maandag 24 januari 2022

Lachaert, de vrije meningsuiting en het liberalisme

 

* Op televisie hoorde ik Lachaert zeggen dat hij het ‘liberale vuur’ weer wil aanwakkeren. Hij kan beginnen met zijn stuk in De Standaard van 11 januari weer in te trekken. ‘Vrijheid is zoveel meer dan altijd je eigen zin doen.’ Dat is geen liberale maar een conservatieve stelling. Ik heb ze als kind vaak gehoord van schooldirecteurs, subregenten, dorpspastoors en priester-leraren. Die hadden overigens gelijk. Het komt erop aan je vrijheid te gebruiken voor het schone, het ware en het goede. Bach spelen op het orgel en ziekenhuizen bouwen in Gabon. Maar een individu kan, in plaats van zijn dagen door te brengen in een exotisch ziekenhuis, de voorkeur geven aan de exotische discotheek Copacabana. Dan is dat maar zo. De overheid moet zich daar niet mee moeien. De kern van de politieke vrijheid is wel degelijk: burgers die hun eigen zin doen en andere burgers hun eigen zin laten doen (2). Niet iedereen zal dan hoogstaande keuzes maken. Vandaar dat een systeem van vrijheid nooit meer dan ‘two cheers’ verdient.

 

* Ter verdediging van Lachaert zou je kunnen aanbrengen dat hij de kop bij zijn stuk niet zelf heeft gekozen. Ach ja, misschien heeft hij het stuk zelf ook niet helemaal zelf geschreven. Hij schrijft ergens over de ‘Stunde Null van de mensheid.’ Zo spreekt hij in elk geval niet op televisie. Maar het kan natuurlijk dat hij het wél zelf heeft geschreven. En hij heeft de tekst in elk geval goedgekeurd, zodat de zonde hoe dan ook op zijn hoofd terechtkomt.

 

* Lachaert verwijt De Wever dat die laatste te veel de ‘negatieve vrijheid’ naar voren schuift – zoals de vrije meningsuiting – en te weinig de ‘positieve vrijheid’ – zoals het sociale vangnet van de welvaartsstaat. Maar dat is een valse tegenstelling. Over het principe van het sociale vangnet zijn àlle politici het eens, ook De Wever en Lachaert. Alleen willen liberalen het eerder beperkt houden en willen socialisten het liever uitbreiden. Wil Lachaert nu per se bewijzen dat hij minder liberaal is dan De Wever? 

 

* Er bestaat een oud liberaal maxime dat ‘de vrijheid van de een eindigt waar die van de ander begint.’ Lachaert haalt het aan als argument. Maar dat maxime is maar geldig als we over de ‘negatieve’ vrijheid van de ander spreken. Mijn vrijheid om in jouw tuin rond te lopen wordt beperkt door jouw eigendomsrecht. Eigendomsrecht is een ‘negatieve vrijheid’. Maar als je de ‘positieve vrijheid’ gebruikt als begrenzing van de ‘negatieve vrijheid’, kun je elke dictatuur verantwoorden. Dan kan de staat je tuin onteigenen en die voor iedereen openstellen in naam van ieders ‘positieve vrijheid’ om te verpozen in ‘private arbors and new-planted orchards’ – zoals Shakespeare het uitdrukt.

 

* Lachaert lijkt mij iemand die op het voorgaande argument zou antwoorden dat zijn partij helemaal niet van plan is om tuinen te onteigenen. 

 

* De liberale voorzitter citeert de liberale filosoof Isaiah Berlin die waarschuwde voor het gevaar dat de overheid een concrete invulling van de positieve vrijheid zou opdringen. Zo’n samenleving zou kunnen afglijden in totalitarisme, beweert Berlin. En wat antwoordt Lachaert: ‘Vandaag stellen we vast dat dat niet het geval is.’ Wat zou de liberale voorzitter bedoelen? Dat Berlin fout zat? Dat het totalitarisme er niet gekomen is, en dat om die reden de overheid wél een concrete invulling van de positieve vrijheid mag opdringen? 

 

* Dat we overigens niet in een totalitair systeem leven is een evidentie. Wij zijn veel vrijer dan in het China van nu, en in het China van nu is men veel vrijer dan in het China van Mao. Er ligt een heel groot gebied tussen de vrijheid aan de ene kant en de totalitaristische tirannie aan de andere kant. Waar we ons precies bevinden in dat gebied, is een apart discussiepunt. En als er afgegleden wordt, is het meestal niet naar de kant van de vrijheid. En al zeker niet als het van de overheid afhangt.

 

* Over het geval Hoeyberghs gooit Lachaert een aantal laakbare zaken op een hoopje: (1) haat, (2) discriminatie, (3) geweld, (4) aanzetten tot haat, (5) aanzetten tot discriminatie, (6) aanzetten tot geweld. Lachaert vindt dat het hele lijstje, van (1) tot 6) verboden dient te worden. Ik vind dat hoogstens (3), en in sommige gevallen (2) en (6) verboden mogen worden. Lachaerts argument is dat het ene leidt tot het andere. ‘Woorden zijn niet onschuldig.’ Mijn argument is dat je op die manier élke meningsuiting kunt verbieden. Als je het een beetje ruim interpreteert zet Lachaert zijn stukje aan tot haat tegen De Wever, en als je het nog ruimer interpreteert zet mijn stukje aan tot haat tegen Lachaert. Ik wil het niet van de interpreterende rechter laten afhangen of Lachaert en ik kunnen worden veroordeeld. En ik wil ook niet in de wet zien vastgelegd wie men wel en niet mag haten: transgenders niet, en nationalisten wel, of omgekeerd.

 

* Lachaert verwijt N-VA twee maten en twee gewichten te hanteren in het debat over vrije meningsuiting, voor de vrije meningsuiting van Hoeyberghs en tegen de vrije meningsuiting van haatzaaiende radicale imams (1). Hij verwijst naar een wetsvoorstel van enige tijd geleden van N-VA tegen moslimextremisme. Ik herinner mij vaag dat wetsvoorstel, dat ik redelijk beangstigend vond. Maar onlangs zag ik De Wever op de televisie bezig over de Hoeyberghszaak. De journalist stelde de terechte vraag of hij ook de vrije meningsuiting zou verdedigen als het om een moslimextremist ging. Het antwoord van De Wever was: ‘Ik hoop van wel’.

 

* Uit de uitval van Lachaert kan ik niet opmaken of hij nu wel of niet akkoord ging met het wetsvoorstel van De Roover. Als hij niet akkoord ging, weegt hij zelf met twee maten en gewichten: vrije meningsuiting voor moslimextremisten maar niet voor Hoeyberghs. 

 

* In zijn geheel genomen schuift Lachaert in zijn argumentatie op van liberaal naar links en socialistisch. Dat wordt drummen. Zou het daardoor zijn dat CD&V-voorzitter Coens met zijn nieuwjaarsboodschap dan maar meteen naar uiterstlinks en communistisch opschuift met zijn uitspraak over ‘het doorgeslagen kapitalisme’ en ‘over de multinationals die megawinsten maken’? 

 

(1) De samenleving is nog op andere beginselen dan vrijheid gegrondvest, maar dat is een andere kwestie.


(2) Ik zeg hier niets over de inhoudelijke verschillen tussen de uitspraken van Hoeyberghs en die van moslimextremisten. Vrije meningsuiting staat juist los van de inhoud van die mening. 

vrijdag 21 januari 2022

De vrije meningsuiting, De Wever en De Dijn

 

