Taalkundigen die zich met ABN hebben beziggehouden, kwamen door die stand van zaken wel eens in de moeilijkheden. Ze deden hun best om het ABN in Vlaanderen uit te dragen, maar maakten de fout om niet tijdig uit hun rol van taalkundige te stappen. Als ze een vraag kregen waarom een of andere woord geen goed Nederlands was, durfden ze niet kordaat te antwoorden met ‘daarom’ of ‘omdat ik het zeg.’ Ze durfden niet eens meer het Noord-Nederlandse gebruik aan te halen, zoals Professor Paardekooper deed. Ze wisten immers dat er geen enkel taalkundig argument bestond waarom die Noord-Nederlandse norm moest worden verkozen boven die van enig ander dialect of enige andere tussentaal*.
Sommige taalkundigen probeerden zich achter drogredenen te verbergen. Een uitdrukking was bijvoorbeeld fout omdat ze uit het Frans was overgenomen, en dus een ‘gallicisme’ was. Je mocht niet zeggen dat iets een ander paar mouwen was omdát het een vertaling was van het Franse une autre paire de manches. Maar dan moest men enkele ogenblikken later vertellen dat voetpad fout was en trottoir correct. Dat was dus duidelijk onzin. Woorden of uitdrukkingen zijn niet goed of fout omdát ze uit het Frans kwamen, ze zijn goed als ze in het Noord-Nederlands waren overgenomen en ze zijn fout als ze alleen in het Vlaams waren overgenomen. Garage is goed, en chauffage is fout. Zo onrechtvaardig is het. Mensen als Taeldeman* begrepen dat, en het maakte hun positie nog delicater.
Andere taalkundigen beweerden dat ‘tussentaal’, ‘Verkavelingsvlaams’ enzovoort vermeden diende te worden omdat het om een kunstmatig gedrocht ging, het lelijke kind van twee mooie, spontaan gegroeide talen, zijnde authentiek Nederlands en authentiek dialect. Maar ook was de conclusie juist maar hield het argument geen steek. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het Nederlands van boven de Moerdijk op een spontanere manier gegroeid is dan de Vlaamse tussentaal, die goeddeels ontstond als een spontane fatsoenering van het Brabants, dat zich daarna even spontaan over de rest van Vlaanderen ging verspreiden. Ook deze redenering van ‘kunstmatigheid werd door professor Taeldeman terecht verworpen.
Zelf haalde Taeldeman er in zijn lovenswaardige strijd tegen de tussentaal de generatieve grammatica van Chomsky bij. Die benaderde taal als een module in de hersenen, een module die op heel jonge leeftijd moest worden gestimuleerd door taalimpulsen vanuit de omgeving. Maar door de tussentaal, zei Taeldeman, werden de impulsen ‘schraler’. De dialecten verdwenen, het ABN verdween, en wat overbleef was het Algemeen Brabants. In plaats van een ‘binnentalige meertaligheid’ (streekdialect – ABN) kwam een ‘monolinguaal systeem’ tot stand dat Vlaamse kinderen onvoldoende en slechts eenzijdig stimuleerde bij hun taalontwikkeling**.
Dit is een zwak argument, want een beetje verder in zijn tekst noemt Taeldeman het ‘dialectverlies’ onomkeerbaar. Met dat dialect moeten we dus geen rekening houden. Dan doen zich nog drie mogelijkheden voor: een eentaligheid met Schoon Vlaams, een eentaligheid met ABN, en een tweetaligheid met Schoon Vlaams én ABN. Volgens zijn eigen argumentatie zou Taeldeman er dus de voorkeur aan moeten geven dat jongere kinderen opgroeien in een milieu waar twee talen worden gebruikt: een formeel ABN en een informeel Schoon Vlaams. Maar dat is natuurlijk niet wat hij wil. Wat hij wil is, terecht, dat het ABN ook in het informele register een kans krijgt, ‘zodat we het niet meer hoeven te spreken met toegeknepen billen.’ Ja, dat vind ik ook. Maar dan groeit het kind wel op in een monolinguaal systeem, iets wat Taeldeman wou vermijden. ’t Is kiezen of delen.
Kijk, het is iets wat ik af en toe graag doe, argumenten ondermijnen die nochtans pleiten voor de zaak – in casu het ABN – die ik goedgezind ben.
* Zie onder andere hier en hier.
** Let wel dat het Chomskyaanse redenering alleen opgaat voor de allereerste kinderjaren. In die periode zullen de taalimpulsen worden gegeven in het ouderlijke huis, de kindercrèche en de kleuterschool. Eén- of tweetaligheid speelt daarbij geen grote rol, wel de rijkdom, variatie, gepastheid en duidelijkheid van de impulsen. Al die eigenschappen kunnen evengoed verzekerd worden binnen alleen dialect, of alleen ABN, of alleen tussentaal.