Leren van protesterende studenten
Seppe Segers, professor Ethiek aan de Universiteit van Gent, gelooft – blijkens zijn column in De Standaard – dat het belangrijk is om naar de protesterende studenten te luisteren in plaats van te speculeren over hun motieven. Hij nodigt iedereen uit om ook eens iets te ‘leren’ van die studenten.
Je kunt inderdaad altijd iets leren door goed te luisteren, maar als ik iets wil leren over de oorlog in Gaza, zijn de tentenkampjes op de universitaire campussen wel de laatste plaats waar ik mijn wijsheid zal gaan zoeken. Want wie zal ik daar aantreffen? Half-professionele activisten zoals ik er in mijn studententijd zelf een geweest ben? Of jongens en meisjes die met afgrijzen het geweld aanzien en wanhopig op zoek zijn naar iets om te doen? In het beste geval hebben ze de persberichten gevolgd, wat eenzijdige brochuurtjes gelezen of misschien enkele eenzijdige getuigenissen aangehoord. Wat kan ik van hen leren?
Als ik echt iets wil leren over de Gaza-oorlog, dan kan ik best zelf die persberichten volgen en die brochuurtjes lezen, en dan van de verschillende partijen in het conflict. Het is mogelijk dat ik dan tot dezelfde conclusie kom als de studenten, maar dat heb ik dan niet van hén geleerd, en mijn conclusie zal beter onderbouwd zijn.
Of zou je van die studenten misschien kunnen leren hoe je ethisch moet nadenken over de Gaza-oorlog? Dat zou mij verwonderen. In mijn ervaring zijn actievoerders nogal geneigd tot een onvruchtbaar moreel manicheïsme. Segers beweert dat hijzelf van zijn studenten veel leert. Zou hij als professor Ethiek een voorbeeld kunnen geven van een ethische redenering – bijvoorbeeld over de Gaza-oorlog – die hij van zijn studenten heeft moeten leren?
Nu, het is mogelijk dat er onder de studenten een studax rondloopt – dat komt voor – die alle banden tussen Gentse en Israëlische academici heeft uitgezocht, en die alle banden tussen die Israëlische academici en de Israëlische overheid heeft nageplozen. Voor iemand die zich een oordeel over de Gaza-oorlog wil vormen, heeft zo’n informatie heel weinig waarde. Maar voor wie actie wil voeren is ze natuurlijk goud waard.
Intersectionaliteit
De column van Segers is overigens een polemiek tegen Ian Buruma. Die had in De Standaard geschreven dat protesterende studenten aan elite-universiteiten met hun activisme goede punten willen verzamelen in de concurrentie met minderheden die goede punten verzamelen met hun slachtofferstatuut. Dat is inderdaad een wat vergezochte speculatie.
Maar bij één zin van Buruma had ik een Aha-Erlebnis. ‘Intersectionaliteit,’ schrijft hij, ‘is het lelijke jargon voor de ideologie die alle vormen van onderdrukking met elkaar verbindt.’ Zo is dat, dacht ik. Maar Segers doet erg uit de hoogte over die stelling. ‘Ik zou het goed vinden,’ aldus Segers, ‘mochten de lezers van De Standaard Ian Buruma eens kunnen uitleggen dat intersectionaliteit geen ideologie is maar een academisch denkkader.’
Van dat liedje ken ik de tekst en de muziek. In mijn jeugd heette het dat het marxisme ‘geen ideologie maar een wetenschap’ was. En ondertussen waren we ook allerlei constructies aan het bedenken om ‘alle vormen van onderdrukking met elkaar te verbinden.’ Of nog beter: alle strijdbewegingen met elkaar te verbinden. Op naar de Revolutie,of het nu binnen een wetenschappelijk of een academisch denkkader is.
Economie: staat of privé
Laatst botste ik op twee treffende formuleringen. De eerste formulering is van K.H., die reageerde op een van mijn blogjes.
