dinsdag 17 juni 2025

No King, e.a.


No King

      De manifestanten tegen Trumps militaire parade zwaaiden, heel slim, met bordjes waarop stond: No King. Zo’n parade heeft inderdaad iets royalistisch, ook als ze in Frankrijk of Rusland gehouden wordt, waar het staatshoof alleen de koninklijke poses imiteert. No King daarentegen appeleert aan de traditioneel democratische mentaliteit van de Amerikanen. In Europa zijn de mensen onderdanen, maar in Amerika zijn ze vrije jongens die op straat een liedje fluiten zonder daar eerst toestemming voor te vragen.
 
     Je kunt je wel de vraag stellen of de slogan goed genoeg is om toekomstige protesten te dragen, nu de militaire parade achter de rug is. Je kunt Trump wel afbeelden met een kroon op zijn hoofd, maar in werkelijkheid loopt hij met een plebejisch petje rond, en als symbool is dat sterker dan die kroon. De oude democratische mentaliteit in de VS keert zich vandaag meer tegen de hoogopgeleide ‘elite’ dan tegen een koning die geen koning is en er niet eens als een koning uitziet. Ik geloof zelfs dat veel Democraten verzuchten: geleek Trump maar iets meer op Europese vorsten als Filip, Willem-Alexander, Felipe of Harald.
     Ook heeft de slogan iets oubolligs. Hij doet denken aan die goeie Mr. Hobbs in Little Lord Fauntleroy (1936). Dat is ook iemand van de No Kings-strekking. Hij kijkt verontwaardigd naar een tekening in Harper’s Weekly waarin Britse aristocraten staan afgebeeld met kronen op hun hoofd.

That’s the way they go on now. British aristocracy! I’ve got no use for ‘em. Earls and Marquises going around as if they was the lord of creation, wearing their coronets!

     Hobbs is een kleine winkelier en het democratisch bloed stroomt door zijn aderen. Maar wordt hij eigenlijk niet een beetje naïef voorgesteld? In elk geval is hij al heel oud, en de Harper’s Weekly die hij vasthoudt dateert van 9 mei 1885. De film zelf is ook al bijna 90 jaar oud.


Oorlogsmisdaden van het IDF?
     Ook wie de beschuldiging van genocide absurd vind en wie niet gelooft dat het Israëlisch leger schiet op burgers die in de rij staan bij een voedselbedeling, moet de mogelijkheid onder ogen zien dat het Israëlische leger in Gaza oorlogsmisdaden begaat.  De Standaard (14/6) interviewde Joel Carmel van de Israëlische ngo Breaking the Silence. Daarin geeft de ngo-man een reeks voorbeelden van zulke oorlogsmisdaden

  • 132 bewoners van een flatgebouw doden omdat er één Hamas-strijder op het dak ligt
  • het doodschieten van alle ‘mannen van strijdvaardige leeftijd’ die zich niet aan een evacuatiebevel hielden
  • het bombarderen van woningen van Hamas-strijders ook als ze er niet aanwezig zijn
  • Palestijnen vooruitsturen in huizen en tunnels waar mogelijk boobytraps aanwezig zijn.

         De ngo heeft die feiten verzameld door Israëlische soldaten te interviewen. De oudere reservisten die nu worden ingezet schijnen loslippiger te zijn dan de jonge rekruten die vroeger in kleinere conflicten werden ingezet. Een belangrijke vraag bij dat alles is of het hier gaat om veeleer uitzonderlijke gevallen dan wel om de algemene regel. Het leger onderzoekt zes gevallen waarbij Palestijnen werden vooruitgestuurd in gevaarlijke huizen en tunnels. Volgens Carmel gebeurt het waarschijnlijk zes keer per dag. Ik heb hier eigenlijk geen reden om voorkeur te geven aan de cijfers van het leger of aan die van de ngo. Maar dát de feiten voorkomen, is meer dan waarschijnlijk. Elk leger acht het leven van de eigen soldaten belangrijker dan dat van vijandige burgers. 

Ex-directeur van de Mossad
     Zijn vijanden denken dat Maarten Boudry op x.com dagelijks supportert voor het Israëlisch leger in Gaza, of voor de kolonisatie van de Westbank, maar dat is niet zo. Je vindt er juist de meest overtuigende Israël-kritische artikels. Nu postte hij weer een interview van Radio Atlantic met Tamir Pardo*, die directeur was van de Mossad tussen 2011 en 2016. Het komt wel vaker voor dat gewezen spionnen, functionarissen en bewindslieden kritiek hebben op latere regeringen maar wat Pardo vertelt is de moeite van het overwegen meer dan waard.
     Pardo is geen linkse ngo-jongen, ook al is hij fel gekant tegen Netanjahu, noemt hij Smotrich en Ben-Gvir ‘fascisten’ en verzet hij zich tegen de ‘apartheid’ op de Westbank. Maar hij bekijkt de zaken vanuit een Israëlisch perspectief. Toen op 7 oktober 2023 meer dan tweeduizend Hamas-strijders al moordend Israël waren binnengevallen en 251 gijzelaars hadden meegenomen, stond de Israëlische regering volgens hem voor een keuze tussen twee doelen: de gijzelaars redden of Hamas militair vernietigen. Die twee doelen waren tegenstrijdig, en de regering heeft het verkeerde doel gekozen … en het verkeerde middel.
     Israël, vertelt Pardo, heeft oorlogen gevoerd tegen de buurlanden in 1948, 1956, 1967 en 1973. Maar toen brak een nieuw tijdperk aan: dat van terroristische gijzelingen. In 1976 werd een vliegtuig van Tel Aviv naar Parijs door Palestijnse terroristen gekaapt en omgeleid naar Entebbe in Oeganda. De Mossad heeft toen een spectaculaire en succesvolle actie opgezet om de gijzelaars ter redden. Die actie was het onderwerp van veel films. Pardo nam aan de actie deel, net als de oudere broer van Netanjahu die bij de actie omkwam.
      Misschien bekijkt Pardo de Hamas-raid van 2023 te veel vanuit zijn ervaring in Entebbe, en vanuit latere gerichte Mossad-acties. Op 8 oktober, de dag na de raid, zei hij tot zijn oud-Mossad-vrienden:

Red de gijzelaars. Begin geen oorlog. Onderhandel en red de 251 gijzelaars. En los het Hamas-probleem daarna maar op … Wanneer de gijzelaars veilig en wel terug zijn, moet je de daders straffen – straffen, geen wraak nemen.’

