Vorige week
zat ik op restaurant met mijn vader (96). Omdat ik juist het boek van Van Loo over
de Bourgondiërs gelezen had, vroeg ik hem of hij wel wist dat Karel de Stoute
in de kerk van Lier getrouwd was. Mijn vader keek even voor zich uit. ‘Was dat
niet zijn kleinzoon, Filips de Schone,’ vroeg hij ten slotte.
Hoe mijn vader zoiets weet? Dat komt zo. Zijn moeder, mijn grootmoeder die ik nooit gekend heb, had voor haar mooie studieresultaten in de lagere school twee prijsboeken gekregen. Een Atlas illustré – Géographie en images en een Geschiedenis van België in prenten – Histoire de la Belgique en images. Toen het gezin in 1917 door de Duitsers uit Menen werd gedeporteerd, moest huis, have en goed worden achterlaten, maar die twee boeken nam mijn grootmoeder mee. Later heeft mijn vader er als kind vaak in gebladerd.
Hoe mijn vader zoiets weet? Dat komt zo. Zijn moeder, mijn grootmoeder die ik nooit gekend heb, had voor haar mooie studieresultaten in de lagere school twee prijsboeken gekregen. Een Atlas illustré – Géographie en images en een Geschiedenis van België in prenten – Histoire de la Belgique en images. Toen het gezin in 1917 door de Duitsers uit Menen werd gedeporteerd, moest huis, have en goed worden achterlaten, maar die twee boeken nam mijn grootmoeder mee. Later heeft mijn vader er als kind vaak in gebladerd.
Die Geschiedenis staat nu nog altijd in de
kast. En jawel: op prent 184 trouwt Filips de Schone met Johanna de Waanzinnige
in de Sint-Gummaruskerk van Lier. De uitleg staat erbij in het Nederlands en
het Frans. ‘Philippe le Beau accueille Jeanne d’Espagne à Lierre où le marriage
est célébré le 21 octobre 1496.’ Zelf heb ik als kind ook vaak de prenten
bekeken. Hoe een Frankische koning op een schild werd gezet en opgeheven. Hoe
de lange haren werden afgeknipt van de onttroonde Childerik III. Hoe Brunhilde van
Austrasië werd voortgesleurd door een paard waaraan één arm, één
been en haar haren waren vastgebonden.
Zo’n boek, zou
je kunnen zeggen, bevatte de Belgische canon van omstreeks 1905.
Bart De Wever heeft nu voorgesteld om zo’n canon op te stellen voor het Vlaanderen van nu, een lijst van ankerpunten uit onze Vlaamse cultuur en geschiedenis. Er kwam, niet geheel onverwacht, veel kritiek op het voorstel. Sommigen vonden het idee van een canon te ‘te romantisch’. Anderen vreesden dat de opstelling ervan voor ‘controverse’ zou zorgen. En nog anderen wisten blijkbaar al wát er in die canon zou staan en tekenden met vooruitziende blik bezwaar aan tegen een lijst van namen, data en plaatsen ‘die het superioriteitsdenken zou bevorderen’ en die de ‘zwarte bladzijden van de geschiedenis zou weglaten’. Vooral een aantal historici maakten veel misbaar. Zoiets heet ‘territorial pissing’, geloof ik.
Zelf voel ik mij in mijn territorium ook wel een beetje bedreigd. In het zesde jaar geef ik in de Nederlandse les uitleg over de literaire canon. Ik zeg dan dat dat een ‘denkbeeldige’ lijst is. En nu komt er, althans voor geschiedenis en cultuur, een échte lijst op papier, opgesteld door een of ander comité van geleerden. Wat is het nu? zullen mijn leerlingen vragen. Is het een denkbeeldige lijst of een echte lijst?
Maar om de inhoud van de lijst maak ik mij vanuit mijn vak niet veel zorgen. De Nederlandse canon, die De Wever als voorbeeld neemt, bestaat uit een lijst van vijftig thema’s en telt maar twee of drie literaire auteurs: Erasmus, Multatuli en Annie M. G. Schmidt. Als die Vlaamse lijst ook maar drie auteurs telt, wil ik die in mijn lessen graag opnemen. Daarnaast kan ik blijven onderwijzen wat ík wil. Verplicht men mij om Hugo Claus als verplichte lectuur op te geven, vooruit dan maar. Ik heb nog ergens een mooi verhaal van Hugo klaar liggen.
