Er is een tijd geweest dat kranten wel eens kop brachten als: ‘Marokkaanse roofovervaller geklist.’ Tegen zo’n kop kun je verschillende bezwaren inbrengen. Je kunt bijvoorbeeld zeggen dat het irrelevant is om te weten wat de nationaliteit of herkomst van de dader is, zoals we ook de kleur van zijn haar, zijn favoriete voetbalploeg of zijn seksuele geaardheid niet moeten kennen. Maak je er een literaire reportage van, in de stijl van In Cold Blood, dan zijn die bijzonderheden op hun plaats, maar niet in het genre van de zakelijke misdaadverslaggeving. Anderzijds is het weer niet erg zakelijk – en veeleer literair – om bepaalde bijzonderheden met opzet te verzwijgen, zoals dat detectiveverhalen de gewoonte is.
Je zou ook kunnen zeggen dat het discriminerend is als je de Marokkaanse afkomst van een dader wél vermeldt, maar niet die van een Vlaamse dader. Maar hier speelt naast eventuele discriminatie ook een kwestie van communicatieve relevantie. Als je in een bepaalde context te veel evidente informatie geeft – ‘Vlaamse dader geklist’ – kan dat verwarrend zijn. In Vlaanderen schrijven dat de moord begaan is door een Vlaamse dader, dat heeft iets gewrongens. Hoezo een Vlaamse dader? We zijn toch in Vlaanderen! Zit hier iets meer achter? Vergelijk het met de uitspraak: ‘De daders hebben de Belgische nationaliteit.’ Je denkt onmiddellijk (en terecht) dat daar iets meer achter zit, namelijk dat de daders van allochtone afkomst zijn maar desondanks de Belgische nationaliteit hebben. Dat is allemaal niet het geval bij die ‘Marokkaanse roofovervaller’. Communicatief is die best in orde.
Toch zou ik de afkomst van de ‘gekliste’ roofovervaller vandaag niet meer vermelden. De toevoeging is immers niet erg nuttig. Dat is anders in een opsporingsbericht waar zo’n bijzonderheid kan helpen om tot het ‘klissen’ over te gaan. En dan mag ook ‘blank’ vermeld worden als nuttige informatie. Zo bekeken is er een verschil tussen ‘Marokkaanse overvaller geklist’ en ‘Marokkaanse overvaller voortvluchtig.’
Naast de kwestie van literair genre, communicatieve duidelijkheid, en direct nut, is er nog de kwestie van ‘duiding’. De lezer, luisteraar of kijker wil bij zo’n schokkende nieuws als een groepsverkrachting weten waaróm zoiets gebeurd is, hij wil weten of er iets aan kan worden gedaan. De pers doet dan vaak een beroep op experts en opiniemakers om mogelijke verbanden te schetsen. In De Standaardvan 10 mei waren het journalist Bart Brinckman en het jeugdcriminoloog Johan Deklerck die verbanden aanreikten, en ik las in andere kranten nog wat stukken over de kwestie. Er werd in heel veel richtingen gezocht om de collectieve verkrachting te verklaren: groepsdruk, puberteit, opstandigheid, kansarmoede, afwezige ouders, huiselijk geweld, gebrekkige seksuele opvoeding op school, porno die een ‘onderdanig vrouwbeeld’ verspreidt, sociale media die seks loskoppelen van gevoel, normverschuiving en ‘normatieve inbeelding’, en onvoltooide verschuiving ‘van een extern moreel kader naar interne ethiek’ … Sommige verklaringen werden verworpen, zoals die van aangeboren seksuele deviantie.
En één verklaring werd door die experts niet vermeld: de migratieachtergrond van de jonge daders. Je zou nochtans denken dat die minstens een rol kán spelen. Verplaatst worden van één cultuur naar een andere heeft onvermijdelijk een zekere mate van ontworteling tot gevolg. In bekende romans als De stille kracht, Heart of Darkness en Gangreen 1: Black Venus lees je hoe normvervaging optreedt bij blanken die in een exotische omgeving verplaatst worden. Waarom zou dat bij die Noord- en Oost-Afrikaanse jongeren geen rol kunnen spelen?
Ook zou ik de moslimse achtergrond van Noord- en Oost-Afrikaanse jongeren niet vergeten. Ik ben geen expert terzake, maar er wordt in die kringen geloof ik toch enigszins anders aangekeken tegen seksualiteit. Meer bepaald lijkt men in die kringen een aantal evoluties niet te hebben doorgemaakt die in het Westen wel doorgang vonden. Ik heb het dan bijvoorbeeld over recente veranderingen, zoals een ontspannen kijk op ‘voorhuwelijkse betrekkingen’ van meisjes. Zelfs heel katholieke Vlaamse grootouders kijken vandaag niet meer raar op als hun kleindochters met hun ‘vriend’ gaan samenwonen, en misschien zelfs één of twee keer van vriend veranderen, alvorens te trouwen. Die losse zienswijze lijkt minder algemeen in moslimse kringen.