     Nu is het inderdaad zo dat slechts weinig gijzelaars bevrijd werden door militaire actie – niet meer dan acht – terwijl 140 gijzelaars vrij kwamen door onderhandelingen, in ruil voor een staakt-het-vuren en voor de vrijlating van Palestijnse kortgestrafte gevangenen. Maar ik begrijp niet goed hoe de onderhandelingen hadden kunnen worden gevoerd zonder militaire operatie. Welke reden zou Hamas hebben gehad om hun enige troef, de gijzelaars, op te geven als ze daarna alleen nog straf en wraak konden verwachten – nadat ze 1200 Israëlisch hadden gedood? Nog sterker: wat als Hamas met haar actie in de eerste plaats, om propagandistische en geopolitieke redenen, een harde reactie van Israël wilde uitlokken? Waarom zouden zij dan Israël gunstig willen stemmen met de vrijlating van alle gijzelaars?
     Maar aan de andere kant heeft Pardo wellicht gelijk als hij zegt dat het doel – de volledige uitschakeling van Hamas – onrealistisch is, en het middel – een langdurige oorlog – contraproductief. Hijzelf is voorstander van korte oorlogen, onderhandelingen, spionage, en license-to-kill operaties om de gevaarlijkste individuen in het vijandelijke kamp uit te schakelen.
     Interessant zijn ook zijn inschattingen van de slachtoffersaantallen en wat dat zegt over een mogelijke exit-strategie. 

Oké, we hebben 70 tot 90 procent van de terroristen in Gaza gedood, maar we hebben veel meer burgers gedood … Het IDF schatte dat er tussen de 20.000 en de 25.000 gewapende strijders waren in Gaza. Negen maanden geleden zei een woordvoerder van het IDF dat meer dan 17.000 Hamas-terroristen waren gedood. Laten we aannemen dat er nog 6.000 gewond zijn, en we weten dat er 3.000 gevangen zijn genomen. Dus eigenlijk is het werk gedaan. We hebben alle generaals, alle commandanten van brigades en pelotons enzo gedood. Degenen die er nog zijn, de overgrote meerderheid van hen, zijn gerekruteerd nadat de oorlog startte. En die hebben weinig ervaring. Maar ze kunnen een Kalashnikov vasthouden en hier en daar een soldaat doodschieten. Maar de hoofdmoot – 90 procent – was uitgeschakeld 9 maanden geleden. Alleen, Hamas is niet alleen een militaire, terroristische beweging. Het is ook een politieke beweging. En denken dat je een politieke beweging kunt uitschakelen met een militaire aanval is fout. Voor iedere Palestijn die gedood is, zal een broer, een zoon, een vader morgen een geweer opnemen.

     Pardo bevestigt hier zowel de IDF-cijfers over de militaire slachtoffers als de Hamas-geïnspireerde cijfers over de burgerdoden. Het IDF heeft er belang bij om het aantal gedode vijanden goed bij te houden, en Pardo neemt vanuit zijn ervaring aan dat die cijfers ook min of meer naar waarheid worden gecommuniceerd. Als hij dan zegt dat er 20.000 militaire slachtoffers gevallen zijn, en veel meer burgerdoden, dan komt het totaal in de buurt van 55.000 slachtoffers. Pardo geeft ook de reden van dat grote aantal burgerslachtoffers: Vechten op een plaats als Gaza, 364 vierkante kilometer - en meer dan 2 miljoen mensen op zulke kleine oppervlakte, dan weet je dat er veel burgers zullen omkomen. 
     Opmerkelijk is ook de vergelijking met 9 maand geleden. Toen was dus al 75 procent van de Hamas-strijders al uitgeschakeld, op een moment dat het totale aantal slachtoffers op 40.000 geschat werd. En nu, 15.000 slachtoffers later is de vernietiging van Hamas slechts enkele procenten toegenomen. Het doet denken aan het Pareto-optimum waarbij 70 procent van het resultaat wordt bereikt door 30 procent van de inspanningen, maar waarbij extra inspanningen amper nog renderen. De overgebleven Hamas-strijders en Hamas-infrastructuur zijn blijkbaar wel nog voldoende om de  overgebleven gijzelaars van het IDF af te schermen.
     De verzwakking van de militaire macht van Hamas kan een zegen zijn voor de toekomst, zeker in samenhang met de verzwakking van Hezbollah en van het Iraanse Ayatollah-regime. Maar als men verder gaat met de volledige vernietiging van Hamas na te streven, riskeert men niet alleen nog meer burgerslachtoffers te maken, maar ook om in een logica van permanente bezetting, etnische zuivering en nieuwe kolonisering terecht te komen.

 * Het interview met Pardo staat hier.

Iraanse revolutie
     Theodor Holmann heeft een geestige, provocerende column geschreven over ‘Vrijheid voor Iran.’ Het is in dialoogvorm. ‘Goed hé, van Israêl, dat ze Iran hebben aangevallen. En voor zover ik kan zien met steun van een groot deel van de Iraanse bevolking.’ ‘Maar ik wil het met jou hebben over Israël en genocide en …’ ‘Tuurlijk, gaan we straks over praten. Maar vind je het niet geweldig dat de mogelijkheid bestaat dat die ayatollahs verdwijnen en dat dan al die kunstenaars vrijkomen die nu in die gevangenis zitten …’ Enzovoort. Je moet de column helemaal lezen.
     Helaas ben ik niet zo optimistisch als Holman. Ik geloof niet dat er nu door die bombardementen een volksopstand komt in Iran. God geve dat ik mij vergis. Maar een revolutie van buitenaf op gang brengen, dat is veel moeilijker dan het lijkt. Vandaar dat ik ook niet geloof dat de zogenaamde Maidan-revolutie opgezet is door Guy Verhofstadt en de CIA. Maar op één punt ben ik wel optimistisch. Mocht er dan toch een volksopstand komen, dan zal dat er geen zijn zoals we in sommige andere landen gezien hebben – en ook in Iran zelf in 1979. We moeten voor één keer niet vrezen dat een seculier regime vervangen zal worden door een theocratie. 

 

maandag 16 juni 2025

Roddel en de Open VLD

     Mocht ik zoals Jo Komkommer lid zijn van Open VLD, dan zou ik aan formele en informele congressen kunnen deelnemen, zoals dat van dinsdagavond 13 mei toen een ‘visie-tekst’ werd besproken. In die visie-tekst werd onder andere afstand genomen van het ‘dogmatische optimisme.’ Er staat ook in dat er ‘geen rechtse en linkse liberalen’ zijn. Het leken mij vooral mooie voornemens.
     De voor 
mij opvallendste zin was de volgende: ‘Kritiek is welkom, lekken of geroddel niet.’ Dat lieten de Jong-Liberalen niet over hun kant gaan. Het woord roddel moest worden geschrapt. En het woord roddel wérd geschrapt. Liberalen mochten wél roddelen.
     Is dat geen verademing, dat liberalen in hun begrip voor menselijke zwakheid datgene toestaan wat door de Bijbel en de Koran wordt verboden? Op de school waar ik les gaf, was er een reglement die zowel voor leerlingen als leerkrachten gold. Een van de stelligste regels was: ‘Wij roddelen niet.’ Daarmee was een nieuw moreel vraagstuk in het leven geroepen. Wat moest een leraar doen als hij hoorde dat anderen aan het roddelen sloegen in de leraarskamer? Moest hij hen verklikken bij de directie? Eén collega zag het zo. ‘Je moet die collega’s niet verklikken. Je moet ze erop aanspreken.’
     Ik vraag mij af of ik ooit in mijn leven iemand van mijn rang of stand op iets heb ‘aangesproken’. Ik vond het zelfs moeilijk om mijn leerlingen op iets ‘aan te spreken’. Als een leerling te laat mijn les binnenkwam, knikte ik alleen kort met mijn hoofd, waarmee ik aangaf dat ze zo snel en zo stil mogelijk op hun plaats moesten gaan zitten. 

