woensdag 27 oktober 2021

Corona-bochten


     In Het Nieuwsblad staat vaak een hoofdartikel dat kritisch is voor N-VA, of voor de Vlaamse regering. Er staat ook wel eens een kritisch hoofdartikel over een andere partij, of over de federale regering, maar die over N-VA en de Vlaamse regering zijn talrijker. Dat is althans mijn indruk. Die Nieuwsblad-mensen overtreden daar geen enkele regel mee. Zij werken niet voor een staatszender zoals de vrt. Voor een onafhankelijke krant geldt het adagium ‘Comments are free’, zolang de feiten maar worden gerespecteerd.
     En in het hoofdartikel van vandaag worden de feiten gerespecteerd. De N-VA’ers in de Vlaamse regering waren geen voorstander van coronapasjes, maar ze hebben in het overleg een compromis aanvaard waarin die pasjes toch bij sommige gelegenheden moeten worden getoond, zij het in iets beperktere mate dan eerst voorgesteld*. Achteraf heeft Jambon dat compromis publiekelijk goedgekeurd. Het Nieuwsblad spreekt venijnig van een ‘korte bocht’ en een ‘deuk in het imago van sterke Jan’. Ik vraag mij af wat Het Nieuwsblad zou hebben geschreven als N-VA géén compromis had aanvaard, of als Jambon achteraf had nagetrapt in plaats van het akkoord loyaal te verdedigen.
     De simpele waarheid is dat het allemaal draait om de grijze zone van de kleine nuances. N-VA is de partij die in corona-aangelegenheden iets meer gewicht toekent aan de bewegingsvrijheid van de burger en het normale leven, maar die niet zo gek is om daar de volksgezondheid aan op te offeren. Als hospitalisatiecijfers dalen zal de partij iets vroeger voor versoepeling opkomen, en als ze verslechteren zal ze iets minder snel aandringen op vrijheidsbeperkende maatregelen. Ik heb dezelfde reflexen.
      Soms ook loopt de partij enkele kilometers voorop, zoals nu, met haar voorstel om boostervaccins ter beschikking te stellen van de burgers. Ik ben daar een groot voorstander van. Natuurlijk moeten die boosters eerst gaan naar de 65-plussers, en dan naar de mensen in de zorg die hun eerste vaccins lang geleden kregen. Ikzelf krijg er binnenkort een, maar mijn vrouw die enkele jaren jonger is, heeft daar nog geen enkel vooruitzicht op. Ik heb jonge vrienden die al enige tijd geleden een Johnson of twee Astra Zeneca’s kregen en er nu graag een Pfizer bovenop willen. Ook aan hen wordt niets in het vooruitzicht gesteld. Dan word ik wat ongeduldig bij het aanhoren van de tegenargumenten: eerst héél Afrika vaccineren, eerst wachten op sluitende wetenschappelijke evidentie, enzovoort. Ik voorspel voor die tegenargumenten geen mooie toekomst.
    Als ik het goed begrepen heb, kun je in de Scandinavische landen nu al als burger een booster aanvragen. Dat vind ik een goede regeling. Op VTM vroeg Stef Wauters aan Frank Vandenbroucke of zoiets in ons land ook geen goed idee zou zijn. ‘Nee,’ zei Frank, ‘we gaan dat gemeenschappelijk aanpakken.’ Ja, zo kennen we onze socialist. Georganiseerd. Voor iedereen verplicht, of voor niemand, of voor de categorieën die wij bepalen.
     Ik voel overigens niet de aandrang om Vandenbroucke uit te lachen wegens zijn bocht omtrent het ‘Rijk van de Vrijheid’, dat achteraf van korte duur bleek. Zelf was ik ook te optimistisch over de gevolgen van de vaccinatie. Ik had gedacht dat de gunstige gevolgen sneller zouden intreden en langer zouden duren. Nu ben ik al blij dat we nog altijd in het Rijk van de Driekwart Vrijheid leven. Om maar te zeggen dat ook ik in coronaverband menige bocht heb genomen, zoals bijna iedereen die in die kwestie geen onwrikbaar extreem standpunt inneemt. 
     En ook mijn bochten bestonden uit verschuivingen in de grijze zone van de nuances. Ik was bijvoorbeeld overtuigd van de werking van mondkapjes toen de virologen daar nog leugentjes om bestwil rond verkochten. Toen ik op een koude winterdag vaststelde hoeveel zichtbare damp ik uitblies ondanks mijn mondkapje, begon ik te denken dat die mondkapjes dan wel hielpen, maar toch niet zo erg veel. Ondertussen geloof ik weer wat meer in de werking. Als alle virologen zonder uitzondering de mondkapjes aanprijzen, en dan vooral in het Heilige Openbaar Vervoer, dan moeten ze daar wel hun cijfers voor hebben. Ik zie niet onmiddellijk wat hier hun verborgen agenda zou kunnen zijn**.
     Mijn grootste corona-bochten hebben te maken met de algemene toekomstperspectieven en de strategische doelstellingen. In de eerste fase hoorden we veel over flatten-the-curve. Het kwam er toen op aan het aantal hospitalisaties in de tijd te spreiden, zodat het gezondheidssyteem niet onder druk kwam. Maar het totale aantal hospitalisaties – én dodelijke slachtoffers én langdurig zieken – zou men op die manier niet verminderen. Er werden, volgens de logica van die aanpak, geen levens gered. Er werd alleen uitstel verleend. In die tijd volgde ik aandachtig het standpunt van de Zweedse viroloog Anders Tegnell die een lange-termijn-strategie voorstelde: de curve naar beneden duwen met beperkte maatregelen die men meerdere jaren kon uithouden. Ik vond dat een duidelijk standpunt, in tegenstelling tot dat van onze virologen die in woorden de flatten-the-curve filosofie aanhingen maar daarvoor argumenten gebruikten die kwamen uit de utopisch-totalitaire crash-the-curve aanpak. 
     Met de vaccins veranderde mijn kijk op de zaak. Nu leek een korte-termijn-strategie mogelijk. Men kon, dacht ik, nu levens redden door de strenge maatregelen nog even vol te houden en daarna het vaccin zijn heilzame werk te laten doen.  Maar ondertussen is gebleken dat de werking van de vaccins enigszins beperkt is. Ze remmen de verspreiding van het virus af, maar in mindere mate dan gehoopt – van de virologen krijgen we daarover geen duidelijke cijfers. Ook is de bescherming tegen hospitalisatie en overlijden niet absoluut, wat door de voorafgaande studies al aangegeven was, en vooral de risicogroepen worden door de vaccins het minst beschermd. Over die kwestie krijgen we van de virologen wél min of meer duidelijke cijfers. Ten derde blijkt nu ook dat de bescherming door vaccins – net als de natuurlijke immuniteit na besmetting – beperkt is in de tijd.
     Zo kom ik weer uit bij het lange-termijn-perspectief van Tegnell. We zullen nog meerdere jaren met het virus te maken hebben. We mogen hopen dat de schadelijkheid van het virus geleidelijk afneemt. En we mogen erop vertrouwen dat de groepsimmuniteit, door herhaalde besmetting en herhaalde vaccinatie, geleidelijk toeneemt. Dààrom*** is het wenselijk dat we ons gedrag wat bijsturen, vooral tijdens herfst en winter. Wetten, regelementen, verplichtingen, pasjes en PLF’s kunnen geleidelijk vervangen worden door vrijwillige voorzichtigheid. De impact van roekeloos gedrag zal verminderen en vooral de roekelozen zelf treffen. Zo’n aanpak kan over de jaren heen enkele honderden of duizenden levens redden terwijl er onvermijdelijk ook nog enkele honderden of duizenden covidpatiënten wél zullen bezwijken. Maar de tijd dat in ons land tienduizenden levens op het spel stonden - verloren konden gaan of gered konden worden - is voorbij. De curve zal steeds verder dalen tot ook somberaars, smetvreesachtigen en anderszins angstig aangelegde lieden wat zorgelozer tegen de komende herfst en winter aan kunnen kijken. 