Die nieuwe Nederlandse canon is, dat moet ik toegeven, een modern en veelzijdig werkstuk. In Multatuli’s tijd bestond hij nog uit de Batavieren, de Bey van Tunis, de hertog van Alva ‘die een ondier was’ en de eb van 1672 waardoor Nederland de Frans-Engelse vloot kon verslaan. Dat was nog een heuse ‘histoire de batailles’ – en Droogstoppel, leren we uit het eerste hoofdstuk van de Havelaar, had een hekel aan al die heldhaftigheid. IJver, spaarzaamheid en godsvrucht, dáár ging het om en dan zou Nederland wel Nederland blijven. Vandaag zijn die heldhaftigheid en die godsvrucht allebei uit de mode. De nieuwe canon gaat meer over dingen als ‘het moderne volkenrecht’, ‘mensenhandel’, ‘rijk wonen buiten de stad’, ‘vrouwenemancipatie’ en het ‘veelkleurige Nederland.’
Ik vind die Nederlandse Canon anders niet slecht. Wel is er naar mijn smaak te veel twintigste eeuw bij. Michel Berger schreef op zijn Facebookpagina een lang stuk waarin hij betoogde dat om een onpartijdige blik aan te leren oudere geschiedenis beter geschikt is dan de hedendaagse. Ik ben het zoals vaak met Michel eens.
Ook is die Nederlandse canon zo verdomd leerzaam. De anekdote wijkt helemaal voor de instructie. Floris V staat erin, Jan van Schaffelaar, die van de toren sprong, niet. Als onverbeterlijke middlebrow vind ik dat niet fijn. Ik wil graag iets bijleren, maar het moet niet te moeilijk zijn en een verhaaltje heb ik nog het liefst. Ik lees liever een boek van Bart van Loo dan een van Jan Dumolyn.
Bart De Wever heeft nu voorgesteld om zo’n canon op te stellen voor het Vlaanderen van nu, een lijst van ankerpunten uit onze Vlaamse cultuur en geschiedenis. Er kwam, niet geheel onverwacht, veel kritiek op het voorstel. Sommigen vonden het idee van een canon te ‘te romantisch’. Anderen vreesden dat de opstelling ervan voor ‘controverse’ zou zorgen. En nog anderen wisten blijkbaar al wát er in die canon zou staan en tekenden met vooruitziende blik bezwaar aan tegen een lijst van namen, data en plaatsen ‘die het superioriteitsdenken zou bevorderen’ en die de ‘zwarte bladzijden van de geschiedenis zou weglaten’. Vooral een aantal historici maakten veel misbaar. Zoiets heet ‘territorial pissing’, geloof ik.
Zelf voel ik mij in mijn territorium ook wel een beetje bedreigd. In het zesde jaar geef ik in de Nederlandse les uitleg over de literaire canon. Ik zeg dan dat dat een ‘denkbeeldige’ lijst is. En nu komt er, althans voor geschiedenis en cultuur, een échte lijst op papier, opgesteld door een of ander comité van geleerden. Wat is het nu? zullen mijn leerlingen vragen. Is het een denkbeeldige lijst of een echte lijst?
Maar om de inhoud van de lijst maak ik mij vanuit mijn vak niet veel zorgen. De Nederlandse canon, die De Wever als voorbeeld neemt, bestaat uit een lijst van vijftig thema’s en telt maar twee of drie literaire auteurs: Erasmus, Multatuli en Annie M. G. Schmidt. Als die Vlaamse lijst ook maar drie auteurs telt, wil ik die in mijn lessen graag opnemen. Daarnaast kan ik blijven onderwijzen wat ík wil. Verplicht men mij om Hugo Claus als verplichte lectuur op te geven, vooruit dan maar. Ik heb nog ergens een mooi verhaal van Hugo klaar liggen.
Die nieuwe Nederlandse canon is, dat moet ik toegeven, een modern en veelzijdig werkstuk. In Multatuli’s tijd bestond hij nog uit de Batavieren, de Bey van Tunis, de hertog van Alva ‘die een ondier was’ en de eb van 1672 waardoor Nederland de Frans-Engelse vloot kon verslaan. Dat was nog een heuse ‘histoire de batailles’ – en Droogstoppel, leren we uit het eerste hoofdstuk van de Havelaar, had een hekel aan al die heldhaftigheid. IJver, spaarzaamheid en godsvrucht, dáár ging het om en dan zou Nederland wel Nederland blijven. Vandaag zijn die heldhaftigheid en die godsvrucht allebei uit de mode. De nieuwe canon gaat meer over dingen als ‘het moderne volkenrecht’, ‘mensenhandel’, ‘rijk wonen buiten de stad’, ‘vrouwenemancipatie’ en het ‘veelkleurige Nederland.’
Ik vind die Nederlandse Canon anders niet slecht. Wel is er naar mijn smaak te veel twintigste eeuw bij. Michel Berger schreef op zijn Facebookpagina een lang stuk waarin hij betoogde dat om een onpartijdige blik aan te leren oudere geschiedenis beter geschikt is dan de hedendaagse. Ik ben het zoals vaak met Michel eens.