 

De PVDA, Stalin, Churchill en ik

     Omdat FB oude posts recycleert, kwam ik onlangs weer bij dat vijf jaar oude interview terecht waarin Jos D’haese de stalinistische en maoïstische massamoorden vergoelijkt. Eerst zegt hij dat hij geen ‘historische balans’ wil opmaken en dat hij ‘zich focust op de concrete problemen van de mensen.’ Als de journalist hem opnieuw vraagt waarom hij niet simpelweg wil bevestigen dat Mao en Stalin totalitaire massamoordenaars waren, net als Adolf Hitler, antwoordt hij: ‘Zijn dat mensen die fouten hebben gemaakt en grote misdaden hebben begaan? Zeker. Maar het is niet zo zinnig om de vergelijking met het nazisme te maken.’ 
    Jos D’haese gebruikt in 2020 dus nog altijd dezelfde verwoording als die die ik Ludo Martens hoorde gebruiken in 1980: ‘des erreurs et même des crimes.’ Nog sterker, het zijn ongeveer dezelfde woorden die ik zou gebruiken als een PVDA’er mij voor de voeten zou werpen wat Churchill heeft uitgevreten in India. Ik zou zeggen dat Churchill ‘fouten en zelfs misdaden’ heeft begaan.
     Ik zou daar nog aan toevoegen dat de verdienste van Churchill erin bestond dat hij een politiek-democratisch en economisch-liberaal stelsel verdedigde, en dat zijn ‘fout’ of ‘misdaad’ erin bestond om van dat stelsel af te wijken in de kolonies. Zo zou een PVDA’er kunnen zeggen dat de verdienste van Stalin en Mao erin bestond dat ze privé-industrie en handel verboden en dat ze de landbouw collectiviseerden. Hun ‘fout’ of ‘misdaad’ was dan dat ze daarbij het ‘democratisch centralisme’ niet respecteerden.

Rik Torfs badineert

     De stukken van Rik Torfs op Doorbraak lees ik meestal graag. Vaak ben ik het ook met hem eens, als hij bijvoorbeeld de linksheid van professoren uitlegt als een gevolg van statusincongruentie, of als hij betoogt dat de mensenrechtenideologie de democratie kan bedreigen, of als hij in erfenissen en bezit een verdedigingsmuur ziet tegen de almacht van de staat. Ook hou ik van Torfs zijn badinerende schrijfstijl, een stijl die ikzelf ook betracht.
     Een badinerende stijl komt echter ook met enkele gevaren. Een ervan is dat men overdrijft. Dat is niet zo erg want een beetje lezer kan zon overdrijving plaatsen. Een groter gevaar is echter dat je onzin schrijft. In zijn laatste stukje ‘Artificiële Intelligentie, hoera!’ steekt Torfs de draak met hypocriete teksten zoals mission statements van bedrijven. Zulke teksten zijn zo stereotiep dat je ze makkelijk door AI kunt laten schrijven, schrijft Torfs. Je geeft in je prompt aan welk product of welke dienst je aanbiedt, en je vraagt om een reeks woorden te gebruiken zoals ‘duurzaam’, ‘kwaliteit’, ‘eigentijds’ en nog enkele andere. In een paar seconden krijg je een tekst waar een commissie anders vele uren over moet vergaderen.
     Maar neem nu deze alinea:

 Als een universitaire masterproef met een paar toetsen door ChatGPT kan worden geschreven, bewijst zulks dat ze overbodig is … Iedereen weet dat veel masterproeven obligaat en nutteloos zijn. Er is geen hond die ze leest. Behalve, onder morele dwang, de toekomstige ex-partner van de student.    

      Dit is enerzijds een overdrijving. Niet alle masterproeven waren nutteloos, want ze konden wel eens nuttig zijn als onderdeel van een onderzoeksproject. En het is zelfs niet uitgesloten dat zo’n onderzoeksproject zelf ook enig nut had. Maar die overdrijving, met die toekomstige ex-partner die de tekst onder morele dwang leest, is best leuk. Het gaat mij om iets anders. Masterproeven zijn nooit in de eerste plaats bedoeld geweest om een bijdrage te leveren aan de wetenschap. Het was in de eerste plaats een oefening, een proef, waarin een student moest bewijzen dat hij iets kon opzoeken, dat hij een redenering kon ontwikkelen, en dat hij die ook nog eens verstaanbaar onder woorden kon brengen. Ze hadden dezelfde functie als een verhandeling op de middelbare school. Die werd alleen door de leraar gelezen, en dan nog alleen met frisse tegenzin. Maar het was een goede oefening. Een leerling die er zijn best op deed, kon er veel uit leren.
     Een van de uitdagingen van het onderwijs is om gelijkwaardige oefeningen te bedenken in een tijdperk van artificiële intelligentie. Voor verhandelingen in het middelbaar is dat haalbaar. Je geeft de leerlingen een onderwerp op – bijvoorbeeld: vergelijk de stijl van Selma Lagerlöf met die van Flaubert’ – en dan laat je die tekst schrijven in de klas, met de hand. Maar hoe gaat men dat oplossen aan de universiteit? Want de masterproeven die ik geschreven heb, die konden inderdaad grotendeels door ChatGPT worden geproduceerd en wel in een perfecte masterproefschrijfstijl. Ik had daarvoor enkele honderden prompts moeten verzinnen, maar dat is toch een minder fundamentele vaardigheid dan zelf redeneren en formuleren.
      (DS 3/6)      

De ambtenarij: Ive Marx, Hendrik Vos

Ive Marx
     Er zijn drie soorten mensen die alles beter weten dan de politici: bedrijfsleiders, academici en tooghangers. Bij de laatste categorie reken ik ook de journalisten, columnisten, stukjes-schrijvers en sociale-media-ideologen. Af en toe probeert iemand uit die categorieën de overstap te maken naar de politiek en meestal valt dat flink tegen. Dat komt hierdoor. Die bedrijfsleiders, academici en tooghangers hebben vaak een juiste kijk op de problemen, maar het zijn hun remedies die niet deugen, die ‘geen draagvlak hebben’ of die te weinig rekening houden met compromissen.
      Een betweter van de tweede – academische – soort is Ive Marx. Ik lees hem graag. In zijn laatste stuk (DS 10/6) schetst hij het verschil tussen China en Europa. In China worden innovatieve plannen uitgewerkt, afgeklopt en uitgevoerd. In Europa daarentegen denken politici niet verder dan de volgende verkiezing en sukkelen ze van de ene deadline naar de andere. Ze zien een probleem als de het begrotingstekort, en beginnen te dromen over ‘terugverdieneffecten’ en over een ‘superfiscusman’ die ‘met een cape van de Financietoren springt om alle belastingontwijkende snoodaards op betere gedachten te brengen.’
      Dat is, binnen de stilistiek van een column, kernachtig samengevat. Natuurlijk, mocht Marx zelf een plan voorleggen, dan zou het heus ook wel terugverdieneffecten bevatten. En hij wuift de geboekte vooruitgang te makkelijk weg. Zo zijn de politici er in de loop der jaren in geslaagd om de mogelijkheden tot belastingontwijking stap voor stap te verminderen. Zoals ze nu bezig zijn, met het oog op de vergrijzing, stap voor stap de pensioenleeftijd te verhogen. Die is geloof ik van 57,5 twintig jaar geleden ondertussen verhoogd tot 63,5. Maar daarmee zijn, toegegeven, de problemen nog lang niet opgelost.
     Marx schrijft:

De vraag is of er dan echt geen weg is tussen ondemocratische techocratische almacht [zoals in China] en de hyperdemocratische onmacht [bij ons]? … Wat China te weinig heeft, hebben wij in overvloed: politici en lobby’s met een zegje … De politiek bestaat uit eindeloze, in de media opgeklopte schermutselingen over zaken die nauwelijks het intellectuele niveau en de levensverwachting van een eendagsvlieg overstijgen. De soap over de meerwaardebelasting dreigt meer afleveringen te krijgen dan Familie.