      Wij zouden, door al die historische zijsprongen, nog vergeten dat het meningsverschil tussen De Wever en De Dijn eigenlijk over de vrije meningsuiting ging. Het is meestal onnodig om het beginsel ervan zelf te verdedigen. John Stuart Mill heeft het al grondig gedaan meer dan anderhalve eeuw geleden. Ik heb in mijn boekenkast een exemplaar van On Liberty staan dat nog toebehoord heeft aan Alexander Wilkinson Frederick Haycock M.P. die voor Labour verkozen werd in 1923 en 1929. Die brave socialist heeft de belangrijkste argumenten, tegenargumenten en weerlegging van tegenargumenten vlijtig met potlood onderstreept. Sinds On Liberty gaat de inhoudelijke discussie alleen nog over voetnoten, details, mogelijke uitzonderingen, en ook wel eens over evidenties die zelfs Mill over het hoofd heeft gezien.
     De Wever beperkt zijn bijdrage tot de discussie tot twee punten. Hij wijst erop dat liberalen als Louis De Potter de vrije meningsuiting zo stevig verankerden in de Belgische omdat in 1830 de herinnering nog leefde aan de recente dictaturen, dat wil zeggen die van Robespierre tot Napoleon. Zijn tweede punt is dat uitzonderingen op de vrije meningsuiting ertoe leiden dat rechtspraak een populariteitspoll wordt. Vandalisme tegen standbeelden loopt uit op vrijspraak ‘vanwege de vele maatschappelijke steunbetuigen’ en vulgaire uitspraken tegen vrouwen lopen uit op veroordelen ‘vanwege het hoge aantal klachten dat vanuit de samenleving binnenstroomt’* .
    Dat was de bijdrage van De Wever. En De Dijn? Na Mill zou je denken dat de bewijslast aan haar kant ligt, maar erg sterk is haar argumentatie niet. Haar uitweiding dat de vrijheid van meningsuiting vroeger voorbehouden was voor de rijke klasse, kan moeilijk als argument gelden om die vrijheid nu te beperken voor iedereen. Slechts heel orthodoxe marxist-leninisten hebben die redeneertrant gevolgd. Ik geloof niet dat De Dijn een heel orthodoxe marxist-leniniste is.
     Ook haar bewering dat De Wever met zijn ‘totalitair gefantaseer’ overdrijft, brengt de discussie niet verder. Het is waar, De Wever heeft de naam Orwell laten vallen, en daar moet je zuinig mee zijn. Ik schrijf ook te snel ‘Orwell’ of ‘Darkness at Noon’ of ‘Kafka’ als ik het over aanvallen op de vrije meningsuiting heb en ik zou dat beter niet doen. Een argumenten ad Orwellum berust op de vrees voor een speculatief hellend vlak in de toekomst. Op het heden toegepast is het een overdrijving en je moet al een héél integere opponent hebben als die door een overdrijving heen wil kijken naar de kern van waarheid die erin zit**. Wellicht legt De Dijn die integriteit aan de dag in haar wetenschappelijk werk, maar vindt ze, zoals velen, dat je het in een polemiek aan jezelf verplicht bent om te schoppen waar het zeer doet en dat je elke overdrijving van de opponent moet aangrijpen om zelf ook te overdrijven.
      Hoewel De Dijn het niet met zoveel woorden zegt, is haar belangrijkste argument terug te voeren op de kwalijke aard van discriminatie en misogynie. Dat die aard kwalijk is, zal ik niet betwisten. Maar dan rijst de vraag: hebben we het over woorden of daden? Of is het verschil tussen die twee niet belangrijk? Ik kan begrijpen dat men sommige discriminatoire daden nefast vindt. De Wever vindt dat bijvoorbeeld ook. Maar er is een groot verschil tussen het daadwerkelijk discrimineren enerzijds en het ‘aanzetten tot discriminatie’ anderzijds. Zelf heb ik geen huis om te verhuren. Ik kan dus niemand op de huurmarkt  discrimineren. Maar ik vind wel, op principiële gronden, dat een huiseigenaar zijn woning mag verhuren aan wie hij wil, en daarbij gelijk welke ‘minderheid’ mag bevoordelen of discrimineren.  Ik schrijf dat ook af en toe in een stukje en ik heb het hier ook weer geschreven? Heb ik mij nu schuldig gemaakt aan het ‘aanzetten tot discriminatie’? En maakte professor Matthias Storme zich schuldig aan het ‘aanzetten tot discriminatie’ met zijn beroemde essay ter zake? Als dàt uit de wet volgt, zou ik de wet veranderd willen zien. 
     ‘Door Hoeyberghs te verbieden aan te zetten tot haat en geweld tegen vrouwen,’ schrijft De Dijn, ‘gaat niets waardevols verloren.’ Daar ben ik het niet mee eens. De uitlatingen van Hoeyberghs zelf zijn inderdaad niet waardevol, althans niet in mijn ogen – hij denkt daar wellicht anders over 
, maar het recht om die uitlatingen te doen, dat is wél waardevol. Ik geloof dat een grote meerderheid van de mensheid dat onderscheid niet wil maken: het onderscheid tussen de inhoud van een mening en de vrijheid om die mening te verkondigen. Maar sinds de Verlichting zou je van de geschoolde elite verwachten dat ze dat onderscheid wél maakt. Om een beroemde variatie op Voltaire op mijn beurt te variëren, het beginsel moet zijn: ik mag jouw mening waardeloos vinden, maar ik zal altijd jouw recht verdedigen om die waardeloze mening uit te spreken, neer te schrijven en te verspreiden.

      De Dijn stelt dat het ‘misogyne mensbeeld’ dat door Hoeyberghs in stand wordt gehouden, ‘in België jaarlijks tientallen dodelijke slachtoffers maakt.’ Hoe speculatief dat oorzakelijk verband hier ook is, het valt niet te ontkennen dat er meer mannen hun vrouw, dan vrouwen hun man vermoorden. Ook mogen we aannnemen dat de meeste van die mannen minstens één vrouw intens gehaat hebben. Maar mysogynie in het algemeen uit de wereld helpen, ik weet het niet hoor. Er zijn altijd mannen én vrouwen geweest die vanuit een ongelukkige ervaring een veralgemeende haat tegen het andere geslacht hebben ontwikkeld. Dat is dubbel jammer, want zowel haat als veralgemening zijn een kwalijk iets. Maar moet je daar juridisch iets tegen beginnen?
     Soms leen ik aan vriendinnen een essaybundel van Schopenhauer uit. Ik raad hen dan altijd aan om de eerste twee stukken over te slaan omdat daarin denigrerend over vrouwen wordt gesproken. Als ik zoiets als vrouw zou lezen zou ik mij, met mijn tere temperament, gekwetst voelen. Als ik lees wat radicale feministen soms over mannen zeggen, voel ik mij dieper gekwetst dan ik durf toe te geven. Ik denk dan snel even aan iets anders. Maar het komt in elk geval nooit bij mij op om die radicale feministen het recht te ontzeggen om zulke onvriendelijke dingen over mannen te zeggen. Dat die onvriendelijke dingen gezegd worden vind ik treurig, dat het zeggen van die dingen zou verboden worden, zou ik nog treuriger vinden, maar het allertreurigste vind ik dat  dat academisch geschoolden 300 jaar na Voltaire dat onderscheid nog altijd niet maken***.

      Toch is het niet al treurnis in het stuk van De Dijn. Af en toe valt er ook iets te lachen. Naar het einde toe, schrijft De Dijn iets over de strategie van rechts om zich te presenteren als verdedigers van de vrije meningsuiting. ‘Die aanpak,’ schrijft ze, ‘heeft een enorme boost gegeven aan radicaalrechts. Uit onderzoek blijkt dat radicaalrechtse politici in de Lage Landen al jaren veel meer media-aandacht krijgen dan je zou verwachten op basis van hun kiezersaantallen, ongetwijfeld omdat journalisten bang zijn anders te worden weggezet als onderdeel van het onderdrukkende establishment.’ 

     Is dat niet enig? Dat voortdurend verspringen van ‘rechts’ naar ‘radicaalrechts’? En dan die ‘Lage Landen’! De Dijn werkt natuurlijk in Nederland, maar ik kan haar verzekeren dat ‘radicaalrechts’ in Vlaanderen altijd minder persaandacht kreeg en krijgt dan je zou verwachten op basis van hun kiezersaantallen. Als er een onderzoek bestaat dat dat tegenspreekt, is het een flutonderzoek. En ten slotte die journalisten die bang zijn om als onderdeel van het establishment te worden weggezet en daarom radicaalrechts extra media-aandacht schenken. Welja, ik vind daar iedere morgen bij het ontbijt enkele treffende staaltjes van in mijn vertrouwde Nieuwsblad! Zal dat morgen nog zo zijn, vraag ik mij af, als we overstappen op De Standaard? Misschien zijn de journalisten daar nóg banger om bij het establishment te worden gerekend!

 

* Dat ‘hoge aantal klachten uit de samenleving’ werd op het proces tegen Hoeybergs gebruikt als argument door het Instituut voor Gelijkheid van Kansen dat zich burgerlijke partij had gesteld.

** De Wever haalde de naam van Orwell aan in het kader van het proces tegen Bart De Pauw, proces waarin het Instituut voor Gelijkheid van Kansen, gefinancierd met overheidsgeld, tussenkwam in naam van de ‘maatschappelijke schade’ die voornoemde De Pauw had aangericht. Je kunt daar drie dingen bij opmerken. Ten eerste, die specifieke door De Wever geschetste praktijk wordt niet beschreven in Orwells 1984. Ten tweede, de praktijk is er niet minder kwalijk om en werd terecht door de rechtbank verworpen. Ten derde, De Dijn haalt wel de Orwell-verwijzing aan maar zegt niets over de context, wat overigens haar goed recht is, want in een kort essay moet je niet overàl op ingaan.

