Onder de collega’s die wél hebben gestaakt, ken ik een aantal mensen van aanzienlijk moreel gehalte. Zeker, zij kwamen op voor een soort eigenbelang. Volgens de vakbond kon een succesvolle staking tot 80 000 euro pensioenwinst opleveren over een periode van twintig jaar (1). Maar de mensen waar ik aan denk zouden nooit tot staking besluiten als hun gevoel voor rechtvaardigheid daarbij geen rol speelde. Wat je in dat verband het vaakst hoorde, was dat de regering, door de pensioenleeftijd van de ambtenaren te verhogen, een soort contractbreuk pleegde.
Helemaal letterlijk mogen we die contractbreuk niet opvatten. Er bestaat geen geschreven en naar behoren ondertekend contract waarbij de regering voor ambtenaren – of andere werknemers! – een bepaalde pensioenregeling waarborgt. Er is wel een vaag aanvoelen in die zin, maar het contract zelf – zoals Nozick in een andere context schreef – ‘is not worth the paper it is not written on’.
Het zit zo. Wij allen, of we nu ambtenaar, werknemer of zelfstandige zijn, betalen onze belastingen en sociale bijdragen niet om dat geld later als pensioen terug te krijgen (2). Wij betalen belastingen en bijdragen om onze collega’s te onderhouden die nu op pensioen zijn (3). Wat wijzelf zullen krijgen, zal afhangen van wat het toekomstige geslacht bereid zal zijn te betalen. Ons pensioen – en niet alleen dat van ambtenaren! – hangt volledig af van een toekomstige en onvoorspelbare krachtsverhouding – hangt af van wat een toekomstige regering op dat moment zal willen en kunnen betalen. Als ik nu een vervloekte neoliberaal was, zou ik hieruit een argument halen om het hele pensioenstelsel zoveel mogelijk aan de staat en de regering te onttrekken. Maar neoliberalen bestaan niet. (Zie hier)
Al kan ze niet letterlijk genomen worden, toch heeft de contractbreuktheorie ook haar verdiensten. Als je gewoon bent iets te krijgen, ga je die gewoonte op de duur als een recht beschouwen (4). Je mag daar evenwel niet te ver in gaan. Onredelijke toestanden zoals pensionering voor leraren op 55 of 58 jaar moesten weg, verworven recht of niet. Maar het is één zaak om aan beginnende leerkrachten mee te geven dat ze tot 67 moeten werken; het is een andere zaak om een 58-jarige, die zijn pensioen al kan ruiken, in één klap met 9 jaar extra dienstjaren op te zadelen (5). Dat is ook niet gebeurd. De loopbaanverlenging wordt geleidelijk aan ingevoerd – ‘gefaseerd’ zoals dat heet – en wordt pas vanaf 2030 volledig van kracht.
Bij een dergelijke loopbaanverlenging hoort een nieuwe pensioenberekening die vertrekt van een langere loopbaan. Zo is er geen plaats meer voor een diplomabonificatie (6), die voor berekeningsdoeleinden de werkelijke loopbaan verlengt met de studiejaren. Iemand die tot zijn 67ste werkt, heeft die bonificatie niet nodig om aan zijn hoogst mogelijke pensioen te komen. Voor leraren met een gemengde loopbaan – eerst iets anders en dan pas leraar bijvoorbeeld – is het een andere zaak. Hun pensioen wordt met één klap een stuk minder dan ze hadden verwacht, ook al werken ze nu tot hun 67ste. Dat is bitter. Daarom wordt ook die maatregel ‘gefaseerd’ ingevoerd. Maar die fasering valt mij tegen. De meeste leraren-licentiaten van mijn generatie hebben een dossier van vier studiejaren, maar die vier jaren worden al ‘uitgefaseerd’ tegen 2024. Dat is nogal snel.
Hier ligt, vind ik, een kans voor mijn vakbond. Die mensen gaan toch vaak op de koffie bij de minister. Als ze alleen naar de minister trekken om met een boos gezicht en de vuist op tafel elk idee van verdere besparing te verwerpen, dan hebben zij mijn mandaat niet. Dat heb ik bij de verkiezingen al aan de regering gegeven. Maar hier een tijdelijke uitzondering toevoegen, daar een overgangscurve hertekenen, en nog ergens anders een maatregel wat dunner en breder smeren – voor zoiets krijgen ze wél mijn mandaat.
Ik mag hopen dat ikzelf profijt trek van een of andere uitzonderingsregel die dusdanig tot stand komt. Als dat niet zo is, dan zal ik berusten. Er moet tenslotte bespaard worden en er is vroeger veel uitgegeven. Maar eerst zal dan de naam van de Heere een paar keer ijdel gebruikt worden.
___________________
(1) Ik heb hier
enkele bedenkingen neergeschreven bij de bewering als zou de pensioenhervorming
leiden tot pensioenverlies.
(2) Die belastingen en bijdragen op ambtenarenlonen zijn
iets grappigs. Eerst betaalt de staat zogezegd een brutoloon, en daarna vordert
ze een bepaalde som daarvan terug. In werkelijkheid verandert die som op geen
enkel moment van eigenaar en blijft ze de hele tijd in de staatskas liggen. In
de private sector is dat even anders.
(2) We betalen nu
de pensioenen van degenen die op 55 of 58 hun loopbaan beëindigden. Het weze
hen gegund.
(4) Zo kent de wet iets als ‘erfdienstbaarheid’. Een boer
die van vader op zoon met zijn tractor over jouw landweg rijdt, kun je na een
bepaald ogenblik niet meer vragen om een andere weg te nemen. Je had daar
maar eerder iets van moeten zeggen. Dat heet ‘erfdienstbaarheid door
verjaring’. De ‘verworven rechten’ waar je dezer dagen vaak over hoort, lijken daar
wel de syndicale tegenhanger van.
(5)
Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman heeft over die kwestie geschreven
in dat prachtige boek Ons
feilbare denken (hoofdstuk 28). Ons rechtvaardigheidsgevoel is
sterk gebaseerd op een ‘afkeer van verlies’. Mensen vinden het onrechtvaardig
dat het loon van een werknemer verlaagd wordt. Een nieuwe werknemer die
aan een verlaagd loon wordt aangenomen, vinden ze minder onrechtvaardig.
(6) De
diplomabonificatie was op zichzelf een dubbele onrechtvaardigheid. De jaren die
je studeerde aan de hogeschool of universiteit werden bij je beroepsloopbaan
geteld voor de pensioenberekening, terwijl je die jaren niets geen bijdragen
betaald had en tegelijkertijd, op staatskosten, genoten had van bijna gratis
onderwijs. Dat was niet alleen discriminerend tegenover werknemers van de
private sector maar vooral tegenover werknemers die niet het voorrecht genoten
om te studeren.