     Dat is alweer kernachtig samengevat. Maar welke remedie stelt Marx voor? Niets meer dan: drastische reductie van de ministeriële kabinetten en veel meer macht voor de administratie. Met andere woorden: meer macht aan de Humphrey Appelby’s. Ik twijfel niet aan de capaciteiten van onze Sir Humphrey’s, maar als ik mij Yes Minister goed herinner waren juist die mensen erg gevoelig voor lobby’s. En overbodige reguleringen afschaffen – een stokpaardje van Ive Marx – zie ik hen ook niet meteen doen. 

Hendrik Vos 
     In mijn jonge jaren las ik dat merkwaardige boekje Staat en revolutie van Lenin. De essentie van de revolutie, legde Lenin uit, is niet de gewelddadige opstand, maar de vernietiging van het staatsapparaat. Het leger moest vernietigd worden en vervangen door een volksleger, de politie moest vernietigd worden en vervangen door een volkspolitie, de gerecht moest vernietigd worden en vervangen door volksrechtbanken. Dat begreep ik allemaal. Leger, politie en gerecht dienden om het volk te onderdrukken. Maar Lenin schreef ook dat de ambtenarij moest worden vernietigd. Dat vond ik raar. Wat deed die ambtenarij immers? Ik had daarbij een antwoord in mijn hoofd dat geleek op dat van Hendrik Vos in zijn laatste Standaard-column: ‘Ze meten de waterkwaliteit, betalen pensioenen, organiseren de ruimtelijke ordening en plannen het onderwijs.’ Het kostte mij moeite om een reden te bedenken waarom een volksambtenarij die zaken beter zou doen.
     Later kwam ik de kwestie van de ambtenarij nog vaak tegen. Bij liberale economen leerde ik dat de ambtenarij een monopoliepositie bekleedt en dat zulks leidt tot inefficiëntie. Tijdens de neoliberale omslag las ik over pogingen om de ambtenarij om te vormen naar het evenbeeld van privé-ondernemingen. Uit Yes Minister onthield ik dat heel bekwame mensen aan het hoofd van de ambtenarij staan, maar dat ze een groot deel van hun bekwaamheid gebruiken om hun apparaat in stand te houden en uit te breiden. En recent hoorde ik Trump tekeer gaan tegen de deep state die hem dwars zat als hij het beleid radicaal wou omgooien. Dat laatste sloot het best aan bij de opvatting van Lenin die ook geen remmen wou op zijn radicaal beleid.
     Juist in dat remmend vermogen ziet Hendrik Vos het grote voordeel van stevige ambtenarij. Zijn argumenten zijn niet slecht. Een regering die het beleid wil omgooien, moet eerst maar eens zorgen dat er nieuwe wetten goedgekeurd worden. Dat is een heel proces, waar het parlement de doorslag geeft, en ondertussen blijft ambtenarij werken volgens de wetten die onder vorige regeringen waren goedgekeurd. Hier vormt de ambtenarij niet alleen een dam tegen willekeur, maar ook tegen haastige stommiteiten.
     Maar dan trekt Vos het argument te ver door.

Bovendien moeten ambtenaren ook hogere beginselen in rekening brengen. In hun eed beloven ze de grondwet na te leven en daarin zitten verwijzingen naar fundamentele rechten.

        Daar ga ik niet mee akkoord. Ambtenaren moeten het beleid en de wetten uitvoeren, en ze kunnen zich niet beroepen op de grondwet en de fundamentele rechten. Dat is de taak van rechtbanken. Er is een reden waarom we spreken van drie machten, en waarom de ambtenarij niet de status van vierde macht verdient.
        Tussendoor wil Vos ook nog iets kwijt over de brief die negen staats- en regeringsleiders gestuurd hebben naar het Europees Hof van de Rechten van de Mens:

Fundamentele rechten, die het DNA van de democratie uitmaken zijn in steen gebeiteld. Respect voor menselijke waardigheid en het verbod op folteren en doden vormen er de kern van. Het is bedenkelijk dat ook onze regering vorige week een warrige brief ondertekende die minstens de indruk wekt dat daaraan geraakt mag worden, zolang het maar om de rechten van niet-Europeanen gaat.

        Voor een verdediging ten gronde van die brief verwijs ik naar het interview met Marc Bossuyt op Doorbraak*. Maar het is flauw van Vos om de zaak hier verkeerd voor te stellen. Het gaat er niet om dat de briefschrijvers vinden dat ze niet-Europeanen wél mogen folteren en doden, het gaat om de extraterritoriale toepassing van dat beginsel, met andere woorden of Europese regeringen verantwoordelijk zijn, ook bij hun uitwijsbeleid, voor schendingen van mensenrechten in niet-Europese landen.
     (DS 3/6)


* Het interview met Marc Bossuyt staat
 hier.


Het asielprobleem in een grafiek


     De Nederlandse regering is gevallen over de asielkwestie, en in de marge daarvan oppert Dominique Minten van De Standaard de vraag: ‘Heeft Nederland eigenlijk wel een asielprobleem?’ Veel Nederlandse kiezers en politici vinden van wel, maar Minten wil de vraag aftoetsen aan de cijfers.
     Het ultieme antwoord kunnen we natuurlijk niet uit cijfers afleiden. Omdat ik mij graag van alle kanten informeer, lees ik dagelijks enkele bladzijden in het boeiende educatieve stripverhaal Open Borders, van Bryan Caplan en Zack Weinersmith. Dat is een warm én rationeel betoog om helemaal géén migratiebeperkingen toe te passen. In de redenering van Caplan en Weinersmith is er dus in Nederland a priori geen asielprobleem. Hoe meer asielzoekers, hoe beter. Een slim antwoord op dat pleidooi hoorde ik onlangs van Maarten Boudry: ‘Natuurlijk moeten we voorstander zijn van open grenzen, maar nu nog niet,’ zoals kerkvader Augustinus op een bepaald moment van zijn leven voorstander was van kuisheid, ‘maar niet onmiddellijk.
 Helaas zo’n boutade is hoogstens het vertrekpunt, en beter nog het eindpunt, van een lange bewijsvoering.
       Zo grondig wil ik de discussie hier niet voeren. Ik ga even uit van het tegenovergestelde standpunt: dat een te snelle immigratie zorgt voor trage en onvoldoende integratie en dat daaruit nadelen volgen die groter zijn dan de voordelen. Dan komen we uit bij de vraag naar cijfers. Hoeveel asielzoekers komen er binnen? Daalt of stijgt dat cijfer? De Standaard heeft het samengevat in een grafiek.