*** Op Facebook las ik ergens dat Bart De Wever ‘netjes de mond gesnoerd was’ door De Dijn. ‘De mond snoeren’ is als figuurlijk taalgebruik wat ongelukkig als de discussie over de vrije meningsuiting gaat. Je weet nooit helemaal zeker of de persoon die dat zegt, het niet ook letterlijk meent.

donderdag 20 januari 2022

Het 'geschiedenislesje' van De Wever en De Dijn

      Ik ben nog altijd in tweestrijd of ik het boek Vrijheid van Annelien De Dijn wel wil lezen. ‘I don’t know if I have the stomach for it,’ zoals Robert Nozick zei voor hij geopereerd werd wegens maagkanker. Ik heb al zo veel maagpijn en hartzeer ervaren bij het lezen van Reset van Mark Elchardus en ik heb begrepen dat De Dijn een even grote tegenstander is als hij van de ‘beperkte liberale visie op vrijheid’, waar ik dan weer zo’n grote voorstander van ben. En dan ben ik het met Elchardus nog voor drie vierde eens wat de actuele politieke vraagstukken aangaat, wat bij De Dijn, vrees ik, niet het geval zal zijn. Ik stel mijn beslissing dus nog even uit. Misschien iets voor tijdens de vakantie, zegt een stemmetje in mijn hoofd, want ik vergeet vaak dat ik al een poosje met pensioen ben.
    Ondertussen heb ik wel De Dijn haar stuk gelezen in De Standaard, waarin ze antwoordt op een eerder stuk van De Wever over de zaak Hoeyberghs en de vrije meningsuiting. De Wever is tegen de nieuwerwetse beperkingen op de vrije meningsuiting die in naam van discriminatiebestrijding worden doorgevoerd, De Dijn is vóór. Interessant vond ik dat in de marge van het debat de twee polemisten elk hun eigen lezing van de recente geschiedenis naar voren schoven.
     De Wever onderscheidde in de Belgische geschiedenis drie etappes. De eerste etappe is die van de nachtwakersstaat van de 19de eeuw. De overheid gedraagt zich in die etappe als een nachtwaker in een fabriek. Die nachtwaker pakt geen werktuig vast, raakt geen machine aan, kijkt alleen toe, loopt rondjes met een lamp in de hand, en zorgt ervoor dat dieven en vandalen hun snode plannen niet kunnen uitvoeren. Dat is ook ongeveer wat een nachtwakersstaat doet. Die legt zich toe op zijn politionele rol: de veiligheid van de burgers garanderen tegen bedriegers, dieven en moordenaars. De staat laat de burgers verder hun gang gaan maar doet niet veel om die burgers te helpen. Hij laat de burgers de vrijheid om, zoals de Amerikaanse Declaration het noemt, ‘het geluk na te streven’, maar dat geluk moeten ze zelf maar op eigen krachten zien te bereiken. De Wever illustreert dat heel aardig met het recht op onderwijs: ‘dat was het recht dat de overheid je niet zou beletten om naar school te gaan.’ 
         De volgende etappe is de welvaartsstaat van de 20ste eeuw, waarin de overheid een actieve rol gaat spelen in de samenleving. Ze doet dat met geld dat ze aan de samenleving onttrekt door belastingen, geld dat dan, na aftrek van kosten, aan de samenleving wordt teruggegeven in de vorm van diensten. Het is het model dat door ongeveer iedereen, op enkele hardnekkige klassiek-liberalen zoals ik na, als ideaal wordt beschouwd. Het is het model dat wordt aangehangen door de politici van alle partijen, alhoewel de ene wat kritischer is dan de andere aangaande de reikwijdte en de uitwerking van het model. De Wever bijvoorbeeld heeft oog voor de schaduwzijde ervan als hij schrijft dat de welvaartsstaat een verzameling is van burgers die als belastingbetaler ontevreden zijn omdat ze te veel moeten afdragen en als belastingconsument ontevreden zijn omdat ze van de staat te weinig diensten ontvangen. Om op het onderwijs terug te komen: in de welvaartsstaat is het gratis, verplicht, en het is nooit goed genoeg. 
     De laatste etappe is die van wat De Wever met een gelukkig neologisme de ‘aansprakenstaat’ noemt. Allerlei rechten worden in wetteksten verankerd, en burgers hebben het recht om die af te dwingen, tegenover de staat zelf of tegenover andere burgers. Dat gaat samen met – is misschien ook het gevolg van – de opkomst van een geperverteerd individualisme. Alles wat een ander heeft, daar heb ik ook recht op. En dan krijg je in het onderwijs, om bij ons voorbeeld te blijven, iets als het M-decreet. Een oud-collega van mij vatte dat als volgt samen: Mijne zoon Moet Medisch specialist worden en gij Moet daarvoor zorgen, of anders stuur ik Mijnen advocaat op u af. 
     De mentaliteit van de ‘aansprakenstaat’ is echter naast die van een geperverteerd individualisme ook die van een geperverteerd collectivisme. Die aanspraken gebeuren niet alleen op individuele gronden maar ook en vooral op collectieve. Men eist een recht op in naam van de gediscrimineerde groep waartoe men behoort. Men heeft recht om medisch specialist, CEO, professor electromechanica, nieuwslezer enzovoort te worden omdàt men vrouw is, of allochtoon, of homoseksueel of gehandicapt. Een gevolg van die mentaliteit is een veelheid van regels en praktijken die als ‘positieve discriminatie’ worden aangeduid. Dàt is een gevolg dat men mocht verwachten. Een gevolg dat ikzelf niet zou hebben verwacht is dat van het opstellen van nieuwe censuurregels, waardoor ongewenste meningen over vrouwen, allochtonen, homoseksuelen, gehandicapten enzovoor niet alleen moreel veroordeeld worden door de goegemeente, maar ook door de rechtbank kunnen worden bestraft. Bart De Wever haalt hier de racismewet van 1981 aan, en daarmee is hij weer bij zijn vertrekpunt aanbeland: de nieuwerwetse inperking van de vrije meningsuiting. Zo
n inperking gaat in tegen de vrijheid die door de nachtwakersstaat werd ingevoerd en die door de welvaartsstaat werd overgenomen.
    Alhoewel ik De Wever zijn stuk bij eerste lezing wat verwarrend vond, viel het bij een tweede lezing mee, en kon ik de logica goed volgen (1). Bij Annelien De Dijn echter viel het stuk slecht. Zij verwijt De Wever dat hij niets zegt over de wantoestanden die in de Belgische nachtwakersstaat bestonden, zoals het stemrecht dat er alleen was voor rijken (2) en voor mannen, niets over de discriminerende strafwetbepalingen rond overspel, niets over het voogdijschap van mannen over hun echtgenoten, niets over het misbruik van de wet op Openbare Zeden tegen homoseksuelen, niets over het verbod op anticonceptie (hé?), niets over het verbod op abortus (3). Ik meen te weten waaróm De Wever daar niets over zegt: die punten zijn vandaag niet meer controversieel. Die wantoestanden zijn afgeschaft, tot ieders tevredenheid. De Wever denkt daar ongeveer hetzelfde over als De Dijn en ikzelf.
     Natuurlijk was de Belgische 19de eeuwse nachtwakersstaat niet de ideale verwezenlijking van het vrijheidsideaal. Maar dat ideaal leefde, boekte vooruitgang en werd bepleit door liberalen van het slag van Louis De Potter, die door De Wever wordt aangehaald. Ondertussen werd het land evenzeer gecontroleerd door conservatieven als door liberalen, waarbij sommige van die laatsten zich nog niet helemaal van conservatieve vooroordelen hadden bevrijd. Hoe zwaarder echter het gewicht van de liberalen was, hoe groter het aandeel van de individuele vrijheid. De meeste vrijheidsbeperkingen die De Dijn hierboven opsomde hadden een oorspong in de conservatieve ideologie, en niet in de liberale (4). 
    De Dijn heeft een goed argument te pakken als ze het zegelrecht ter sprake brengt. Op kranten moest indertijd een belastingzegel worden geplakt. Ik herinner mij die zegels van mijn jeugd. Mijn ouders baatten een bioscoop uit, en lieten in de dorpscafés reclameposters ophangen die de film van de week aankondigden. Op die posters moesten zegels worden geplakt, een werkje dat aan ons, kinderen, werd toevertrouwd. Het was een leuk werkje want die zegels waren groter dan postzegels en hadden daardoor een intensere smaak als je eraan likte.  Maar de verplichte krantenzegel van vroeger, dat was nog een ander verhaal. Die maatregel was ingevoerd door de conservatieve Willem I en verdubbelde de prijs van een krant. Daardoor konden arme mensen zich geen krant permitteren en konden oppositiegroepen moeilijk een krant uitgeven. En wat nog erger was: dat was eigenlijk ook de bedoeling van het zegelrecht. Gelukkig was het geen lang leven beschoren: het werd in ons land afgeschaft in 1848, een bij uitstek liberaal jaar.
     ‘Het idee dat de 19de-eeuwse staat,’ schrijft De Dijn, ‘meer vrijheid bood dan de onze is dus compleet van de pot gerukt.’ Mja, misschien, van de pot gerukt, mja, het is wat ruw uitgedrukt … Maar wat er ook van zij, het is in elk geval niet de boodschap van De Wever. Zijn oproep bestaat er niet in om het nachtwakersregime met huid en haar te laten herleven, maar om de beginselen van individuele vrijheid, die onder de nachtwakersregime zijn ontstaan, te verdedigen tegen de beperkingen die onder het aansprakenregime worden ingevoerd (5).
     De Dijn schrijft, niet geheel ten onrechte, dat zowel de vrijheid van de 19de eeuw als die van de 20ste eeuw werd ingeperkt, maar niet op dezelfde manier. In de 19de eeuw werd de vrijheid ingeperkt door de belangengroep van de rijken en van het patriarchaat, in de 21ste wordt ze ingeperkt door de belangen van ‘gemarginaliseerde groepen’. Zij schijnt die tweede situatie verkieslijk te vinden. De Wever lijkt het verkieslijk te vinden dat die vrijheid 
zo min mogelijk wordt ingeperkt door om het even welke belangenroep. Ik sta hier aan de kant van De Wever.
    ‘Het geschiedenislesje van De Wever zit vol gaten,’ schrijft De Dijn. Goed, goed. Is het mij dan toegestaan, nu we toch aan polemiek doen, om te wijzen op een klein gaatje in hààr geschiedenislesje. Zij beweert dat de verschuiving van een overheid die de bezittende klasse beschermt, naar een overheid die de kwetsbare groepen beschermt ‘van onderop bevochten is’ door de gemarginaliseerde groepen zelf en ‘niet … door de politiek correcte elite, zoals conservatieven ons graag willen doen geloven.’ Ze haalt daarbij vooral het gevecht voor de uitbreiding van het stemrecht aan, in 1893, 1918 en 1948 (6).
    Dat is de klassieke socialistische geschiedsschrijving. Zelf denk ik daar genuanceerder over, maar het is een plausibele verklaring zolang het erom gaat om het ontstaan van de welvaartstaat te verklaren. Maar De Wever kaartte het recente verschijnsel van de ‘aansprakenstaat’ aan. Dat is heel iets anders. Hoe zit dat met de antidiscriminatiewetgeving, de ‘centra’ en ‘instituten’ die op de toepassing ervan moeten toezien, het ‘cordon sanitaire’, de positieve discriminatie,  het Marakesh-pact met zijn de opendeurpolitiek voor migranten, de Facebookcensuur op Zwarte Piet-foto’s, de BV’s die naar de rechtbank stappen om de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen af te dwingen, het vonnis tegen de Voorpostleden met hun spandoek ‘Stop Islamisering, en niet te vergeten het vonnis tegen Hoeyberghs? Is hier minstens niet een miniscuul deeltje toe te schrijven aan de activiteit van de politiek correcte elite? Of is dat ook allemaal ‘sociale strijd van onderop’? Dat laatste geloof ik niet. En Elchardus ook niet, weet ik nu dankzij de vlijtige lectuur van Reset.