Ook is die Nederlandse canon zo verdomd leerzaam. De anekdote wijkt helemaal voor de instructie. Floris V staat erin, Jan van Schaffelaar, die van de toren sprong, niet. Als onverbeterlijke middlebrow vind ik dat niet fijn. Ik wil graag iets bijleren, maar het moet niet te moeilijk zijn en een verhaaltje heb ik nog het liefst. Ik lees liever een boek van Bart van Loo dan een van Jan Dumolyn.
Als je de
Nederlandse lijst bekijkt, begrijp je hoe men te werk is gegaan. Van Gogh, Annie
Schmidt en Eise Eisinga (die heb ik moeten opzoeken) hebben er hun plaats; Vermeer,
Nescio en Huizinga niet. Dat komt omdat de namen als ‘vensters’ moeten dienen
om daardoor naar een groot verhaal te kijken. Door het venster van Van Gogh, Schmidt en
Eisinga zien we in alle duidelijkheid ‘de moderne kunstenaar’, opdoemen, of ‘de
tegendraadsheid in een burgerlijk land’, of ‘de Verlichting in Nederland’. Met
Vermeer, Nescio en Huizinga is het moeilijker om de vinger op het grote verhaal
te leggen. Ik ken het probleem. Als leraar ga ik ook zo te werk bij het
opstellen van een literatuurlijst. Eigenlijk wil ik Zola en Hardy er liever
buiten houden, maar tegelijk wil ik graag íets zeggen over het naturalisme, dus
dan neem ik ze er maar bij.
Misschien,
bedenk ik nu, kan de tegenstelling tussen anekdote en instructie worden opgelost
door de canonlijst wat langer te maken dan vijftig. De Nederlanders zijn hier
krenten geweest. Het boek van mijn grootmoeder bevat geen vijftig maar 312
prenten! Dat is andere koek. ‘Mensen willen geen lijstje historische figuren of
kunstwerken,’, schrijft Gie Goris in MO-Magazine. Dat kan. Wat ‘de mensen’ willen,
weet ik niet zo goed; maar déze mens houdt in elk geval wél van zulke lijstjes,
vooral als er mooie prenten bij staan. (Zie ook hier)
Ik lees in de nota van Bart De Wever dat de Vlaamse canon het ‘identiteitsbesef’ moet bevorderen van de jongere generatie. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Die ‘identiteit’ is een beetje vaag, maar ik heb uit het boekje van De Wever begrepen dat dat nu net de aard van het beestje is. Professor van Oostrom, die de Nederlandse canon samenstelde, werd over de kwestie naar zijn mening gevraagd door een journalist van vrt nws. Van Oostrom zei dat er niet zoiets bestaat als een ‘gebeitelde’ nationale identiteit. Er zijn wel ‘dominante kenmerken’. Ook vond hij dat die canon ‘een rol kan spelen in wat ik noem “burgerschap”.’ En verder: ‘Ik vind het evident dat als mensen leven, werken en opgroeien in een bepaald land, dat ze dan iets weten van de geschiedenis en de cultuur van dat land.’ Dat is niet zó verschillend van wat De Wever zegt.
Ik lees in de nota van Bart De Wever dat de Vlaamse canon het ‘identiteitsbesef’ moet bevorderen van de jongere generatie. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Die ‘identiteit’ is een beetje vaag, maar ik heb uit het boekje van De Wever begrepen dat dat nu net de aard van het beestje is. Professor van Oostrom, die de Nederlandse canon samenstelde, werd over de kwestie naar zijn mening gevraagd door een journalist van vrt nws. Van Oostrom zei dat er niet zoiets bestaat als een ‘gebeitelde’ nationale identiteit. Er zijn wel ‘dominante kenmerken’. Ook vond hij dat die canon ‘een rol kan spelen in wat ik noem “burgerschap”.’ En verder: ‘Ik vind het evident dat als mensen leven, werken en opgroeien in een bepaald land, dat ze dan iets weten van de geschiedenis en de cultuur van dat land.’ Dat is niet zó verschillend van wat De Wever zegt.
De Wever wil dat de canon een onderdeel wordt van een inburgeringscursus voor
nieuwkomers. In zo’n geval moeten thema’s als verlichting, secularisatie,
vrouwenemancipatie een in het oog springende plaats in de canon krijgen, al is
Vlaanderen op geen van die gebieden een echte voortrekker geweest. Dat moet dan maar.
Alweer voorrang aan de instructie, zul je
zeggen. Tja, ik zal er mij neer bij moeten leggen. En zo erg is het niet.
Een beetje leraar maakt van élk canonthema een leuk verhaaltje.