        
Die cijfers lijken het probleem te relativeren. We kijken naar de rode lijn en die vertoont een flinke daling: van 12.000 naar iets meer dan 4.000. Voor een tegenstander van massale asielmigratie lijkt dat goed nieuws.
     Er zijn echter redenen om dat goede nieuws te nuanceren. Wie achterdochtig is, zou kunnen denken dat de grafiek speciaal is opgesteld om het probleem te minimaliseren. Ten eerste moeten we de rode en de blauwe lijn samentellen en dan hebben we meer dan 8000 migranten. En ten tweede is dat een cijfer per kwartaal. Jaarlijks gaat het om 32.000 migranten. We mogen daarbij niet vergeten dat die 32.000 bovenop de honderdduizenden reeds aanwezige asielmigranten komen.
     Heel goed aan de grafiek is ondertussen dat de x-as over meerdere jaren loopt. Dat had nog een langere periode mogen zijn, maar een echte pro-migratie demagoog had de lijn wellicht laten starten bij het hoogtepunt midden 2023. Dán had je pas een daling gezien.
    (DS 5/6)

 

Trump: de leugens, de ruzie


De leugens 
       Niemand zal ontkennen dat president Trump vaak liegt. Een journalist van de Washington Post heeft ooit de leugens van Trump proberen te tellen en kwam uit bij een getal boven de 30.000. Wie Trump wil verdedigen zal zich nu sarcastisch afvragen of die journalist voor dat werk ook werd betááld, of hij zal wijzen op de leugens van het Biden-team over de geestelijke fitheid van de vorige president.
 
     Een betere verdedigingslijn is dat Trump weliswaar overdrijft, maar dat de kern van wat hij zegt een belangrijke waarheid inhoudt die anderen verzwijgen. In zijn Ingauratierede van 2017 zei de Trump: ‘Crime is at an all-time high.’ In werkelijkheid was de crimininaliteit al tientallen jaren aan het dalen. Nu kun je zeggen: ja, maar de crimininaliteit is nog altijd te hoog; dat is de kern van de boodschap. Die kern is zeker waar, want criminialiteit is altijd te hoog. Ook één moord per jaar is er één te veel. Maar of criminaliteit stijgt of daalt is een niet onbelangrijke nuance.
     Mijn blog heeft als motto een uitspraak van Karel van het Reve. Die hield zijn lezers voor dat gevoel voor proportie een scheidingslijn trok tussen beschaving en barbarij. Bij die scheidingslijn staat Trump aan de kant van de barbarij. Een beschaafd mens zal trouwens ook gevoel voor proportie aan de dag leggen bij zijn eis tot proportionaliteit. Een politicus mag een beetje vereenvoudigen, een beetje overdrijven, een beetje bijkleuren, een beetje liegen. Maar dat is niet wat Trump doet.  

De ruzie
     De televisie-berichtgeving over de ruzie tussen Trump en Musk is te eenzijdig. We krijgen wel uitleg over botsende karakters, dreigementen, gekwetste ego’s en commerciële belangen, maar niet over de ideologische verschillen. Zo lijkt het op een ruzie tussen kinderen op de speelplaats. 
     Nu, het is natuurlijk een speelplaatsruzie, maar tegelijkertijd is het meer dan dat. Ook in andere landen zien we bondgenootschappen tussen populisten à la Trump en libertairen à la Musk. In Polen kon de min of meer populistische Karol Navrocki de verkiezingen winnen dank zij de 15 procent stemmen die gegarandeerd werden door de min of meer libertaire Slawomir Mentzen. Men noemt die strekkingen gemakshalve extreem-rechts maar de verschillen mogen ook wel eens benoemd worden. Ik had op het VTM-nieuws dus graag iets meer gehoord over Musks verzet tegen het protectionisme en tegen de buitensporige federale staatsuitgaven. 

Gaza-propaganda

    Vrienden van Israël vinden dat de media te vaak de ‘Hamas-propaganda’ overnemen. Ik heb dat gevoel ook wel eens, maar om dat te beoordelen zou ik eerst goed moeten weten wat er precies gebeurt, en zou ik de versies van beide partijen goed moeten kennen, om dan pas te oordelen of het beeld dat we in onze media krijgen de zaken al dan niet vertekent. Eén ding kan niet vertekend worden: er vallen in de oorlog tienduizenden Palestijnse burgerslachtoffers en de Israëlische regering kon op voorhand weten dat zoiets het gevolg zou zijn van een oorlog om ‘Hamas uit te roeien’.
     Op twee momenten was mijn vermoeden dat ik in de media met Hamas-propaganda te maken had het beste voelbaar. Toen de Israëlische bombardementen begonnen, was de publieke opinie nog erg onder de indruk van de Hamas-raid. Ik had de indruk dat in die dagen het aantal Palestijnse burgerslachtoffers werd opgeschroefd om zo snel mogelijk het algemene beeld te veranderen. Toen de oorlog eenmaal in volle gang was, werd dat opschroeven overbodig. Het volstond om bij de reële cijfers telkens de nadruk te leggen op het aantal vrouwen, kinderen en jongeren onder de slachtoffers, en om bij de beelden telkens de scholen en hospitalen te laten zien. Zelfs als die cijfers en beelden eenzijdig waren, toonden ze in elk geval een groot deel van de werkelijkheid.
     Het tweede moment dat het Hamas-propaganda-gevoel mij overviel, was met de voedselblokkade, en vooral toen Israël de blokkade weer opgaf om zelf de voedselbedeling in handen te nemen. Ook hier moest zo snel mogelijk een bepaald beeld worden gecreëerd. Het is geloofwaardig dat de voedselbedeling zó werd georganiseerd dat de bevolking zich moest verplaatsen naar bepaalde gebieden waar het de Israëlische politieke en militaire strategie goed uitkwam. Maar als kritiek is dat te subtiel en onvoldoende dramatisch. Er moest zo snel mogelijk een beeld ontstaan dat die voedselbedelingen valstrikken waren om Palestijnen naar een bepaalde plaats te lokken om ze dan beter met tanks te kunnen beschieten. Ik ga het niet uitzoeken, maar ik vind het geloofwaardiger dat Hamas bij die voedselbedelingen incidenten heeft uitgelokt, met slachtoffers, om zo snel mogelijk het discours te domineren.
     In propaganda is, naar het schijnt, de eerste klap een daalder waard. Je moet op een belangrijk moment zo snel mogelijk jouw versie van de werkelijkheid opleggen, desnoods met getrukeerde beelden. Ik herinner me nog Timisoara 1989. Er werden beelden op de televisie verspreid van honderden lijken in kelders die zogezegd waren omgebracht door de beulen van Ceausecsu. Het was een gruwelijke vervalsing, maar ze zette vanaf dag één de propagandistische toon: het communistische Ceausescu-regime was een wrede dictatuur. Dat die voorstelling in het algemeen ook juist was, maakte dat niemand, behalve de communisten, zwaar tilden aan die vervalsing.
     Ondanks het kleine zionistische* succesje bij de publieksstemming van Eurosong, is het duidelijk dat de Hamas-propaganda veel efficiënter is dan de Israëlische propaganda. Daar zijn veel redenen voor, waarbij traditioneel anti-semitisme wellicht nog de minste is. Een grotere rol spelen de anti-Westerse reflex in het Westen, de anti-Westerse reflex in de rest van de wereld, de moslimsolidariteit, de humanitaire en internationale organisaties die voor hun werk goede banden moeten onderhouden met Hamas, en vooral het menselijk leed van de Palestijnen dat elke dag de kwade wil van Israël lijkt te bevestigen.