     

(1) De verwarring komt hieruit voort dat het moeilijk is om een onderscheid te maken tussen welvaartstaat en aansprakenstaat. Voor een heel strikte klassiek-liberaal is het één pot nat, voor een hedendaagse conservatieve liberaal is de aansprakenstaat een kwalijke uitwas, en voor een wokie is de aansprakenstaat het noodzakelijke verlengstuk van de welvaarstaat.

(2) Het zou beter zijn om de kwestie van het algemeen stemrecht te scheiden van de kwestie van de liberale vrijheden. Je kunt liberale vrijheden hebben zonder algemeen stemrecht, en algemeen stemrecht zonder liberale vrijheden. Maar er is wel een zekere aantrekkingskracht tussen de twee.

(3) Over abortus bestaat er een brede – maar niet algemene – consensus over het principe. Over de modaliteiten bestaat wél nog heel wat controverse.

(4) Het stakings-  en verenigingsrecht dat De Dijn aanhaalt is een moeilijker kwestie, waar ik hier niet op in ga.

(5) De Dijn vind het raar dat De Wever iets positiefs zegt over de vroege Belgische staat die hij, Vlaams-nationalist zijnde, als een vijand zou moeten zien. Zelf vind ik dat niet raar. Ik vind het een goede gewoonte om iets positiefs over een vijand te zeggen, en ik zou willen dat ze algemeen ingang vond. Het is een kwestie van rechtvaardigheid, waarheidsliefde, en het helpt tegen polarisering.

(6) De invoering van het vrouwenstemrecht in België was minstens gedeeltelijk een politieke zet van de christendemocraten om hun stemmenaantal op te drijven. 

maandag 17 januari 2022

Mijn mooiste geweldscènes - nabeschouwingen (*)

 


** Ik heb in mijn vorige stukje (*) vooral het soort scènes gekozen waar ik normaal gesproken niet gek op ben. Het is dus, zoals in een grammaticaboek, een lijstje met uitzonderingen.

**Bij het maken van lijstjes is het moeilijk om je aan je eigen maatstaven te houden. Maar de inconsequentie van lijstjes maakt er vaak de charme van uit.

** Mijn eerste maatstaf was: welke actiescènes kan ik mij nog voor de geest halen. Het is dus meer een onderzoek naar mijn geheugen dan naar filmesthetische kwaliteiten.

** Waaróm kan ik mij die en die scène wel voor de geest halen en andere niet? Vaak is dat een anekdotisch, enigszins onverwacht kenmerk dat eruit springt: het maanlandschap in Ad Astra, de parkourtechniek in Casino Royale, de muzikale achtergrond in Clockwork Orange. Het is een kenmerk dat je in enkele woorden kunt beschrijven: de hamer in Oldboy.

** Enkele FB-vrienden vestigden mijn aandacht op scènes die ik over het hoofd had gezien: uit Enter the Dragon en uit The French Connection. Men moest mij er in die gevallen aan herinneren dat ik mij die scènes nog herinnerde. Ik heb ze achteraf toegevoegd. 

** Andere FB-vrienden vestigden mijn aandacht op geweldscènes die ik wél had gezien en die ik ook was tegengekomen in de meeste toptien lijstjes : de shoot-outs in Heat en Scarface (1983). De verdiensten van die scènes liggen, geloof ik, in de stijlkenmerken en blijkbaar trekt dat bij zulke scènes geen diepe groeven in mijn geheugen. Ik moet toegeven dat die twee films mij niet zo liggen, maar andere scènes eruit herinner ik mij wel.

** Ten slotte was er een FB-vriend die de eindscène van Bonnie and Clyde ter sprake bracht, scène die ik wel overwogen maar oorspronkelijk verworpen had. Ik deed dat omdat ik een persoonlijk lijstje wou, en geen canon van Historische, Vernieuwende en Cinematografisch Verantwoorde Geweldscènes, beginnend met de trappenscène uit Potemkin. Maar de eindscène van Bonnie and Clyde uitsluiten alleen omdàt ze tot de gecanoniseerde geweldscènes behoort, dat was overdreven.

** De meeste films die ik aanhaal vond ik in hun geheel vrij goed, goed of heel goed. Troy vond ik een miskleun. Als ik de film opnieuw zou bekijken, zou ik alleen de actiescènes eruithalen, en niet omgekeerd zoals ik meestal doe. 

** Ik ben over mijn lijstje beginnen nadenken nadat ik Olympus Has Fallen, een heel middelmatige film, had gezien. De bestorming van het Witte Huis steekt goed in elkaar, maar dat geldt voor honderden andere actiescènes die mij niets zeggen. Hoe kwam dat? Misschien was het dit. Af en toe is er een van opzij gefilmd beeld van een rij van schietende aanvallers die stevig voortmarcheren, of van agenten die, eveneens van opzij gefilmd, uit het Witte Huis komen gelopen en neergeschoten worden. Het gaat telkens om seconden, of fracties van seconden, maar ze kleuren de rest (**).

** Zoals een leraar zijn lievelingsleerlingen soms strenger quoteert, zo ben ik ook extra streng geweest voor mijn lievelingsregisseurs. Had ik dat niet gedaan, dan waren àlle geweldscènes van Tarantino en Kubrick op mijn lijstje terechtgekomen. Maar ik hield mij voor dat het bij die regisseurs niet meteen die scènes waren die mij het meeste aanspraken. Vaak is het voor mij zelfs moeilijk om hun geweldscènes als dusdanig te herkennen. 

** De Barry Lyndon-scène met de schermutseling tussen de Britse en Franse soldaten tijdens de Zevenjarige Oorlog illustreert wat in de 18de eeuw het nut was van het exercitieterrein. De soldaten leerden perfect in de pas lopen en bleven dat tijdens een aanval doen, ook al werden rechts en links hun makkers neergeschoten. Het ritme stuwde hen voort. Waarom die exercitie nà de 18de eeuw in zwang bleef, is een andere vraag. Traditie? Bezigheidstherapie? Omdat het geen kwaad kon en men toch iets moest doen als er geen oorlog was?

** Het is opvallend hoe weinig scènes van massageweld ook aangstaanjagend zijn. Als ze dat wel zijn, is het vooral in de opbouw naar het geweld toe: Spartacus die de Romeinse carrés ziet opmarcheren in de verte, de gladiator en zijn kompanen die zich in de arena afvragen wat er uit de poorten tevoorschijn zal komen, Redmond Barry en zijn makkers die al marcherend het eerste salvo van de Fransen afwachten. Bij de actie zelf neemt de adrenaline het over.


(*) Zie mijn stukje van gisteren: hier.

