de jaren 70 lid van was – een basisgroep in de communistische
partij heet een ‘cel’ – was er een jongen die een paar miljoen erfde toen zijn
vader stierf. Die was fabrikant geweest. Die jongen wou een deel van het geld
aan de partij geven en een ander deel verdelen onder de arbeiders die door zijn
vader uitgebuit waren geweest. Daar is toen flink over gediscussieerd tot die
jongen begreep dat hij geen geld moest storten aan de arbeiders – dat was ‘arbeiderisme’.
Nee, dat geld moest naar de partij
van de arbeiders gaan.
Maar behalve die gemengde huwelijken
en die erfenissen was er weinig discussie. Als je partijlid werd, wist je waar
je aan begon. De economische crisis kon elk moment uitbreken, de staat
evolueerde naar fascisme, de supermachten bereidden een derde wereldoorlog voor
– dan was een bijdrage van een paar duizend frank meer of minder het laatste
van je zorgen. En er waren duidelijke afspraken. ’t Is zoals met de orde en
tucht in de klas. Als de regels duidelijk zijn, ontstaan er weinig problemen.
De strenge bijdrageregels hadden
echter ook een nadeel. De bedoeling van de partij was om arbeiders te
rekruteren uit ‘de grote fabrieken’, en daar waren stevige syndicalisten bij
die het communisme genegen waren, maar die niet bereid waren een derde van hun
loon af te dragen. Er werd dus een nieuwe regel ingevoerd. Voor gewone leden,
en kleinburgerlijke studenten die in een fabriek waren gaan werken, zoals ik,
bleef de oude referentienorm gelden, maar voor échte fabrieksarbeiders,
arbeiders van vader op zoon, kwam er een nieuwe regel. Zij konden militant
worden als ze een bijdrage betaalden van enkele honderden franken in de maand. Die
regeling was voor die arbeiders voordelig, maar voor de partijkas nadelig.
Daarom werd er een voorwaarde aan toegevoegd. Om de zoveel maanden moest op de
celvergadering ‘de discussie worden aangegaan’ om bijdrage geleidelijk te
verhogen in de richting van de algemene norm.
De cel waar ik in de jaren 80 lid
van was – een andere dan die van hierboven – telde maar twee échte arbeiders.
Een ervan was onlangs afgedankt en zijn inkomen was lager dan de
referentienorm. Maar de andere had een inkomen dat daar flink boven kwam. Elke maand bracht die brave
man vier of vijf briefjes van duizend frank mee om zijn bijdrage te betalen. Ik
voelde mij daar altijd erg beschaamd bij. De man betaalde veel meer dan het minimum. Toch
had de cel de plicht om - ik geloof om de drie maanden - ‘de discussie aan te gaan’ zodat die
bijdrage nog hoger werd. Ik geloof niet dat we daar in onze cel ooit sterk op
hebben aangedrongen. Ik denk dat de andere leden ook een beetje beschaamd
waren.
De PVDA van nu is in veel opzichten
een andere partij dan die die ik heb gekend.Dat referentiebudget is echter
een hardnekkig restant uit de oude tijd. Dat Raoul er nu slechts in heel vage woorden naar verwijst, bewijst dat hij het sekte-achtige ervan wel
aanvoelt. Het verklaart waarom hij liever spreekt over lidgelden van 20 en 30
euro. Het verklaart ook waarom hij benadrukt dat de helft van de
PVDA-verantwoordelijken toch al kleine inkomens heeft, zelfs kleiner dan het
referentiebudget, en dat die verantwoordelijken dus ook maar 20 en 30 euro moeten afstaan. Dat
van die kleine inkomens is best mogelijk en ik heb ook een vermoeden hoe het komt. Er zullen bij
die partijverantwoordelijken nogal veel mensen zijn die slechts deeltijds werken zodat ze deeltijds
partijwerk kunnen doen, en anderen die zich in slecht betalende vzw’s en
ngo’s hebben genesteld waar ze aan politiek bekeringswerk doen.
Sommige mensen vinden het sympathiek
dat PVDA-parlementsleden het grootste deel van hun wedde aan de partij afstaan.
En veel mensen vinden dat 6000 euro per maand voor een parlementslid veel te
veel is.**** Maar een partij waar als norm geldt – ook al is het geen
regelrechte verplichting – dat je een substantieel deel van je loon afstaat, dat is een heel andere zaak. Wat gebeurt er, denkt de buitenstaander, als díe aan de macht komen? Moeten we dan ook verplicht een deel van ons loon afstaan? Of zal men dan met ons ‘de discussie aangaan’? Dat is allemaal heel wat minder sympathiek. Raoul weet dat (hier).
* Die relatief lage bedragen verwijzen waarschijnlijk
naar de situatie van enkele jaren geleden. Die ex-leden zeggen ook dat
bij discussies over de bijdragen gevraagd werd om belastingsuittreksels mee te
brengen. Raoul ontkent dat. Misschien is die praktijk ondertussen stopgezet.
** De Kommunistische Jeugdbond, de studentenorganisatie MLB. Dat waren heel kleine organisaties die wij ironisch genoeg ‘massa-organisaties’ noemden, in tegenstelling tot de partij zelf die alleen een elite rekruteerde.
*** Die indexering moet nog altijd gangbaar zijn, gelet op de niet afgeronde norm
van 1755 euro.
*** Ik vind dat niet (hier).