* Ik herinner er nogmaals aan dat ik zionisme niet als scheldwoord gebruik. Excessief zionisme is natuurlijk kwalijk, zoals elk excessief nationalisme.  En voor mijn anti-Israëlvrienden: nee, ik wil het leed van de Palestijnse bevolking niet ‘ontkennen’, ‘nuanceren’ of ‘relativeren’.

 

Over films

Voorspelbare films - open eindes
     Ik heb op zich niets tegen films die voorspelbaar zijn, noch tegen films met open eindes. Maar de combinatie is saai. Begin Again (2013) is zo’n film. Keira Knightley is een beginnende singer-songwriter. Er zijn enkele nevenintriges. De toon maakt duidelijk dat de meeste ervan zullen eindigen met een open einde – en dat happy of sad endings onbevredigend zouden zijn. Er valt op de film niet veel aan te merken. Saai is hij wel. Met een voorspelbaar open einde is de inzet te laag. 

Roemeense film
      In zijn recensie van de Roemeense film The New Year That Never Came (DS 6/5), vermeldt Johan Faes één keer het ‘absurdisme’ van het verhaal. Toen ik de film zelf zag, was het vooral dat aspect, de heerlijke zwarte, maar menselijke, humor die naadloos bij de absurde situaties aansloot, die ik in mijn eigen beschouwingen benadrukte*. Faes prijst – terecht – andere eigenschappen: de claustrofobie, de paranoïa, de intimiteit, en de eindscène waarin de archiefbeelden harmonieuzer dan meestal het geval is in de filmvertelling worden ingepast.
     Midden in zijn recensie schrijft Faes: ‘Hopelijk denken de Roemenen ook twee keer na in de volgende stemronde van de presidentsverkiezingen.’ Dat is een terechte verzuchting. Twee keer nadenken is altijd goed. 
     Ik heb de Roemeense verkiezingscampagne niet op de voet gevolgd, maar het ene resultaat had mij een lichte onrust kunnen bezorgen en het andere een zekere opluchting. Het is uiteindelijk de lichte opluchting geworden. Maar ook het andere resultaat zou geloof ik de Ceausescu-toestanden niet terug hebben gebracht. 

President-hooligan
     De nieuwe Poolse president Karol Nawrocki zou in zijn jonge jaren als hooligan deelgenomen hebben aan fist fights. Je moet daarbij niet denken aan wat de Brugge-supporters laatst in Sint-Jans-Molenbeek en Jette uitgevreten hebben. Het is geloof ik meer iets als de toestanden in de bekende film Fight Club (1999) of in de minder bekende Netflix-film Furioza (2021). Die laatste gaat helemaal over het Poolse hooligan milieu. Ik ken die zaken alleen van de films, maar het schijnt bij ons ook te bestaan. Een al heel lang overleden vriend van mij was bij zo’n fist fights betrokken: supporters van de ene ploeg die  in een verlaten bos afspreken om met die van een andere ploeg op de vuist te gaan. 

 Pride and Prejudice: de kostuums
     Ik herinner mij mijn enthousiasme toen de BBC-serie Pride and Prejudice werd uitgezonden. Dat was in 1995, het begin van een Austen-revival. Ik kende toen iemand die mijn enthousiasme voor Austen deelde, maar niet voor de serie. De verfilming van 1940 met Laurence Oliver en Greer Garson vond ze beter. Ik zweeg, want ik kende die niet.
      Gisteren echter heb ik de film op Youtube teruggevonden en ik kan nu mijn dertigjarig stilzwijgen eindelijk verbreken: die film is niet beter. Het eerste kwartier loop je verloren tussen de verschillende personages. Leerlingen van mij die een boek van Austen moesten presenteren weten dat de plot zich niet makkelijk laat vertellen. De film worstelt daar ook mee tijdens de expositie. Erger zijn de kostuums. In plaats van de elegante regency kleren van 1810 heeft men de gruwelijke antebellummode van Gone With the Wind gekopieerd, wellicht om een graantje mee te pikken van het succes van die film.
     Maar Olivier is goed in zijn rol. Zijn Darcy is nogal verlegen, vergeleken met die van Colin Firth en Matthew Macfadyen. Er zijn in de film heel wat scènes toegevoegd. Zo is er een waarin Darcy aan Elisabeth wil uitleggen hoe ze een boog moet vasthouden. Het is een duidelijk geval van mansplaining, en de personages gaan er correct mee om. Elisabeth protesteert niet, maar laat zien hoe handig ze is in het boogschieten en Darcy verontschuldigt zich voor zijn faux pas


De rijken en hun huizen
      Sommige televisie-series gaan over heel rijke mensen die in heel grote huizen wonen: Sirens, Reservatet, Your Friends and Neighbors, The Undoing … Fijn voor die mensen, denk je dan, maar hebben die nu echt zo’n groot huis nodig?  En bestaan die grote huizen echt? Welk percentage vertegenwoordigen zij van de huizenmarkt? Wonen de ‘rijkste 1 procent’ allemaal in zo’n huis?
     Ik heb een verre neef in de VS die in een groot huis woont. In zijn straat staan nog veel grotere huizen, groter dan de huizen die rond het meer van Keerbergen staan. Hoe zijn de eigenaars van die huizen aan al dat geld gekomen? Een van die huizen, vertelde mijn neef, werd bewoond door een legerkolonel. Zij vrouw was een succesvolle psychiater. Een Belgische legerkolonel die getrouwd is met een psychiater kan zich geloof ik zo’n huis niet veroorloven. 

Slechte casting
      Bij het scrollen door mijn mails verschijnen altijd enkele berichten van QuoraDaar zijn prachtige vragen bij zoals: ‘What’s the worst casting decision you’ve ever seen for a movie or TV-show?’ Dat is voor mij echte clickbait. Ik weet uit ervaring dat daar leuke commentaren bij zullen zijn. Alleen al de manier waarop die mensen zich voorstellen: ‘Movie Buff’, ‘I love old movies and I’ve seen a bunch of them’, ‘Well over 13.000 movies by now (updated april 28)’. Of wat dacht je ‘Atheist, advocate of science, socialism, and the humanities’. Wat in elk geval opvalt is dat de helft van die bijdragen goed en geestig geschreven zijn. Misschien is het Amerikaanse onderwijs zo slecht niet als ik soms denk.
 