(**) Over het effect van rijen van opzij gefilmd, zie ook hier.

zondag 16 januari 2022

Mijn mooiste actiescènes (in films)


    Van een bekende operette-componist – was het Kálmán? – wordt verteld dat hij een voorliefde had voor westerns. Aan de kassa van de bioscoop vroeg hij, voor hij een ticket kocht, hoeveel minuten er in de film werd geschoten. Als het minder dan drie kwartier was, hoefde het voor hem niet. Ik begrijp dat een beetje. Massaspektakel, schietpartijen, achtervolgingen te paard, op de brommer, in een speedboat of met de auto, het heeft iets rustgevends. Ons verstand heeft er behoefte aan om af en toe op een laag pitje te branden. Ik kijk dus graag een keertje naar een kleurrijke actiefilm met moderne Russische spionnen in plaats van naar een zwart-witfilm over middeleeuwse Russische iconenschilders.
    Dit gezegd zijnde, gaan actiescènes mij snel vervelen. Ook in actiefilms hou ik meestal meer van de àndere scènes. In Saving Private Ryan maakt de geallieerde landing minder indruk op mij dan het groepje vermoeide soldaten dat luistert naar ‘La vie en rose’ op de radio. Ik had dat al als kind. Ben Hur vond ik een mooie film, met die ruzie tussen Ben Hur en Messala, maar dat wagenrennen duurde veel te lang. Ik hield van Jacqueline Bisset in Bullitt, maar de Ford Mustang van Steve McQueen maakte op mij niet veel indruk. Als ik nu Batman van Tim Burton opnieuw bekijk, of Death Proof van Tarantino, dan stop ik voor de finale, wegens te veel geweld. Van een film als Mad Max: Fury Road, die bijna alléén uit actiescènes bestaat, blijft een minuut na het einde al niets meer hangen. Is het omdat al die actiescènes zo op elkaar lijken, dat ze zo weinig indruk maken? Ik weet het niet.
     Ik heb voor mijzelf eens een lijstje gemaakt van actiescènes die op mij wél een grote indruk hebben gemaakt, althans bij de eerste kennismaking. Van sommige scènes weet ik dat ze goed standhouden bij herbekijken. Eén-tegen-één-duels heb ik weggelaten, want dat is een ander verhaal. Ik heb een ondeverdeling gemaakt in ‘geweld’ en ‘snelheid’, twee categorieën die echter nogal door elkaar kunnen lopen. Hier zijn ze, in no particular order:

Geweld

  1. The Wild Bunch: shoot-out met het Mexicaanse leger
  2. Kill Bill : gevecht met de Crazy 88
  3. Gladiator: veldslag aan de bosrand en ‘veldslag’ in de arena
  4. A Clockwork Orange: gevecht tussen de bendes in het verlaten casino
  5. Point Break (1991): bankoverval door de bende met presidentenmaskers
  6. Game of Thrones: luchtaanval van Daynerys Targaryen op King’s Landing
  7. The Fellowship of the Ring: de één minuut durende veldslag in de openingssequentie – juist lang genoeg
  8. Oldboy (2003): Dae-su Oh baant zich met timmergerei in de hand een weg door de gang
  9. Troy (2004): de Myrmidonen bestormen de tempel van Apollo
  10. Spartacus (1960): brandende boomstammen worden van de heuvel gerold richting Romeins leger
  11. 300: de Spartanen stellen zich op in stekelvarkenfalanx
  12. Henry V (1989):  booschutters aan het werk bij Agincourt
  13. The Matrix: Trinity maakt haar kraanvogelsprong in slow motion
  14. Enter the Dragon: Bruce Lee neemt het op tegen tientallen tegenstanders; een ballet met nunchaku’s
  15. Bonnie and Clyde: de geliefden en hun auto worden doorzeefd met kogels
  16. Olympus has Fallen: bewakingsagenten van het Witte Huis worden neergekogeld terwijl ze naar buiten stormen
Snelheid
  1. Raiders of the Lost Ark: openingscène met Indiana’s vlucht uit de grot
  2. Casino Royale (2006): openingscène waarbij James Bond zijn parkourtechniek demonstreert
  3. Dune (2021): vlucht voor de reuzenworm
  4. Birth of a Nation (1915): de naderende cavalerie van de KKK
  5. Ben Hur (1959): de galeislaven roeien steeds harder op het ritme van de paukenslagen
  6. Apocalyps Now: de helikopteraanval op de tonen van Wagners Walkurenrit
  7. Sicario : de rit naar de Mexicaanse grens begeleid door de opzwepende muziek van Jóhann Jóhannsson
  8. Ad Astra: race met de maanwagentjes
  9. The Bourne Identity: Jason Bourne racet door Parijs in een gammele mini  (‘Do you take good care of this car?)
  10. Ronin: ook hier wordt door Parijs geracet, maar dit keer in zware BMW’s en Audi’s
  11. Baby Driver: openingsscène met de rode Subaru: spannend én grappig
  12. 1917: korporaal William Schofield rent enkele honderden meters evenwijdig aan de twee loopgraven
  13. The French Connection: achtervolging onder de Brooklyn Bridge
  14. The Chronicles of Riddick: de race tegen de oprukkende dageraad
     De lezer die zelf  wel eens naar een actiefilm kijkt, zal een aantal van zijn eigen geliefde scènes en films missen. De meest waarschijnlijke reden voor het ontbreken van die scènes is dat ik die films niet gezien heb, of er niet aan gedacht heb gedacht bij het opstellen van mijn lijst. Het kan ook zijn dat ik ze niet zo bijzonder vond. Toen ik voor het eerst las over de spectaculaire long take in Children of Men wist ik niet eens over welke scène men het had. Of misschien heb ik een scène te laat gezien, toen het vernieuwend kantje al afgesleten was
 door de werking van tijd. De veldslag bij Shrewsbury in Chimes at Midnight moet in 1965 een andere indruk gemaakt hebben dan in 2005 toen ik hem voor het eerst zag.
     Ik vroeg aan mijn vader welke actiescènes hij indrukwekkend had gevonden. Na lang nadenken vond hij er maar één. De schermutseling in Barry Lyndon. Ik had de dolle rit door het brandende Atlanta verwacht, uit Gone with the Wind. 