 

 

* Het Nieuwsblad merkt terecht op dat zoiets vooral gevolgen heeft voor niet-gevaccineerden van net over de taalgrens die in Vlaanderen naar de fitness willen.


** Een mogelijke verborgen agenda zou kunnen zijn dat het dragen van mondkapjes leidt tot een algemene waakzaamheid en een vermindering van sociaal contact. Maar dat kan niet de enige reden zijn, en al zeker niet in het openbaar vervoer.

*** En om de druk op de ziekenhuizen laag te houden. Even dramatisch als in het verleden zal die druk zelfs volgens de biostatistici niet worden.  

zaterdag 23 oktober 2021

Slagzinnen

Meer dan samenzweringen en complotten kan een goed gemikte slagzin de loop van de geschiedenis beïnvloeden. 

·       Dieu le veut!

·       Liever Turks dan Paaps!

·       Cujus regio, ejus religio!

·       No taxation without representation!

·       Qu’est-ce que le Tiers-Etat? Tout! Qu’a-t-il été? Rien! Que demande-t-il? Devenir quelque chose!

En wat  verder op de tijdlijn: 

·       Voor outer en heerd!

·       Brood, land, vrede!

·       Brave Little Belgium!

·       Ein Volk, ein Reich, ein Führer! 

·       Het goddeloze bolsjevisme!

