|
Dostojevski's held Raskolnikov maakt zich klaar om de
woekeraarster te vermoorden. Lijkt hij niet op Johnny Depp? |
Wie over de Grote
Vragen nadenkt, moet op tijd kunnen ophouden. Dat is zeker zo in de kosmologie.
Van William James (1842-1910) wordt verteld dat hij na een lezing aangesproken
werd door een oud dametje dat het niet eens was met zijn wilde heliocentristische
ideeën. Een aarde die los in de ruimte hing en om de zon heen draaide - hoe kon dat nu? Volgens het dametje werd de aardbol gewoon gedragen door een grote schildpad.
James vroeg voorzichtig waar die schildpad dan op rustte. Dat was een slimme
vraag, maar het dametje wist het antwoord: op een nog grotere schildpad. Goed,
oké, maar waar rustte die grotere schildpad dan op? ‘Doet u geen moeite, meneer
James,’ zei het dametje, ‘it’s turtles all the way down.’
In de ethiek heb
je ook zoiets. Er is zoveel dat we niet mogen doen, en zoveel dat we moeten
doen, en er zijn ook altijd goede redenen voor, maar als je blijft doorvragen
wordt het moeilijk. Waarom mocht Raskolnikov die oude woekeraarster het hoofd
niet inslaan? Het mocht niet van de politie natuurlijk, maar waarom mocht het
niet van de politie? Het antwoord van Dostojevski ben ik vergeten, maar als hij
het raadsel écht had opgelost, had ik het wel onthouden.
Iemand die zich met zulke ethische vragen
bezighoudt, is Jonathan Haidt. In zijn boek The
Righteous Mind (2012) vertelt hij volgende anekdote. Een vader (30+) en een
zoon (4) staan te plassen in aanpalende urinoirs van een restaurant.
-
Papa, wat
zou er gebeuren als ik hier een grote boodschap in deed?
-
Dat zou erg vies
zijn, jongen.
-
En als ik
een grote boodschap deed in de wasbak?
-
Dan zouden
de mensen van het restaurant erg boos worden.
-
En als ik
een grote boodschap deed in de wasbak thuis?
-
Dan zou ik erg boos worden.
-
En als jij een grote boodschap deed in de
wasbak thuis?
-
Dan zou mama
erg boos worden.
-
En als we
allemaal een grote boodschap deden in de wasbak thuis? Wat dan?
-
Ja, wat dan?
Dan hebben we een groot probleem.
-
Ja, dan
hebben we een groot probleem, hé papa.
Haidt vertelt het verhaal alsof hij het zelf heeft
meegemaakt. Ik heb daar zo mijn twijfels over. Zou hij het niet min of meer verzonnen
hebben omdat het zo goed aansluit bij zijn opvattingen over irrationaliteit
en ethiek? ’k Geloof anders wel dat veel vader-zoongesprekken ongeveer zo verlopen.
We zouden behalve
aan de kosmologie en de ethiek ook aan de staatshuishoudkunde kunnen denken. Er
bestaat een rare gewoonte dat een staat meer geld uitgeeft dan er binnenkomt. Sommige
economen vinden dat een goede zaak want zo kan de staat grote werken laten
uitvoeren waardoor mensen een baan hebben. Maar ondertussen stapelen de
schulden zich op. Hoe kan men die schulden afbetalen als men schulden blijft maken? Hoe moet dat op de lange termijn? Daar
zijn twee antwoorden op geformuleerd. Het ene kwam van de PS-politicus Mathot
(1941-2005). ‘De schulden van de staat komen er vanzelf, ze zullen ook vanzelf weer
weggaan.’ Het andere antwoord kwam van J.M. Keynes (1983-1946), volgens velen –
ook zijn vijanden – de slimste mens van de twintigste eeuw. Dat antwoord
luidt: ‘In the long run, we are all dead’.
Nu heeft
Keynes die woorden in een andere context gebruikt, in een boek dat hij kort
daarna zelf achterhaald noemde. Toch horen ze voor mij in het rijtje van de
Grote Antwoorden op de Grote Vragen: ‘It’s turtles all the way down’, ‘I
guess we’d all get in trouble’ en ‘In the long run, we are all dead.’