zaterdag 15 januari 2022

Elchardus en de mensenrechten

     Volgens Elchardus moet in een fatsoenlijke Westerse maatschappij de democratie het laatste woord krijgen, boven al de rest. Er is een grondwet, er zijn internationale afspraken en bondgenootschappen, er zijn rechtbanken, er zijn mensenrechten, maar als puntje bij paaltje komt moet een meerderheid van de bevolking kunnen beslissen om een grondwet te wijzigen, een verdrag te verbreken, een bondgenootschap te  verlaten,  een jurisprudentie door nieuwe wetten ongedaan te maken of anderszins tegen te gaan, en mensenrechten toe te voegen, te schrappen of anders te interpreteren.
     Ik zal mij hier beperken tot de kwestie van de mensenrechten. Elchardus haalt aan dat er internationaal  ondertussen rond de driehonderd mensenrechten erkend zijn, zoals ‘recht op deelname aan het culturele leven’, ‘recht op rust en ontspanning’, ‘recht op de hoogste mentale en fysieke gezondheid’, ‘recht op goede gezondheid’, ‘recht op gunstige werkomstandigheden’, ‘recht op een adequate levensstandaard’, ‘recht op kinderopvang’,  ‘recht te genieten van wetenschappelijke vooruitgang’ … Elchardus bespot die overvloed aan inflatoire ‘universele’ rechten door erop te wijzen dat er in Nigeria geen loket bestaat waar de inwoner kan aankloppen om te zeggen dat hij onvoldoende geniet van de wetenschappelijke vooruitgang en daarvoor compensatie eist.
    Elchardus heeft een aantal verklaringen voor die exponentiële toename van rechten, maar hij vergeet de voornaamste. De harde kern van de mensenrechten bestond vroeger uit de oude individuele rechten: vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, gelijke behandeling van alle burgers, enzovoort (de zogenaamde ‘negatieve vrijheden’), een lijst die van nature nogal beperkt is*. Die liberale waarden werden later aangevuld met sociale rechten (de zogenaamde ‘positieve vrijheden’), waarvan de lijst oneindig kan worden uitgebreid**. De oude liberale vrijheden zijn gratis maar ze bieden geen garanties op daadwerkelijke invulling. Het kost de Nigeriaanse staat geen cent om de persvrijheid in te schrijven in de grondwet, maar dat biedt geen garantie dat elke Nigeriaan die dat wil ook een krant kan uitgeven. Maar als die staat het recht op goede gezondheid wil verzekeren, hangt daar een stevig prijskaartje aan vast. Er moeten ziekenhuizen gebouwd, apparatuur gekocht en lonen betaald worden. De liberale vrijheden kunnen dus onvoorwaardelijk worden toegekend, zonder naar geld om te zien, de nieuwe sociale rechten daarentegen hangen af van de budgettaire mogelijkheden.
    Maar de liberale vrijheden, zijn ook niet helemaal onvoorwaardelijk. Ze zijn ondermeer afhankelijk van de welwillendheid van de heersers en van de meerderheidsopinie van de bevolking. Niet elke cultuur koestert dezelfde opvattingen over eer, ouderlijk gezag, godsdienstvrijheid, kindhuwelijken, pornografie, homoseksualiteit, vrouwenrechten, kritiek op autoriteiten, enzovoort waardoor de vraag rijst of de mensenrechten die ermee samenhangen wel zo universeel zijn als de internationale verdragen laten uitschijnen. Elchardus meent van niet, en Patrick Loobuyck, die hem van antwoord diende in Knack, meent van wel. Het kan een kwestie van beroepsmisvorming zijn, want de ene is socioloog en de andere filosoof.
     Maar universeel of niet, interessanter is voor mij de vraag over de verhouding tussen democratie en mensenrechten. Kan of mag een democratie, meerderheid tegen minderheid, een bepaald mensenrecht afschaffen of invoeren?  Neem bijvoorbeeld een fundamenteel recht als dat om om niet gefolterd te worden. Dat recht staat ingeschreven in de Europees Verdrag van de Rechten van de Mens onder artikel 3. Ik zou het niet afgeschaft willen zien, ook niet als daar een democratische meerderheid voor bestaat. Dat mensenrecht is voor mij belangrijker dan de democratie.
     Daarnaast is rond dat artikel 3 een controverse ontstaan waar Elchardus uitgebreid op ingaat. Het Europees Hof van de Rechten van de mens heeft namelijk op grond van dat artikel 3 beslist dat immigranten niet mogen uitgewezen worden naar landen waar ze mogelijk gefolterd zouden kunnen worden. Met enige overdrijving zou je kunnen stellen dat het Hof dus een nieuw mensenrecht gecreëerd heeft namelijk het immigratierecht voor alle inwoners van landen waar wel eens gefolterd wordt. Dat zijn er heel wat. Elchardus vermoedt dat de meerderheid van onze landgenoten niet akkoord gaan met zo’n interpretatie, en dus moet er volgens hem een democratische procedure komen waarmee die interpretatie van het Hof ongedaan kan worden gemaakt. Ik volg hem volledig. De democratie is voor mij hier belangrijker dan dat nieuwe mensenrecht, of anders gezegd: de democratie moet hier beslissen wat wel en niet een mensenrecht is.
     Maar ’t is niet helemaal eerlijk van mij om, zoals mijn muts mij staat, de ene keer een mensenrecht boven de democatie te verkiezen en een andere keer de democratie boven een mensenrecht. Bovendien kan het mij eigenlijk niet zoveel schelen hoe een mensenrecht dat mij lief is tot stand komt, of hoe een onrecht dat mij tegenstaat wordt tegengehouden. Vrije immigratie lijkt mij een onrecht om redenen die ik hier niet zal uitleggen. Als het Europees Hof op grond van artikel 3 dat onrecht in het leven roept, wil ik dat teruggeschroefd zien en het maakt mij niet uit of dat gebeurt door een democratie, een autocratie of een andere gerechtelijke instantie. Ik ben die dag dan tegen het Europees Hof. Maar als morgen het Europees Hof onze racisme- en seksismewetgeving verwerpt omdat ze de fundamentele vrijheid van meningsuiting schendt, zou ik morgen vóór het Hof zijn. Ik blijf ronddraaien in dezelfde cirkel.
    Vroeg of laat moet ik toch een onderscheid maken tussen inhoud en procedure. Inhoudelijk vind ik de oude liberale vrijheden veel belangrijker dan de democratie. Maar democratie als procedure is een ultieme troefkaart. Als Elchardus aan de democratie het laatste woord wil geven, kan ik daar eigenlijk niet veel tegen inbrengen. Als iemand of iets ‘het laatste woord’ moet hebben, dan is democratie de minst slechte en in elk geval de meest logische kandidaat. Ik heb in mijn linkse jeugd vaak aan vergaderingen van ‘actiecomités’ deelgenomen. Wij beslisten daar bijvoorbeeld over het houden van een manifestatie. Een vraag die dan vaak terugkwam was deze: wordt aan de autoriteiten toestemming gevraagd om te manifesteren of doen we het zonder toestemming? De discussie kon hoog oplaaien, maar uiteindelijk moesten knopen worden doorgehakt. Dat kon door een stemming worden opgelost, maar wie zich in de minderheid wist, was tegen het houden van zo’n stemming. Ik heb meer dan één keer meegemaakt dat er dan na uren discussie gestemd werd over de vraag of er gestemd kon worden. Er zat niets anders op: democratie is in laatste instantie altijd 50 % plus één. 
     Die laatste instantie is natuurlijk de crux van de zaak. In veel gevallen is het beter als een consensus kan worden bereikt door een compromis. Of als er minstens een grote meerderheid verreist is. Voor verregaande beslissingen formuleert Elchardus als voorwaarde dat met een ‘bijzondere meerderheid’ beslist wordt. Dat is een goede, al lang bestaande praktijk: er moet dan een meerderheid zijn van 55 %, of van 66 %, of een meerderheid in de aparte regio’s van een land, enzovoort. Maar ook hier bots je op de brute rekenkunde van de democratie: 50 % + 1 heeft in laatste instantie alle macht. Als de volkswil toch het enige is wat telt, waarom moet een meerderheid dan ‘bijzonder’ zijn? vraagt Louis Tobback zich in zijn bespreking van Reset af. Hij heeft voor één keer gelijk. Wat doe je immers als een gewone meerderheid stemt om de bijzondere meerderheid af te schaffen?
     De democratische procedure, doorgedreven tot zijn ultieme logische consequentie, leidt dus onvermijdelijk tot de macht van 50% + 1, eventueel tot de dictatuur van 50% + 1, in sommige gevallen zelfs tot de tirannie van 50 % + 1***. Het enige kruid dat daartegen gewassen is, bestaat uit een vrijwillige democratische zelfbeheersing. De democratie legt zichzelf beperkingen op door een compromiscultuur maar ook door procedures als grondwettelijke bepalingen, bijzondere meerderheden, juridische toetsing van haar beslissingen, onvervreemdbare ‘natuurlijke’ mensenrechten, en is bereid om die beperkingen ook te aanvaarden als ze minder gelegen uitkomen. ’t Is een kwestie van mentaliteit. Als die mentaliteit verdwijnt, stellen de procedurele remmen niet veel meer voor.
     Elchardus drijft de spot met het ‘duizendjarig rijk van de mensenrechten’. Louis Tobback zag daar een verwijzing naar het nazisme in, en gaf lik op stuk. Elchardus was zelf in het voetspoor getreden van nazi-collaborateur Hendrik de Man, schreef hij nijdig. Maar ik denk niet dat Elchardus aan het nazisme dacht toen hij de uitdrukking gebruikte. Hij lijkt meer te verwijzen naar het mythische karakter van onvervreemdbare en universele rechten die niet wetenschappelijk zijn af te leiden uit wat we geleerd hebben van de wetenschappelijke psychologie, de antropologie en de etnografie. 
    Zelf hou ik van dat mythische karakter. De fundamentele mensenrechten zijn niet ‘natuurlijk’, zijn niet onvervreemdbaar, zijn waarschijnlijk niet door God gegeven, en zijn ook niet noodzakelijk een duizendjarig bestaan beschoren. Maar het is beter om te doen of we geloven dat dat wel het geval is. Het is beter om ze te beschouwen als totem en taboe van onze stam, boven discussie verheven, behalve op het meest theoretische niveau. Ze zijn trouwens niet wetenschappelijk te bewijzen, maar ze zijn ook niet wetenschappelijk te weerleggen. 
    Maar zo’n heiligverklaring van mensenrechten – Elchardus spreekt van ‘sacralisering’, in navolging van Durkheim – zal maar lukken als in de driehonderd internationale mensenrechten geschrapt en gesnoeid wordt tot slechts een harde kern overblijft**** die althans in het Westen sterk verbonden is met de Verlichtingstraditie, en waarover een socialist als Elchardus en een liberaal als ik het ongeveer eens kunnen zijn: verbod op foltering, vrijheid van meningsuiting, vrijheid om handel te drijven, gelijkheid van man en vrouw, onafhankelijke rechtspraak, scheiding van kerk en staat, gelijke rechten voor alle burgers ongeacht hun origine, vreedzame betrekkingen tussen de staten. Over de modaliteiten van die rechten kan dan gediscussieerd en gezamenlijk beslist worden. Democratisch dan maar.*****

 

 

* Het is verkeerd om te geloven dat er nieuwe individuele rechten ontstaan, zoals lgbt-rechten. In wezen zijn die niet meer dan het oude individuele recht om te doen wat je wil als je er niemand schade berokkent en het eveneens oude individuele recht om gelijk behandeld te worden. Het beginsel blijft hetzelfde. Maak je er echter groepsrechten van, dan heb je aan het alfabet niet genoeg. Lgbt wordt dan lgbti, lgbtiq, ligbtiqa, enzovoort.


* Het 19de-eeuwse onderscheid tussen ‘positieve’ en ‘negatieve’ vrijheden en rechten werd populair dankzij Isaiah Berlin met zijn Two Concepts of Liberty (1958). Bart De Wever gebruikte het in zijn laatste essay in De Standaard. Ook Elchardus gebruikt het onderscheid, zij het met een zekere tegenzin. Het verschil is niet altijd even duidelijk, biijvoorbeeld bij de migratie- en milieuproblematiek, maar in het algemeen is de negatieve vrijheid van de burger eerder abstract en inhoudloos en bestaat erin dat hijzelf om het even wat mag doen of zeggen, zolang hij niemand anders schade berokkent. De positieve vrijheid is concreet en houdt in dat de burger bepaalde goederen, diensten of garanties krijgt van anderen. Persvrijheid is bijvoorbeeld een negatieve vrijheid;  subsidies aan de pers zijn een positieve ‘vrijheid’. Recht op eigendom is een negatieve vrijheid omdat niemand vastlegt wat je met je eigendom moet doen. Een werkloosheidsuitkering is een positieve ‘vrijheid’ omdat de gerechtigde met dat geld, in de woorden van Elchardus ‘greep krijgt op zijn leven.’ Negatieve vrijheden worden in verband gebracht met liberalisme, positieve vrijheden met socialisme.