·       All we are saying: give peace a chance! (gezongen)· 

    Tegen al die kreten kan wel iets ingebracht worden: verborgen agenda, valse belofte, verkeerde voorstelling van zaken, simplisme. Ik kan dat allemaal billijken. Een slagzin is niet de plaats om fijne nuances aan te brengen. En als ze goed klinkt, kan ik er een zekere waardering voor opbrengen. In Madrid zag ik vorige week nog een kleine manifestatie – een dertigtal mensen dat na elke toespraak vol overgave de oude slogan riep: ‘El pueblo, unido, jamàs serà vencido!’ Ik voelde mij weer twintig.
     Waar ik mij echter wel aan stoor zijn fouten tegen de logica. Naar aanleiding van de spijbelbetogingen voor het klimaat, verklaarde een van de deelnemers in Het Nieuwsblad: ‘Onze toekomst is belangrijker dan een dagje les.’ Hoewel ik geen klimaatalarmist ben, geloof ik ook dat de klimaatverandering een heleboel maatregelen en investeringen vereisen die allemaal samen genomen belangrijker zijn dan een dagje les. Maar is een dagje les aan een miljoen scholieren belangrijker dan de mogelijke gunstige invloed die kan uitgaan van een scholierenbetoging voor het klimaat? Aha! Dan moeten we beginnen speculeren over hoe groot die invloed kan zijn, en zelfs of die invloed gunstig of ongunstig zal zijn. En ook zonder die afweging doet het grote belang van de ene kwestie het geringere belang van de andere kwestie geenszins teniet. De toekomst van de planeet is belangijker dan het leven van mijn 97-jarige vader, maar dat is geen vrijbrief om de goede man met stokken dood te slaan.
     Erger nog vond ik de slagzin bij de betoging in Elsene tegen verkrachtingen. Ik zag een bordje ‘Victime, on te croit, violeur on te voit’. Prosodisch en rijmtechnisch is de slogan perfect. Maar de logica! Natuurlijk moet je het slachtoffer geloven, maar dan moet je eerst weten of de persoon die beweert slachtoffer te zijn, dat ook is. Natuurlijk moet je een verkrachter veroordelend aankijken, maar dan moet je eerst weten dat die kerel ook werkelijk een verkrachter is. En natuurlijk heeft een verkrachter meer reden om zijn schanddaad te ontkennen dan een slachtoffer om er een te verzinnen. Een versmade jonkvrouw zal soms een hoofse ridder valselijk beschuldigen, maar een onhoofse ridder zal zijn altijd de begane vrouwenschennis ontkennen, waardoor de kans dat de ene dan wel de andere de waarheid spreekt ongelijk is.  Zo’n overweging is echter niet voldoende om in een boogje om de bewijslast heen te lopen. Een beschuldiging is nooit een bewijs van schuld, behalve als het om een heks gaat, en ook dan is bijkomend bewijs vereist.
   Over die twee logische fouten heb ik eerder al geschreven. Over de eerste hier, en over de tweede hier.


 



woensdag 20 oktober 2021

Doodt het ‘klassieke’ onderwijs de creativiteit?