‘De insteek van een overheid is volledig anders dan bij de privé. De laatste heeft als eerste premisse winst te maken; de zorgen voor het welzijn van het personeel, het milieu en de landgenoten komen ver daarachter. Maar voor de staat is de eerste premisse het welzijn van de burgers … Maar als de privé het beter kan, dan moet de privé het maar doen.
De tweede is van Amin Maalouf in zijn boek Le labyrinthe des égarés:
Een gecentraliseerd economische systeem werd verondersteld beter te werken omdat het, in theorie, rationeler, wetenschappelijker en minder chaotisch was; maar de werkelijkheid was dat het slechts tot inefficiëntie, absurditeit en chaos leidde … Nochtans, in theorie had dat niet moeten gebeuren. Als competente beleidsmakers over adequate gegevens beschikken, kunnen ze goede beslissingen nemen en kunnen ze die efficiënter ten uitvoer brengen dan een gedecentraliseerd systeem dat kan. Alleen gebeurt dat nooit. De gegevens zijn vervalst, de richtlijnen zijn niet aangepast aan de reële noden, en ze worden op willekeurige manier uitgevoerd.
Noch K.H., noch Amin Maalouf bepleiten een economie die geleid wordt door de overheid, aangezien ze vaststellen dat zoiets in de praktijk tegenvalt. Maar ze lijken ervan uit te gaan dat zo’n regeling ‘in theorie’ wel zou kunnen werken: dat ze ‘in theorie’ het welzijn van de burgers voorop zou kunnen plaatsen, en dat ze ‘in theorie’ efficiënter zou moeten zijn.
Economen als Ludwig von Mises, Friedrich Hayek en James Buchanan hebben uitgelegd waarom de overheidseconomie precies ook ‘in theorie’ niet kan werken zoals ze belooft. Kort gezegd: Maaloufs ‘adequate gegevens’ zijn te complex om te centraliseren, en K.H.’s premisse van volkswelzijn als eerste drijfveer van politici is geen realistische hypothese.
Jeugdbendes
Hoewel geweld in onze samenleving hoe langer hoe meer veroordeeld wordt – probeer maar eens een dreigend gebaar te maken tegen iemand met een camera – zijn de jeugdbendes de tegenovergestelde richting uitgegaan. Die zijn gewelddadiger geworden, terwijl ze vroeger alleen kattenkwaad uithaalden. Zo had ik dat als kind toch begrepen uit de strips van de Lustige Kapoentjes. Oscar, Bikini, Lange So, en Fonske, waar is de tijd? ‘Ik ben Fons, de leider der Kapoentjes / Zoals je ziet zitten we soms in nauwe schoentjes’ en ‘Mijn naam is Hippoliet Deroo / Maar iedereen noemt mij Lange So.’
Akkoord, die Lustige Kapoentjes waren misschien té braaf. Maar in Amerika had je The Little Rascals. Er zijn, lees ik, 220 kortfilms over die deugnieten verschenen in de jaren 20, 30 en 40. Die filmpjes werden tot in de jaren 60 in onze dorpsbioscopen gespeeld, als voorprogramma van de hoofdfilm. Ik heb er veel van gezien. Er deden ook altijd enkele zwarte kinderen mee, alhoewel ik daar toen niets bij dacht en het woord superdiversiteit nog niet bestond.
Theater
Het stuk Once Upon a Time in the Westhoek is weer op tournee. Het is een tragi-komedie in de beste zin van het woord, afwisselend grappig en tragisch, maar meestal de twee tegelijk. Ik herkende hier en daar flarden uit mijn West-Vlaamse jeugd. Twee gepensioneerde elektriciens, vrijgezellen, wonen al hun hele leven samen en als ze ruzie maken, wat ze altijd doen, is dat niet op de wijze van Neil Simon. Een virtuoos stukje Commedia dell’ Arte is wanneer een van de twee uitbarst in een monoloog van kreten: jamaar, pas op, héla, hé, ou-ou-ou, nee, ou, ah, ou, nee, jamaar-jamaar, hé, ou … minutenlang. Ik denk niet dat je dat in een film zou kunnen doen, maar in theater is het onweerstaanbaar.