     Bij de slechte casting werd het vaakst John Wayne aangehaald in de rol van Djenzis Khan. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Velen halen de keuze aan van de zwarte actrice Jodie Turner-Smith om de rol van Anne Boleyn te spelen. Ik heb daar zelf een stukje over geschreven*. Men stoort er zich ook aan als acteurs niet beantwoorden aan de mensen die ze moeten uitbeelden. Joaquin Phoenix gelijkt onvoldoende op Johnny Cash, Tom Cruise is niet geloofwaardig om de reus Jack Reacher te spelen. Zelf vind ik zo’n niet voor de hand liggende keuze soms interessant. Van alle Batmans had ik Michael Keaton het liefst.
     Sommige kritiek slaat niet op de casting zelf, maar op het acteertalent. Men vindt Sofia Coppola een slechte Mary Corleone. Ik kan mij dat niet zo goed meer herinneren, maar ik denk veeleer dat Godfather III (1990) een slechte film is. Hetzelfde geldt voor Jason Roberts als Brutus. Natuurlijk was die niet om aan te zien, maar Charlton Heston als Marcus Antonius was amper beter. 
     Over zoiets kun je trouwens van mening verschillen. Ik zal niemand tegenspreken als die beweert dat Mel Gibson een rol als Hamlet niet aankon; zelf vond ik hem helemaal niet slecht. Iemand beweerde dat Josh Radnor als Ted in
 How I Met Your Mother veel slechter acteerde dan de rest van de  vriendengroep; zelf kan ik mij geen betere Ted voorstellen. Misschien is het zelfs zijn gebrek aan acteertalent die hem zo geschikt maakt voor de rol.
    En dan heb je nog de kritiek op acteurs die slecht zijn in het nabootsen van een streekgebonden uitspraak. Men is daar streng in, terwijl zo
n tongval vaak onwaarschijnlijk goed is nagebootst. Hoe doen die dialect coaches dat? Hoeveel lesuren hebben ze nodig om een acteur een tongval bij te brengen zoals je hoort in de buitenwijken van Boston? En voor de volgende film moet die acteur dan weer spreken zoals een inboorling van Louisiana. Hoe moeilijk moet dat niet zijn? Het is al zo moeilijk is om één variant van een vreemde taal min of meer geloofwaardig te beheersen. Misschien helpt het dat die acteurs die tongval niet moeten gebruiken om te spreken, maar alleen om een bestaande tekst te acteren. Hoe het ook zij, ik let na een paar minuten niet meer op de tongval van een acteur, behalve als hij heel slecht is, zoals die van Jan Decorte in Jeanne Dielman (1975) of als hij nadrukkelijk artificieel is, zoals die van Daniel Craig in Knives Out (2019).
     Zeer streng is men in de commentaren voor acteurs die geen goede zangstem hebben, en een rol krijgen die enig zingen noodzakelijk maakt. Dat is een oud probleem waar zelf ook films over zijn gemaakt, zoals Etoile sans lumière (1946) met Edith Piaf, en Singing in the Rain (1952). Maar als de acteurs helemáál niet kunnen zingen, vind ik het wel iets hebben, zoals toen met Lee Marvin in Paint Your Wagon (1969) en met Pierce Brosnan in Mama Mia (2008). Brosnan die zingt in Mama Mia vond ik het enige memorabele moment van de film. 

* Mijn stukje over de zwarte Anne Boleyn staat hier.


Zie mijn notitie over die Roemeense film hier. 

Mia Doornaert en de taalverloedering

     In De Standaard van 22 mei ontbindt Mia Doornaert haar duivels tegen de verloedering van de Nederlands. Ze heeft het daarbij speciaal gemunt op Engelse woorden die te pas en te onpas worden gebruikt: draft, awards, slipstream. Ze noemt het ‘le tout anglais’ en Engels über alles. Dat Doornaert die Franse en dat Duitse woorden gebruikt is een mooi, ironisch accent in haar betoog, maar het wijst er tegelijk op dat er ooit een mode bestond om Franse en Duitse woorden in Nederlandse teksten en conversatie te gebruiken. 
     Ik heb daar zelf minder problemen mee, noch met die oude, noch met die nieuwe mode. Karl Marx gebruikte in zijn briefwisseling graag woorden uit het Frans, Engels, Latijn, Italiaans, Russisch en Nederlands. Hij overdreef daar misschien in, zoals hij in alles overdreef, maar met mate gebruikt kan ik die polyglotte opschepperij goed verdragen. Goed, passons, zoals Willem Elsschot schreef.
     Doornaert heeft ook een verklaring voor de mode. ‘Het gaat ten dele om luiheid, en ten dele om de aanstellerij van een zich kosmopolitisch wanende elite.’ Die uitleg is redelijk goed van toepassing op mijzelf, behalve dat ik mij geen kosmopoliet waan. Maar lui ben ik zeker. Soms kom ik makkelijker op een Engels woord en gebruik ik dat, in plaats van moeite te doen om naar een gelijkwaardig woord in het Nederlands te zoeken. En soms komt dat Engelse woord mij zo vertrouwd voor dat het mij bijna aanstellerij lijkt om het door een Nederlands woord te vervangen. Made in China ken ik van toen ik acht jaar was. Het stond op de onderkant van mijn speelgoedsoldaatjes. Ik kan toch moeilijk Gemaakt in China zeggen.
     Ook andere vormen van taalverloedering worden door Doornaert gehekeld. ‘Ik word moordlustig wanneer iemand me dan antwoordt met een gewichtig air alsof hij het buskruit en het warm water heeft uitgevonden: “Een taal evolueert”. 
     Die moordlust van Doornaert begrijp ik. Ook ik vind bepaalde clichés over taalverloedering erger dan de taalverloedering zelf. Ik heb leren aanvaarden dat er goede en verstandige mensen bestaan die normaliter uitspreken met de klemtoon op de derde lettergreep. Zolang ze maar niet zeggen dat het zo hoort omdat taal evolueert.
     Doornaert gebruikt het woord moordlust als spotternij. Maar er zit ook een letterlijk kantje aan de door taalfouten opgewekte moordlust. Er is een beroemde aflevering van de Simpsons waarin een personage alle zelfcontrole verliest wanneer iemand het woord chowder uitspreekt op zijn Frans, chow-dair.
     En dat is nog maar fictie. De Amerikaanse schrijver James Fenimore Cooper vertelt een waargebeurd verhaal. Een schoolmeester had een meisje doodgeslagen omdat ze een bepaald woord herhaaldelijk verkeerd uitsprak. De man werd ter dood veroordeeld en zou in het openbaar worden opgehangen. Cooper bevond zich onder het publiek. Op het allerlaatste moment haalde de directeur van de gevangenis theatraal een gratiebevel boven dat hij al een hele tijd op zak had, en de schoolmeester werd, zoals het ook Macheath in de
 Driestuiversopera verging, nicht aufgehängt. 