      Jo Verhenne schrijft in Het Nieuwsblad elke week een column ‘vanuit haar perspectief’. ‘Hangen met Jo’ heet de column. Aangezien ik ook wel eens een column-achtig stukje schrijf en dat ‘vanuit mijn perspectief’ doe, voel ik mij aan haar verwant. Maar verder zijn we heel verschillend. Blijkens haar webpagina is Jo bio-ingenieur, terwijl ik moeite had met wiskunde; zij bedenkt buurtprojecten ‘om te voorkomen dat we elkaar binnen de kortste keren allemaal de kop inslaan’, terwijl ik de aanvechting om iemand de kop in te slaan haast nooit voel; zij staat ‘gulzig in het leven’, terwijl ik in eten, drinken, seks en verre reizen van nature matig ben.
     Nu heeft Jo een dochter die naar het middelbaar moest, en dat is voor haar als moeder een heel gedoe geweest. Aan haar eigen schooltijd heeft Jo een paar goede herinneringen overgehouden: agenda’s in brand steken en ’s middags door een achterpoortje wegsluipen om boterkoeken te kopen*. Maar ze heeft vooral onthouden dat het ‘echt klassiek onderwijs was’ en dat het soms aan ‘creatieve uitdaging’ ontbrak. Dat wou ze haar dochter besparen. Ze sleurde haar mee naar scholen in het alternatieve circuit: een Freinetschool, een school waar ‘ingezet wordt op muziek’, een school die ‘eruitziet als een scoutslokaal’. Maar dochterlief wilde liever naar een ‘echte school’ en koos voor het college. Zelfs een ‘stadschool in het centrum’ versmaadde zij. Tja, opgroeiende kinderen, wat doe je eraan?
     In ons gezin is dat allemaal veel gemakkelijker gegaan. Jan kon goed mee in het lager onderwijs en daarom dacht ik dat hij best in de Latijnse kon beginnen, zoals zijn vader, en diens vader voor hem. En de populairste school in de buurt was toevallig ook de school waar ik les gaf. Jan was vooral onder de indruk van mijn mededeling dat er elke donderdag friet in de schoolcafetaria werd  aangeboden. Daarmee was de zaak beklonken. We maakten ons verder weinig zorgen. Dat kon later nog altijd als één en ander niet meeviel.
      Maar Jo en haar man maken zich wel zorgen. Zal op dat college niet alle creativiteit uit het lijf van hun dochter worden gedrild? Zou ze niet beter een school kiezen met muziek, waar ze goed in is? Kan ze niet beter naar een kunstschool gaan waardoor ze later meer vrienden kan maken in Berlijn, Parijs en New York? En verder: ‘Zal ze niet alleen saaie witte middenklassevrienden hebben?’ Of : ‘Zal ze alleen dingen vanbuiten leren en wiskundige formules kennen terwijl het leven over zoveel meer gaat.’
     Ik leer uit die vragen hoe verschillend vooroordelen zijn. Ik zou nooit op de gedachte komen dat mensen van een kunsthumanoria meer kans hebben om vrienden in Berlijn, Parijs en New York te hebben. Ik heb wel eens leerlingen gehad die na enkele jaren in het gewone middelbaar naar een kunstschool trokken om ‘creatieve uitdagingen’ aan te gaan. Die kwamen dan na een jaar terug omdat ze daar andere uitdagingen misten. Ook heb ik heel wat advocaten gekend met vrienden in Berlijn, Parijs, Barcelona en New York die nochtans géén kunstschool hadden gevolgd. Die beperkte ervaringen hebben mijn vooroordelen in een andere richting geduwd.
     Jo tobt ook over de toekomstige ‘saaie middenklassevrienden’ van haar dochter.  Mijn beperkte levenservaring doet mij alweer denken dat je overàl saaie mensen aantreft en dat anderzijds in de ‘witte middenklasse’ nogal wat artistiekerige creatievelingen rondlopen. Ik geloof ook niet dat ‘mensen van kleur’ per definitie beter kunnen dansen of boeiender persoonlijkheden hebben dan ‘witte
 mensen. Anderzijds kan het geen kwaad als iemand mensen leert kennen ‘from all walks of life’. Jan had op zijn school – dat geef ik toe – nogal wat vrienden uit de middenklasse, die trouwens nog altijd zijn vrienden zijn, maar ik ben blij dat hij door zijn voetbal en zijn universiteit ook vrienden leerde kennen uit lagere en hogere milieus, vrienden met àndere eigenaardigheden. De school is in elk geval niet de enige plaats waar je vrienden maakt.