*** De tirannie van 50 % + 1 wordt vooral ondraaglijk als het politieke domein erg omvangrijk wordt, ten nadele van het privé-domein en het domein van de vrijwillige handelsbetrekkingen. De kwestie werd ook aan de orde gebracht door Philippe Nys (Open-Vld) in zijn antwoord op Reset (Knack.be, 22/10/2021) .


**** Ook Elchardus pleit voor van kern-mensenrechten, vooral in een internationale context.


***** Mijn andere Elchardusstukjes vind je hierhier en hier.

vrijdag 14 januari 2022

Factcheck en nuances bij De Croo en Van Gucht

 

     Dat De Croo af en toe totaal verkeerde cijfers citeert als het over corona gaat, heb ik al een paar keer aangehaald*. Het eigenaardige is dat hij dat blijft doen. Hij leest natuurlijk mijn blog niet, maar is er dan niemand in zijn omgeving die hem op zijn blunders wijst? Is De Croo een soort Mao Zedong die door niemand wordt tegengesproken? En stuurt De Croo, zoals voornoemde Mao Zedong tijdens de Grote Sprong Voorwaarts, ingrijpende beslissingen aan zonder dat iemand hem de echte cijfers durft te geven waarop die beslissingen moeten voortbouwen? Ik was er niet gerust in.
     Ondertussen kan ik al wat beter slapen. In De Standaard stond een factcheck aangaande de De Croo zijn laatste enormiteit – een factcheck die de premier ongetwijfeld wél gelezen heeft. In De Morgen van 9 januari had hij gezegd: ‘Een gevaccineerde die besmet is [met omikron] heeft negen à tien keer minder kans om het virus over te dragen.’ Journalist Dries De Smet spreekt over die bewering, na een genuanceerde commentaar, het onverbiddelijke verdict uit: ‘Onwaar’. Niet ‘eerder onwaar’, maar ‘onwaar’. Hij wijst erop dat er geen Belgische cijfers bestaan, maar dat een Deense studie wijst dat die besmettingskans – in huiselijke kring – bij drie keer gevaccineerden, geboosterden dus, niet tien keer, maar twee keer minder is. Een heel verschil.
    Nu is het natuurlijk makkelijk om een politicus te factchecken. Ook leken zoals Dries De Smet en ikzelf kunnen dat. Maar hoe zit dat met uitspraken van experts? Mijn zoon-de-dokter zei onlangs dat een derde prik 60 tot 70 procent beschermt tegen omikronbesmetting. 60 tot 70 procent? Hij was onlangs op een feest geweest waarop een van de aanwezigen, ondanks een negatieve zelftest, achteraf met omikron besmet bleek. Maar alle andere aanwezigen waren drie keer geprikt, en niemand had een besmetting opgelopen. Oké, dacht ik: anecdotal evidence. En hoe weet men dat het een omikronbesmetting was?  En bovendien, als de zelftest negatief was, zal de besmette op dat ogenblik nog niet veel virus hebben geproduceerd. 
    Mijn-zoon-de-dokter-maar-geen-expert had, leerde ik achteraf uit de krant, zijn cijfers van iemand die wel een expert is: Van Gucht. Die had vorige week al gesproken van 60 tot 70 procent bescherming. ‘Wie drie dosissen gehad heeft, maakt tot drie keer minder kans om besmet te raken met omikron.’ Hoe weet Van Gucht dat? Ik neem aan dat hij de cijfers van de besmettingen neemt, dan het percentage van de geboosterden eruit haalt, en dan dat percentage vergelijkt met het percentage van niet-gevaccineerden. En die vergelijking levert een beschermingsgraad op van 60 tot 70 procent voor geboosterden. Volgens die berekening is de uitspraak van Van Gucht ongetwijfeld ‘waar’ – niet ‘eerder waar’, maar ‘waar’.
     Eigenlijk zou ik bij een factcheck een vijfde categorie willen toevoegen naast ‘waar’, ‘eerder waar’, ‘eerder onwaar’ en ‘onwaar’. Ik denk bijvoorbeeld aan een categorie ‘ongenuanceerd’, die geen veroordeling inhoudt, want je kunt niemand verwijten dat hij niet àltijd àlle nuances meegeeft. Maar het biedt de factchecker de mogelijkheid om die nuances dan zelf aan te brengen.
     Zo bekeken, lijkt de uitspraak van Van Gucht mij ‘ongenuanceerd’. Ten eerste geven de cijfers van Sciensano een momentopname. We hebben ondertussen geleerd dat de vaccinwerking geleidelijk aan afneemt. De beschermingsfactor zal binnen een maand niet meer dezelfde zijn als nu. Ten tweede beschikt Sciensano niet over de cijfers van de besmettingen, maar alleen over de cijfers van de positieve testen. Gezien de teststrategie mogen we aannemen dat de zwaardere gevallen in die cijfers oververtegenwoordigd zijn, en de asymptomatische gevallen– vaak bij geboosterden – ondervertegenwoordigd. Als dat klopt zijn er meer geboosterden besmet dan er opgenomen zijn in de cijfers waarmee Van Gucht zijn berekening heeft gemaakt. En ten derde houdt het Sciensano-cijfer geen rekening met de ongeziene besmettelijkheid van omikron. Het is logisch dat omikron in een eerste fase vooral circuleert onder de niet-gevaccineerden. Dat is voor het virus het laaghangende fruit. Maar als op termijn 50 procent van de bevolking besmet moet raken – en dat zijn de prognoses – dan zal het virus in een tweede fase zich moeten richten op de gevaccineerden en geboosterden. Op dat moment zal die beschermingsfactor van 60 tot 70 procent erg theoretisch worden.
    Daarmee zij niet gezegd dat Van Gucht ongenuanceerd communiceert. Ongeveer alles wat ik hierboven aanhaal, heb ik juist van hem geleerd. Maar als zijn procent zonder context in een krant wordt geciteerd, of als het zich als los cijfer in ons geheugen nestelt, is het dat wel. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het onder geboosterden een ‘vals gevoel van veiligheid’ kan creëren. Maar misschien is dat in de gegeven omstandigheden beter dan een ‘vals gevoel van onveiligheid’.

 