Belangrijker nog is bij ons het verdwijnen van de kuisheid als vrouwelijke deugd met bijhorende privileges. Na de hoofse revolutie in de 12de euw, behoorde het in het Westen tot de beschaafde zeden dat mannen de lichamelijke integriteit van vrouwen te respecteerden … op voorwaarde dat ze tot het eigen milieu behoorden en dat ze ze ‘kuis’ waren. Die voorwaarde is bij ons grotendeels verdwenen, maar minder in de moslimgemeenschap. Egypte is naar verluidt het schrijnendste voorbeeld, met de praktijk van taharrush jinsi (seksuele belaging) en taharrush gamai (collectieve aanranding), waarbij mannen in groep een vrouw bepotelen omdat ze naar hun normen niet tot de groep van kuise vrouwen behoort die wél hun respect verdienen*. Velen zullen in dit verband ook terugdenken aan de groepsaanrandingen van 2016, tijdens de nieuwjaarsfeesten in Duitsland.
Het is natuurlijk een grote stap van een braaf moslimgezin met een conservatieve en discriminerende seksuele moraal naar een Marokkaanse tiener die naar rapmuziek luistert en een luchtig gekleed meisje op straat voor kech uitmaakt, en het is weer een grote stap van zo’n scheldende tiener naar een groep jongeren die een meisje van 14 om beurt verkrachten. Maar ik zou er niet te gemakkelijk van uitgaan dat er helemaal géén verband is.
Ik begrijp dat experten of commentatoren extra voorzichtig willen zijn om geen racistische vooroordelen in het leven te roepen of in stand te houden. De heel, heel grote meerderheid van Noord- en Oost-Afrikaanse jongeren doen niet aan groepsverkrachting. Maar dat geldt eveneens voor de meeste andere verklaringen. Er is ook maar een heel kleine minderheid van groepsverkrachters onder de opstandige pubers, de kansarmen, de pornokijkers, de sociale media-gebruikers, en de leerlingen die op school een gebrekkige seksuele opvoeding kregen. Toch vinden experts het legitiem om over die verbanden te speculeren – en ze hebben gelijk. Een ander plausibel verband zonder verder onderzoek uitsluiten getuigt echter niet van de wetenschappelijke openheid die van een expert mag worden verwacht.
Alles samengenomen verkies ik de journalistieke aanpak van het vtm-nieuws in deze kwestie boven die van De Standaard. De pers moet de feiten weergeven, ook als dat tot ongewenste gevolgen als racisme kan leiden. Als een slachtoffer van politiegeweld, toevallig of niet toevallig, een zwarte man is, dan moet de pers dat ook niet verzwijgen uit angst dat daardoor rellen onstaan.
En van experts verwacht ik dus nóg iets meer. Zij moeten de mogelijke verklaringen met een open geest benaderen. Dat heeft trouwens ook zijn belang voor de mogelijke oplossingen. Ik hoor iedereen pleiten voor méér en betere seksuele opvoeding op school. Méér, dat weet ik nog zo niet. Beter, dat is altijd een goed idee. Maar het is een delicatie materie, zeker als men opstandige pubers met een andere culturele achtergrond wil gaan ‘opvoeden’.
Ik ben zelf een opstandige puber geweest, en heb ook wel eens opstandige pubers in mijn klas gehad. Vanuit die ervaring meen ik ongeveer te weten wat niet goed werkt: choqueren, moraliseren en dialogeren. Ik zou in een klas met veel moslim kinderen niet te uitgebreid praten over genderfluiditeit, niet te veel preken over de gelijke seksuele rechten voor meisjes, en ik zou ook geen ‘open klasgesprek over intimiteit’ aangaan met stoere jongens en onzekere meisjes. Het beste lijkt mij om die seksuele opvoeding wat droog te benaderen, en de belangrijkste morele boodschappen indirect te serveren: als implicaties, als terzijdes, als evidenties. En dan hopen dat het werkt, dat de zaadjes opschieten, en dat de remmingen – die op een terrein als seksualiteit onvermijdelijk zijn – opschuiven in een beschaafde richting: wat meer vrijheid voor meisjes en wat minder ‘vrijheid’ voor jongens.