     Over het muzikaal talent van Jo haar dochter maak ik mij evenmin veel zorgen. Heel wat oudleerlingen van mij hadden aan de muziekschool en een half uurtje oefenen per dag – élke dag een half uurtje natuurlijk – genoeg om daarna toegelaten te worden op het Lemmens, waardoor ze op achttien jaar voor de verscheurende keuze kwamen te staan: zich toeleggen op muziek of toch maar voor dokter of ingenieur studeren. Als er echt héél veel talent aanwezig is, kan het natuurlijk anders lopen. De broer van mijn buurman speelde op zijn zestiende al in een bekend klassiek orkest. Maar dat zijn uitzonderingen en dan moet wél naar een school gezocht worden die zich op academisch niveau wat soepel opstelt.
     Jo heeft het gelijk aan haar kant als ze beweert dat er in het leven belangrijker dingen zijn dan wiskundige formules. Maar niet al die belangrijke dingen moeten daarom op school worden aangeleerd. Sir Ken Robinson hekelt in zijn bekende TED-lezing – verplichte kost op pedagogische studiedagen – de ‘klassieke’ school omdat die meer belang hecht aan wiskunde dan aan dansen**. Ik geloof dat Jan in zijn leven dansen ook belangrijker vindt dan wiskunde, alhoewel wat hij op de dansvloer doet misschien niet is wat sir Ken op scholen onderwezen wil zien. Maar het is in elk geval niet iets waar hij de middelbare school voor nodig had: branie en alcohol volstaan. En meisjes die het ritmisch bewegen op een meer artistieke manier willen beoefenen, kunnen op de talrijke dansscholen terecht die meestall geen gebrek aan leerlingen hebben. Wie een ‘vrij podium’ op een school heeft bijgewoond, weet dat meer dan de helft van de optredens uit choreografie bestaat.
     Jo – en Sir Ken – hebben gelijk in hun vermoeden dat het klassieke onderwijs weinig doet om het artistieke en creatieve talent van de leerlingen te ontwikkelen. Als iemand die zelf weinig creatieve aanleg heeft, ga ik bij zulke opmerkingen in het defensief. ‘Oké,’ denk ik dan, ‘and what’s so great about creativity?’ of ‘what has creativity ever done for us?’ Dat is natuurlijk verkeerd gedacht, want we danken juist heel veel aan mensen die in mindere of meerdere mate creatief zijn***. Maar dat we van de school een tempel van creativiteit voor iedereen kunnen maken, is een illusie. Leraren zijn van aanleg niet het meest creatieve deel van de samenleving. De uitspraak ‘those who can, do, those who can’t, teach’ bevat een grond van bittere waarheid. Ook kun je creativiteit niet echt aanleren. Brutaal gezegd: je hebt het of je hebt het niet. En er is weinig op aarde dat zo pijnlijk is om zien als het simuléren van creativiteit. Een enigszins ontvankelijke ziel kan veel van die zogenaamd creatieve lessen niet bijwonen zonder zich gegeneerd te voelen. Echte creativiteit is zeker het beste, traditioneel vakmanschap is een eerbare tweede, maar would be creativiteit heeft iets schandelijks****.
     Kun je creativiteit niet aanleren, er is ook goed nieuws: je kunt creativiteit evenmin ‘uit iemands lijf drillen.’ Zelfs de achterlijkste vormen van papegaai-onderwijs hebben nooit belet dat elke generatie haar portie creatievelingen opleverde. Bach leerde geloof ik muziek door van andere meesters over te schrijven. Jo zelf heeft ‘echt wel klassiek onderwijs’ gevolgd, en kijk nu wat er van haar geworden is. Ondanks haar ingenieursstudies ‘miste ze al snel het schrijven en optreden’, in die mate zelfs dat ze er haar beroep van maakte. Het ‘klassiek onderwijs’ heeft haar zelfs geholpen om correct en begrijpelijk Nederlands te schrijven – wat geen kwestie is van creativiteit maar van regels en discipline.
     Wat wel waar is: sommige leerlingen met een creatieve aanleg, voelen zich wat minder gelukkig in het klassieke model, door het gebrek aan artistieke vakken. Een beetje zoals ikzelf, Jan, en mijn oudoom langs moederskant  - altijd eerste van de klas behalve voor 
tekenen, zang en gymnastiek - ongelukkig waren geweest in een opleiding met veel expressieve vakken. Dat is dan de omgekeerde situatie. Ik heb leerlingen gehad die wel bereid waren een liedjestekst te schrijven over Walewein of om een stripverhaal van Kaas te maken, maar die niet geneigd waren om die twee boeken te lezen. Maar zo ongelukkig waren die leerlingen nu ook weer niet. Er waren immers altijd vakken die ze wél leuk vonden, en het was vaak onvoorspelbaar wélke vakken dat zouden zijn. Bij de twee leerlingen waar ik nu aan denk was dat het erg klassieke Latijn, want dat vonden ze ‘leuk puzzelen’. Zo zie je maar.