Laatst nog hier

donderdag 13 januari 2022

Elchardus en de democratie

      Ik wilde eigenlijk graag iets schrijven over de verhouding tussen democratie en mensenrechten zoals Mark Elchardus die behandelt in zijn boek Reset. Maar bij het schrijven doken enkele aanverwante kwesties op waar ik mij eerst snel van af wil maken. 
     Zelf ben ik een koele minnaar van de democratie. Zeker, ze is tot nu toe het ‘minst slechte’ systeem gebleken. Zeker, ze is redelijk goed verenigbaar gebleken met vrije markt en mensenrechten. Zeker, ze blijft de beste manier om bij onvrede van regering te veranderen zonder bloedvergieten. Zeker, ze kan leiden tot alternance, waarbij de fouten van de ene partij periodiek worden rechtgezet door de fouten van een andere partij. Maar heel veel verder zou ik niet willen gaan. Elchardus gaat veel verder. Democratie is voor hem de geïncarneerde volkswil. Hij lijkt democratie niet het minst slechte, maar het beste systeem te vinden, niet een noodzakelijk kwaad, maar een wezenlijk goed.
     Laat mij eerst een meningsverschil tussen Elchardus en mij tussen haakjes zetten: dat over de gepaste omvang van het politieke domein, vergeleken met die van het economische domein. Mochten we elkaar op café treffen en onder elkaar als tijdverdrijf een politiek stelsel ontwerpen, dan zouden Elchardus en ik het over veel eens zijn. We zouden de politiek niet laten beslissen over de design van mobieltjes of de smaak van frisdrank, en we zouden de  vrije markt niet laten beslissen over de beteugeling van de misdaad. Maar er bestaat een grijze zone tussen die twee uitersten. Elchardus zou, geloof ik, een nogal groot stuk van de grijze zone aan de politiek overlaten, ik veel minder. James Buchanan en anderen hebben geprobeerd om aan te tonen dat politieke beslissingsprocessen nogal inferieur kunnen zijn aan die genomen in een vrije marktomgeving. Ik geloof Buchanan.
     Maar dàt belangrijke, maar ingewikkelde debat wil ik hier dus graag uit de weg gaan. Ik wil wel kort iets zeggen over een andere vraag, namelijk hoe het politieke domein – of het nu groot of klein is – best kan worden ingevuld. Is democratie een goede invulling, en zo ja, hoe goed is die invulling? 
     In een moderne context wegen we democratie vooral af tegen technocratie. Aristocratie, absolute monarchie, theocratie, militaire dictatuur, fascisme en communisme zijn bij ons uit de mode. Om dan de superioriteit van de democratie tegenover technocratie te bepleiten, gebruikt Elchardus een paar keer het beeld van ‘voelsprieten’. De vele miljoenen burgers zijn even zoveel voelsprieten van de samenleving. Met hun verschillende levens en ervaringen, hebben ze allemaal uitzicht op een klein stukje van de samenlevingspuzzel, en bij verkiezingen komen al die puzzelstukjes bij elkaar. ‘Met het algemeen enkelvoudig stemrecht,’ schrijft Elchardus, ‘werd in feite een van de meest presterende waarnemingsmachines ooit ontworpen.’ 
     Dat is een goed argument. Technocraten leven in een bubbel, kennen alleen andere technocraten, en kennen alleen hun eigen comfortabele levensomstandigheden. Ze hebben vaak een heel eenzijdig beeld van hoe het er in de ‘society at large’ toegaat. Ze hebben een beperkt waarnemingsveld. En als hun waarneming een ruimer veld bestrijkt, is die niet doorleefd. ‘I know all the statistics,’ zegt Sir Humphrey Appelby. Ja, ja, de statistieken, dat zal wel, denkt de kijker.
     De vraag is echter of de beste waarnemingsmachine ook de beste beslissingsmachine is. Een technocraat zou kunnen antwoorden dat voelsprieten geen denksprieten zijn. Dat het electoraat wel problemen kan signaleren, maar geen samenhangende oplossingen kan aanbrengen en zelfs niet in staat is om voorgestelde oplossingen te evalueren. Dat de verkiezingsresultaten in het beste geval signalen zijn waar de technocraat mee aan de slag kan. Ik ben geen voorstander van technocratie, maar je kunt die bezwaren niet zo makkelijk weerleggen.
    Toch deel ik Elchardus zijn voorkeur voor democratie boven technocratie. Ik volg gedeeltelijk zijn voelsprietenargument, maar meer nog een ander argument dat als achtergrond in heel Reset aanwezig is: het belangenargument. Verschillende mensen hebben in de samenleving verschillende belangen en noden. Hoogopgeleide grootverdieners, zoals technocraten nu eenmaal zijn, hebben andere noden en belangen dan laaggeschoolde kleinverdieners. 
     Een democratie met algemeen enkelvoudig stemrecht kan ervoor zorgen dat bij het nemen van beslissingen die verschillende belangen en noden allemààl op de weegschaal worden gelegd. Dat proces is natuurlijk onvolmaakt. Sommige zaken zijn voor hervorming vatbaar. Elchardus heeft zelf een aantal hervormingsvoorstellen om de belangen van de laaggeschoolde kleinverdieners meer te laten doorwegen dan nu het geval is. Andere nadelen zijn wellicht niet met hervormingen weg te werken maar zijn daarentegen inherent aan de democratie zelf.
     En daarmee ben ik weer bij mijn beginpunt: is democratie het ‘beste’ syteem, dan wel het ‘minst slechte’? Wie optimistisch is over de hervormbaarheid van de democratie zal ze het ‘beste’ systeem vinden. Wie pessimistischer is, zal blijven spreken van het ‘minst slechte’. Maar is dàt de moeite waard om ruzie over te maken? In een volgend stukje vind ik wel iets om echt ruzie te maken met de socioloog. De verhouding tussen mensenrechten en democratie bijvoorbeeld. 

woensdag 12 januari 2022

Vaccinatieverplichting 'rears its ugly head'

** Het was eventjes schrikken vanmorgen toen ik de kop zag op de één van Het Nieuwsblad. (Zie hierboven)

** Zoals ik een stukje tegen het Hoeyberghs-vonnis begin met een rituele maar gemeende veroordeling van de man, begin ik een stukje tegen vaccinatieverplichting met een ferme én gemeende verdediging van de vaccins. Ikzelf ben drie keer gevaccineerd, en ik zal niet aarzelen om vrijwillig een vierde vaccin te laten inspuiten als dat er komt. Ik ben wel niet enthousiast voor vaccinatie van jonge kinderen.

** De Croo kondigde aan dat hij voor de vaccinverplichting rekening zou houden met het wetenschappelijk advies. Welke wetenschap vroeg ik mij af? Het blijkt de wetenschap van de motivatiepsychologie te zijn, zoals bedreven door de expertengroep ‘Psychologie & Corona’. Ik wil niet graag als anti-wetenschap te boek staan, maarrreuh …

** Ik heb het arsenaal van argumenten gelezen in Het Nieuwsblad. Het lijkt op het debat over de gascentrales: alle argumenten komen aan bod, behalve dat van de CO2-uitstoot. Bij de vaccinverplichting: alle argumenten komen aan bod behalve dat van de effectiviteit van de maatregel. Alleen Liesbeth Van Impe besteedt er één zinnetje aan: ‘De vaccinatiegraad is al hoog, een verplichting zal daar niet veel aan toevoegen.’ 

** De voornaamste rechtvaardiging van de psychologen is dat de resterende niet-gevaccineerden onmogelijk nog met redelijke argumenten te overhalen zijn. Dat is zeker waar en dat wist ik ook zonder de wetenschappelijke psychologie. Hopelijk zal dat argument over de ontoereikendheid van redelijke argumenten niet al te vaak gebruikt worden in de toekomst. Ik heb het indertijd niet gehoord tijdens de discussie over de autogordel. Toen had men het fatsoen om de effectiviteit van de maatregel centraal te stellen. 

** Van Impe en anderen raden aan om een breed parlementair debat te houden over de kwestie. Ja, waarom niet? Het zou mij trouwens verwonderen als de regering die kans niet zou aangrijpen. Het is een debat met een grote symboolwaarde dat ze niet kan verliezen. Buiten het parlement is er een publieke opinie die met een ruime meerderheid de verplichting steunt. Geen enkele brede partij kan zich permitteren om principieel tegen de verplichting in te gaan, zelfs als ze dat eigenlijk zou willen.

** Mij stoort ook het tijdstip waarop de discussie start, namelijk tijdends de staart van de pandemie. Natuurlijk zouden vaccins een wereld van verschil gemaakt hebben tijdens de eerste twee golven. Toen waren er ‘7800 levens’ die hadden kunnen worden gered, iets waar CD&V zo graag over spreekt. Maar de vaccins waren op dat moment nog niet beschikbaar. Als ze er wel waren geweest, dan had men de meeste van die 7800 mensenlevens ook kunnen redden met vrijwillige vaccinatie.

** De timing van de discussie voedt het vermoeden dat het ‘niet om de gezondheid’ gaat, maar ‘om een verborgen agenda’. Zelf geloof ik niet in een samenzwering. Ik geloof niet dat De Croo tegen Vandenbroucke zegt: ‘Hoe kunnen we ons het best voorbereiden op de komende sociaal-economische conflicten’, waarop die laatste antwoord: ‘We gaan er de volgzaamheid tegenover de autoriteiten eens goed inrammen met de verplichte vaccinatie.’

** Waar ik wel in geloof, dat zijn politieke spelletjes. Een regeringsleider die zich afvraagt: ‘Hoe kan ik mij gemakkelijk populair maken?’ Of: ‘Hoe kan ik de oppositie tot een debat verleiden dat ze niet kan winnen.’ 

** Waar ik ook in geloof, dat zijn politici voor wie het een tweede natuur is om de burgers te manipuleren, te controleren en te regimenteren, dat alles natuurlijk-uiteraard-vanzelfsprekend in het belang van die burgers zelf.

** Elchardus heeft in Reset geschreven over een mogelijk conflict tussen democratische meerderheden en mensenrechten. Er is geen probleem zolang een democratische meerderheid zich achter een bepaald mensenrecht schaart. Het recht op lichamelijke integriteit is echter een mensenrecht waar blijkbaar geen democratische meerderheid voor bestaat. 

** Veel mensen hanteren een nogal primaire redenering. ‘Als ik een vaccin laat inspuiten,’ zeggen ze tegen zichzelf, ‘waarom mag een ander dat dan weigeren? Is die misschien beter dan ik? Waarom moet die niet solidair zijn met mij?’ 

** Dat aan die primaire redenering wordt toegegeven, vind ik trouwens het kwalijkste aan het hele debat. Want als ik de voorstellen van de partijen overloop, zie ik geen échte verplichting aan de horizon. CD&V wil een boete voor vaccinweigeraars, Rousseau wil een uitsluiting van bepaalde activiteiten, en Open Vld wil een gevaccineerdenpasje, wat op hetzelfde neerkomt. Dat is nog iets anders dan verplicht in de armen te gaan spuiten.

** Dat men die maatregelen echter voorstelt als een ‘verplichting’, legt de drempel lager om in de toekomst andere echte verplichtingen op te leggen, zonder de effectiviteit van die verplichting te motiveren, maar door alleen de juiste buzz-woorden te gebruiken. 

** De argumentatie van Conner Rousseau in Het Nieuwsblad heeft een onwaarschijnlijk hoog passe-partoutgehalte. Ik geef het hier letterlijk weer. ‘De vaccinatie-verplichting is het belangrijkste wapen voor onze collectieve vrijheid en tegen het vergroten van ongelijkheid.’ Laat het woord ‘vaccinatie’ weg en je krijgt ‘de verplichting is het belangrijkste wapen voor onze collectieve vrijheid’, een slagzin die vaag doet denken aan ‘freedom is slavery and slavery is freedom’ van 1984