 

* Terzijde: dat wegsluipen en boterkoeken kopen deed ik in het middelbaar ook, maar agenda’s raakte ik niet aan, niet om ze in te vullen en niet om ze in brand te steken. 


** Dansen was ooit, in voor-democratische tijden, een belangrijk onderdeel van het schoolcurriculum. Net als schermen, paardrijden en verzen schrijven. Nu hebben we verkeersopvoeding. 

 

*** En daarbij denk ik uiteraard niet alleen aan artistieke creativiteit maar ook aan wetenschappelijke en commerciële creativiteit.


**** Mooier en bondiger dan Ecce iOS het deed op mijn FB-pagina kan ik het niet verwoorden: In zekere opzicht is creatief onderwijs zelfs funest voor creativiteit: alleen vakmanschap kan aangeleerd worden. De rest is oefening, inspanning, ervaring en afkijken. Vandaar mijn mening dat klassieke onderwijs onontbeerlijk is als fundament om überhaupt iets gecreëerd te krijgen, en het niet uitmaakt of het schrijven, schilderen, componeren of loodgieterij is.






donderdag 7 oktober 2021

Wordt het gevaar van ‘woke’ overdreven?


 
    Een rector die in voorkomen en lichaamstaal een glad politiek-correct conformisme uitstraalt, heeft onlangs iets ongunstigs over woke gezegd. Activistische stemmen mochten voor zijn part deelnemen aan het debat, maar ze mochten andere geluiden niet bannen of verbieden. Dat is wat ik er ook van vind. Als op afspraak verschenen er kort daarna in de pers en op de sociale media een aantal reacties die, terwijl ze voorzichtig in een boogje om de rector heen liepen, benadrukten dat het gevaar van woke niet mocht worden overdreven. Geraard Goossens heeft er een aantal bij elkaar gesprokkeld: van Karel Verhoeven, Inge Schestraete, Bert Bultinck, Rien Emmery, Bart Eeckhout, Stijn De Paepe, Jeroen Olyslaegers, Lieven de Cauter en Jan Dumolyn. Ik voeg er nog Pieter-Paul Verhaege aan toe.
     Mijn eigen kijk op woke heb ik elders al neergeschreven*. Kort gezegd stoor ik mij aan vier dingen. Er is het neoracisme, waarbij mensen bekritiseerd en heropgevoed, dan wel bevoordeeld moeten worden vanwege huidskleur, afkomst, geslacht of geaardheid. Er is de neiging om het verleden en het heden met elkaar te verwarren, waardoor de dekolonisering van Afrika – 60 jaar geleden – plots een acuut probleem wordt van Europa – nu. Er is de neiging om de politiek dominant binnen te brengen in terreinen waar ze beter wat in de marge blijft: in het onderwijs, aan de universiteit, in de wetenschap, in de kunst, in de moraal, in de taal, in de kinderliteratuur, in het volksvermaak. En er is de cancelcultuur, gaande van het recht om afwijkende meningen niet te moeten aanhoren tot het boycotten, uitsluiten of verbieden van die afwijkende meningen.
     Het linkse, al dan niet politiek-correcte, kamp ziet dat anders. Vooreerst halen ze aan dat fouten van woke ook – en veel erger – aanwezig zijn in het rechterhoek van de politieke ring. Het oude racisme is wijder verspreid dan het modieuze neoracisme. Rechts verheerlijkt het eigen verleden – de canon! – om een reactionaire politiek in het heden te voeren. Een rechts ‘trollenleger’ maakt zich op de sociale media schuldig aan cancelcultuur, door  ‘geëngageerde’ wetenschappers te ‘intimideren’. En Tom van Grieken heeft de linkse leraren ‘bedreigd’. 
     Sommige van die tegenargumenten zijn bedenkelijk en al zeker dat van ‘intimidatie’. Zowel rechtse als linkse opiniemakers moeten er tegen kunnen dat ze op de sociale media worden bekritiseerd. Gebeurt dat feitelijk en genuanceerd, zoveel te beter. Gebeurt het met slogans, scheldpartijen en halve waarheden, dat is dan jammer maar er is in een democratie geen nood aan een neutrale rechter die feiten van slogans en scheldpartijen van polemiek onderscheidt. Factcheckers zoals Rien Emmery, die kunnen nuttig zijn, maar Rien zelf heeft dan blijkbaar weer geen nood aan neutraliteit. Bovendien kan de pot-verwijt-de-ketel argumentatie weinig afdoen aan de kritiek op woke. Two wrongs don’t make a right.
     Een tweede reeks aanmerkingen vanuit linkse hoek bestaat uit intentieprocessen. Rechts doet aan woke-kritiek om frustraties af te reageren (Stijn de Paepe), om gebrek aan inspiratie te maskeren (Bert Bultinck), om de échte problemen van de klassenstrijd onder de mat te vegen (Jan Dumolyn). Ik heb niets tegen een intentieproces op zijn tijd, maar ik zie er ook niet veel meer in dan een retorische versiering. En los van het intentieproces is de bewering van Dumolyn dat de klassenstrijd en de volle boterhammendoos van het schoolkind belangrijker zijn dan woke-excessen een drogreden die ik in een van mijn eerste stukjes onder handen heb genomen (zie hier).
     Karel Verhoeven verwoordt het duidelijkst de derde verdedigingslijn. Woke is weliswaar een exces maar ook een bijproduct van een legitieme beweging tegen ‘structurele achterstelling’ van immigranten, van vrouwen en van mensen met een andere seksuele geaardheid. Die stelling schurkt tegen de waarheid aan, maar heel ver kom je er niet mee. De problemen beginnen al als achterstelling uit het verleden te zwaar doorgerekend wordt in het heden en de bordjes ‘Interdit aux Algériens’ van mijn jeugd als bewijs gaan gelden van hedendaags racisme. Ook is niet elke achterstelling ‘structureel’. Een blanke gepensioneerde weduwe die haar benedenverdieping verhuurt aan een andere blanke gepensioneerde weduwe, liever dan aan een allochtoon gezin, heeft misschien last van een obsessie met netheid en zindelijkheid, en misschien van vooroordelen in dat verband, maar het structurele ontgaat mij. 
     Verder is niet elk onevenwicht meteen ook een vorm van onrechtmatige achterstelling. Er schijnen in ons land heel weinig vrouwelijke CEO’s te zijn. Daar kunnen, naast onrechtvaardigheid, veel andere redenen voor zijn. Dat Karel Verhoeven hoofdredacteur is van De Standaard, betekent niet dat er voor zijn aanstelling een vrouw structureel werd achtergesteld. Bovendien speelt een exces niet altijd het beperkte rolletje van onbelangrijk bijproduct van een oorspronkelijke legitieme beweging. Het nazisme was, als je wil,  een exces binnen het legitieme Duitse verzet tegen Versailles, en Stalins Oekraïnse massamoord was, als je wil, een exces binnen de historische beweging om in Rusland een efficiënte landbouw georganiseerd te krijgen.
     Het sterkst staat het linkse en politiek-correcte kamp als het de woke-critici van overdrijving beschuldigt. Daar ben ik gevoelig voor, want overdrijven vind ik, behalve als humor bedreven, kinderachtig. Maar het is een moeilijke discussie omdat elk verwijt van overdrijving kan worden beantwoord met een verwijt van vergoelijking en minimalisering. Je moet niet heel ver uitwijken op de links/rechts-as – naar links dan – om commentaren te vinden waarin Theo Francken vergeleken wordt met de fascisten en de nazi’s van ‘de jaren dertig’. Ik heb daar op Facebook soms op gereageerd, want de vergelijking was gebaseerd op vier of vijf twitterberichten waar, welbeschouwd, niet zo verschrikkelijk veel mis mee was. Maar ik heb zo’n linkse jongen of zo’n links meisje nooit zover kunnen brengen dat ze hun overdrijving toegaven. Ik was het die aan vergoelijking en minimalisering deed. En natuurlijk wordt alles nog moeilijker omdat het begrip ‘woke’ zelf, net zoals het begrip ‘fascisme’, heel nauw en heel breed kan worden opgevat. Dan verzand je snel in misverstanden of in ruzies over woorddefinities.
     Wat er ook van zij, het argument van de overdrijving snijdt enig hout**. De mentaliteit aan onze universiteiten, waar mijn zoon af en toe iets over vertelt, is nog heel ver verwijderd van wat zich op sommige Amerikaanse campussen afspeelt. Maar hoe vaak hebben we het niet meegemaakt dat wat in de VS gebeurde, na enig tijd ook bij ons ingang vond: jeansbroeken, McDonalds, meerdere tv’s in huis. Ik herinner mij hoe verrast ik was toen ik lang geleden op de luchthaven van Boston voor het eerst een taxi nam die airco had. ‘Raampje naar beneden, of airco?’ vroeg de chauffeur. Als die jeans en die airco kunnen overwaaien, waarom dan de woke excessen niet? Ik ben er niet gerust in.
     Het gevaar van woke, voor mij, schuilt vooral in de bedreiging van de vrije meningsuiting. De meeste van de opiniemakers die ik hierboven aanhaalde, van Karel Verhoeven tot Pieter-Paul Verhaege, bekennen zichzelf niet tot het woke ideeëngoed. De meesten beseffen, net als die gladde rector waar alles mee begon, dat de cancelcultuur een bedreiging vormt voor het open debat. Laten we hopen dat dat besef ook leidt tot het een ander besef, namelijk dat er niets fout is aan het polemisch wegzetten – terecht of ten onrechte – van meningsuitingen als ‘haatboodschappen’, ‘intimidatie’, ‘fake news’, ‘complottheorieën’ en ‘populisme’, maar dat het helemaal fout loopt als die meningsuitingen om die reden ook worden ‘gecanceld’. 
     Dit brengt mij bij de jonge filosoof Cees Zweistra die zopas een boek over complotdenkers heeft gepubliceerd. Ik wil dat wel eens lezen, maar ondertussen las ik een interview met de man dat mij niet erg beviel (zie hier). Van mij mag Zweistra de FB’ers die complottheorieën verspreiden gerust beschouwen als door-en-door slechte mensen. Hij heeft daar misschien wel gelijk in. Zulke door-en-door slechte mensen bestaan immers, dus waarom zouden de complottheorieverspreiders niet zulke mensen kunnen zijn? Maar als Zweistra zegt dat ‘ze zich met geweld aan de samenleving’ opdringen, of dat de mensen die klimaatverandering ontkennen ‘een geweldsdaad (begaan) tegen de samenleving’ dan lijkt dat erg op een oproep om imaginair geweld met echt geweld te beantwoorden. Of als hij zegt dat types als Baudet  ‘alleen met harde middelen te bestrijden’ zijn, dan gruw ik bij de gedachte wat die ‘harde middelen’ allemaal kunnen zijn.  

 

* Enkele van mijn andere stukjes hierover vind je hierhier en hier.

** Het niet-overdrijven kamp mag natuurlijk zelf ook niet overdrijven. Bultinck bijvoorbeeld stelt het voor alsof Doornaert en Dedecker ‘de diepste krochten van het internet’ moeten afspeuren om een woke-relletje te vinden. Dat is aantoonbaar onjuist. De voorbeelden liggen voor het grijpen. Tegen betaling wil ik wel enkele voorbeelden verzamelen uit de laatste jaargang van zijn eigen Knack.



vrijdag 1 oktober 2021

Redt Bert Bultinck de sociale zekerheid?


     Aangezien Bert Bultinck van Knack* mij laatst aanraadde om minder stukjes te schrijven over ‘woke’ en meer over ‘technische thema’s als de redding van de sociale zekerheid’, wil ik hier best iets over de pensioenen zeggen. Ik heb mij over de kwestie gedocumenteerd door enige lezersbrieven in de krant te lezen, en ik moet zeggen: daar waren mooie bij. Voor en tegen hoge ambtenarenpensioenen**, voor en tegen lagere pensioenleeftijd, voor en tegen een gelijkschakeling van alle pensioenen. Eén lezer stelde voor om over de verschillende mogelijkheden een referendum te organiseren. Dat was democratisch, vond hij.
     Die lezer had natuurlijk gelijk. Referenda zijn een strenge en koppige vorm van democratie, waarvan de nadelen meteen duidelijk worden als je bij zo’n stemming tot het minderheidskamp behoort. Als de vlijtige Vlaming in meerderheid stemt voor een pensioen op 70, zit de luie Vlaming met de gebakken peren, en als de meerderheid van niet-leraren het lerarenpensioen naar beneden wil, zit ik met de gebakken peren, want mijn pensioen slaat voor de helft op mijn lerarenloopbaan.
     Je kunt het pensioen op verschillende manieren bekijken. Je kunt het beschouwen als een soort vergoeding voor een economische prestatie, en aangezien de prestatie die door alle gepensioneerden wordt geleverd dezelfde is, namelijk niets, ligt het voor de hand om die vergoeding voor iedereen gelijk te maken. Dat is het socialistische beginsel: naar elk volgens zijn verdienste, of in dit geval: gebrek aan verdienste. Je kunt pensioen ook zien als een middel dat voor bejaarden een menswaardig bestaan mogelijk maakt. Dat is het communistische beginsel: naar elk volgens zijn behoefte. Die behoefte, dat behoeft geen betoog, moet zich dan wel tot het ‘menswaardige’ beperken; een zeilboot van 24 meter romplengte en een concertvleugel horen daar niet bij. Ik zou overigens niet graag degene zijn die moet bepalen wat wél en niet ‘menswaardig’ is***. Ook zijn er mensen die tijdens hun beroepsloopbaan zo vlijtig hebben gespaard dat ze daarna ‘menswaardig’ kunnen leven zonder pensioen. Volgens het communistische beginsel moeten die helemaal geen pensioen krijgen. Ik ken gepensioneerde leraren die beschaamd zijn omdat hun pensioen hen in staat stelt om nog verder te sparen, ook al leven ze hun leven op een ‘menswaardige’ manier en gaan ze op vakantie naar Indië.
     Zelf zie ik mijn ideale pensioenstelsel als een vorm van wat vroeger ‘rentenieren’ heette. Dat verloopt dan volgens het beginsel van het eigendomsrecht. Je hebt een flink deel van je leven gewerkt en wat geld opzij gelegd voor je oude dag. Je hebt dat geld ondertussen belegd, als goed huisvader - om die uitdrukking nog snel eens te gebruiken voor ze verboden wordt. En als je dan twintig, dertig, veertig of vijftig jaar gewerkt en gespaard hebt, besluit je om je truweel, kroontjespen of krijtje neer te leggen en te gaan ‘genieten’, van je kleinkinderen bijvoorbeeld. Je koopt bij een verzekeringsinstelling met je gespaarde geld, of met een deel ervan, een lijfrente die je maandelijks zal worden uitbetaald tot je vertrekt, zoals het musje van Lesbia, naar het land waarvan men zegt dat niemand terugkeert (illuc unde negant redire quemquam). Je bepaalt zelf hoeveel je spaart, en je bepaalt zelf hoelang je werkt. Maar als je minder spaart en minder lang werkt, zal je lijfrente natuurlijk aan de lage kant zijn. Eigenlijk is het fameuze kapitalisatiestelsel van pensioenen, zoals men dat in Nederland kent, volgens dat principe geregeld, behalve dat de individuele beslissingen van de burger, vervangen zijn door collectieve, democratische beslissingen.
    Je kunt tegen mijn lijfrentestelsel allerlei bezwaren inroepen. Je kunt bijvoorbeeld aanvoeren dat sommige mensen te weinig verdienen om te kunnen sparen. Dat is een misvatting. Die kleinverdieners kunnen alleen niet sparen omdat er zoveel belastingen en bijdragen worden afgetrokken van hun échte brutoloon (de zogenaamde ‘loonkost’). Die belastingen en bijdragen worden dan voor een deeltje gebruikt voor de pensioenen, en dat geld zouden de kleinverdieners ook zelf, rechtstreeks, voor hun pensioen opzij kunnen leggen. Je kunt ook aanvoeren dat sommige mensen de vooruitziende blik missen om te sparen voor hun oude dag. Dat is waar. En als die mensen dan zo oud zijn dat ze niet meer kunnen werken, kun je hen moeilijk laten verhongeren op straat. Om dat te voorkomen zal in een rijke maatschappij één of andere vorm van ‘menswaardig’ minimumpensioen nodig blijven, dat democratisch wordt vastgelegd, en dat volgens het socialistische principe inderdaad even hoog is voor iedereen.
     Het derde bezwaar kun je met de begrippen ‘herverdeling’ en ‘solidariteit’ samenvatten, twee termen die ik om allerlei redenen niet graag gebruik, maar ik discussieer niet graag over woorden. Het huidige stelsel is zo opgevat – vooral door het fiscale deel van de financiering – dat wie meer bijdraagt naar verhouding minder ontvangt, en wie minder bijdraagt naar verhouding meer ontvangt. Velen vinden dat moreel en economisch een uitstekende regeling. Zelf heb ik mijn twijfels en ik wil daar bij een andere gelegenheid wel iets over zeggen. Maar ondertussen lijkt het mij aangewezen om de ‘herverdeling’, als die nodig is,  overzichtelijk te houden in een enkel mechanisme, en de oefening niet apart te maken voor elk onderdeel van ons budget: met verschillende BTW-tarieven, gesubsidieerde woningen, jobbonussen, dienstencheques, sociale energietarieven, gratis computers voor schoolkinderen, bijna gratis doktersbezoek voor iedereen,  spotgoedkoop openbaar vervoer****, hogere registratierechten voor een tweede woning, en ... een onontwarbaar kluwen van pensioenstelsels.
     Ten slotte kun je je afvragen of het wel mogelijk is om van het historisch gegroeide collectieve, democratisch besliste, herverdelende stelsel, dat de tegenstrijdige ingrediënten van socialisme, communisme en eigendomsrecht in één potje kookt, of van zo’n stelsel wel geleidelijk kan worden overgegaan naar het individuele lijfrentestelsel (met de socialistisch-communistische correctie van een laag gehouden minimumpensioen)? Hoe organiseer je die omschakeling in kleine stapjes? Hoe laat je de oude stelsels afsterven zonder contractbreuk te plegen? Hoe zorg je ervoor dat tijdens de overgang niemand speciaal bevoordeeld of benadeeld wordt? Hoe vermijd je economische en budgettaire aardschokken? Maar als we zo beginnen wordt het thema behoorlijk ingewikkeld. Dat is meer iets voor specialisten die duizenden cijfers tegelijk kunnen overzien, verschuiven en herberekenen. Ik kan dat niet, en Bultinck, met zijn voorliefde voor ‘technische thema’s’, kan dat geloof ik ook niet. 

 

* (8 september 2021, zie hier)


** Daar schreef ik hier een stukje over.

 

*** Onder Chroestsjov werd dat menswaardig levensniveau voor de Russen van de toekomst bepaald op drie overjassen, vijf kostuums en zeven paar schoenen. Een Nederlands filosoof schreef onlangs een boek waarin hij betoogde dat een tweede huis en enkele buitenlandse reizen per jaar nog tot het menswaardige niveau behoorde, maar méér was immoreel.


**** In verhouding tot de kostprijs.