Koningin Elisabethwedstrijd

Vrouwelijke finalisten
     Iemand als ik die niet gekeken heeft naar de Koningin Elisabethwedstrijd, en die bovendien heel slecht piano speelt, zou beter zwijgen. Maar al die berichten over het tekort aan vrouwelijke laureaten … was was hier aan de hand? Het ene na het andere stuk ging over discriminatie, conventies, glazen plafonds, comfortzones en overgeleverde codes. Jan Van den Borre, artistiek directeur van Musica Antiqua schreef:

Vrouwen schrijven zich minder vaak in, of vallen onderweg uit de boot van een parcours dat nog altijd wordt uitgezet op maat van wie zich makkelijk kan veroorloven om iedere dag zes uur te studeren en meesterklassen te betalen …

     Dat kan het toch niet zijn dacht ik. Zouden vrouwen minder bereid zijn om iedere dag zes uur te studeren? Voor viool en zang is het aantal finalisten en laureaten veel beter verdeeld over mannen en vrouwen. Die violisten moeten toch ook zes uur per dag studeren? Het heeft lang geduurd voor ik in een stuk een fysiologische verklaring vond: mannen hadden bredere handen wat het aanslaan van sommige akkoorden vergemakkelijkt, en langere armen en robuustere lichamen, waardoor ze minder geforceerd fortissime kunnen spelen en ze dus minstens in één register in het voordeel zijn. Daar was ik zelf nooit opgekomen. 
     (DS 2/6 en 3/6)

Nette strik
     Het pleidooi van Jan Vanden Borre tegen de ‘glazen barrières’ op de Koningin Elisabeth-wedstrijd bevatte veel  formuleringen waar men aanstoot aan kon nemen, ongeacht de inhoud. Ik haal er drie uit de vier laatste alinea’s.

  • Een jury die anno 2025 een concertant topmoment beoordeeldt, mag wel beseffen dat artistieke excellentie altijd in dialoog staat met maatschappelijke relevantie.
  • Het besef moet groeien dat de toekomst van de klassieke muziek zich niet laat vangen in het spiegelbeeld van het verleden.
  • Hebben we niet stilaan nood aan juryleden die snappen dat podiumprésence meer is dan een nette strik?

     Het is een kwestie van persoonlijke smaak, maar aan de laatste zin stoor ik mij het meest. Ik begrijp dat die nette strik een metonymisch beeld is, een synecdoche, een pars pro toto, maar het blijft ergerlijk. Die strik staat voor een formele, plechtige kledij en voorkomen. Zouden er echt ooit jury’s bestaan hebben die bij podiumprésence in de eerste plaats naar de kledij en het voorkomen keken, die trouwens bij alle kandidaten ongeveer dezelfde waren. Of wil Vanden Borre dat de vereiste avondkledij wordt afgeschaft? Zo ja, waarom zegt hij dat dan niet?
      (DS 2/6) 

zondag 15 juni 2025

Loopt De Foer gevaar in de VS? e.a.

Loopt Steven De Foer gevaar in de VS?
      Amerika-specialist Steven De Foer stelt de lezers van De Standaard twee maal gerust. Ten eerste: ondanks zijn negatieve mening over Trump beantwoorden zijn stukken ‘volledig aan de journalistieke deontologie’. En ten tweede: ja een Trump-kritische journalist geraakt nog altijd binnen in de VS en  wordt niet opgepakt door de politie. Wel wordt zijn werk aanzienlijk gehinderd door het ‘klimaat van angst’. Veel mensen die hij interviewt willen niet met naam en foto in de krant komen.
      Zijn ze dan allemaal bang om door een soort Amerikaanse Gestapo te worden gearresteerd? Zo erg is het ook weer niet. De Foer geeft drie voorbeelden. Hij brengt een bezoekje aan een kamp van latino
’s die racepaarden verzorgen. Die mensen hebben weliswaar een tijdelijke verblijfsvergunning, maar ze zijn toch bang voor razzia’s. Die angst lijkt mij gegrond, want gezien de ruwe aanpak van latino migranten is alleen het volledige staatsburgerschap een goede garantie tegen deportatie door de overheid.
    De twee andere voorbeelden die De Foer geeft, hebben weinig met de angst voor de overheid te maken. Het gaat om Trump-fans die vrezen dat hun woorden zullen worden gebruikt door een Trump-vijandige pers, en om Trump-haters die in een Trump-gezinde omgeving wonen. Die laatste zijn bang om met de nek te worden aangekeken. Het zijn allebei symptomen van een hardnekkige en gevaarlijke polarisatie.
     Daar zit een les in voor ons eigen land. Wie tot de opinievormende elite behoort, moet proberen de polarisatie te ontmijnen. Wie het debat scherp wil voeren, mag dat doen. Maar het is beter om de emoties in de polemiek niet bovenaan te plaatsen, en om zelfrelativering en zelfkritiek na te streven. Die eigenschappen hebben een kalmerend effect op de lezer die over sommige zaken anders denkt dan de opiniemaker. (Ik heb het hier niet speciaal over De Foer.)
     (DS 7/6) 

Tom Naegels en de migratie
     Je hoort wel eens iemand mopperen over polarisatie. Tom Naegels kan daar niet goed tegen. Polarisatie is een feit, vindt hij, en vrome oproepen tot ‘dialoog’ zullen niet veel helpen. Maar ondertussen zijn de redelijke stukken die hij zelf schrijft een druppel antigif voor het gevaarlijke venijn. Hij verplicht mij als rechtse jongen eerst half met hem akkoord te gaan en daarna na te denken waarover ik niet akkoord ga. En vooral, hij is niet zo onbeleefd om in zijn stukken altijd hetzelfde te herhalen, vanuit dezelfde invalshoek en met dezelfde woorden. Want dát is niet goed voor mijn polarisatie.
     In zijn stuk van 8 juni heeft hij het over zijn specialisme: de migratie. Hij bespreekt de manieren waarop de culturele wereld op subtiele manier tegenwicht probeert te bieden aan het negatieve migratiebeeld.

 Allereerst: migratie normaliseren door te benadrukken dat het fenomeen ‘van alle tijden’ is, dat beroemde mensen als Albert Einstien migrant waren, en dat de witte allochtonen die nu zo tegen migranten zijn, jazeker, vroeger zelf migrant waren … Het tweede spoor: empathie wekken door persoonlijke verhalen te vertellen. Die laten zien dat we ‘allemaal mensen zijn’ die ‘allemaal hetzelfde willen: liefde, veiligheid, een thuis.’

     Naegels zegt dat hij daar voor ons land voorbeelden van zou kunnen aanhalen. Dat is waar. Hij is met zijn migratie-boek zelf het beste voorbeeld. Maar, moet hij vaststellen, de strategie werkt niet.

 Er worden veel boeken, films, tv-series en wat nog meer gemaakt die de levens van mensen met migratie-achtergrond op een empathische manier vertellen … Maar ook hier is het perfect mogelijk om mee te leven met Fatma Taspinar en haar moeder, en toch tegen migratie te stemmen. Mensen compartimenteren.

      Ik moet daar allemaal mee akkoord gaan, maar toch niet helemaal. Zo beweert Naegels dat de strategie wel goed heeft gewerkt heeft voor de holebi’s toen men in tv-series het dagelijkse leven van de homo’s ging tonen. Ik geloof dat het veeleer omgekeerd was, en dat men homo’s in populair tv-series ging tonen toen we eenmaal besloten hadden dat homoseksualiteit niets iets was om je over op te winden. We waren immers ook toleranter geworden voor jongens met lang haar, meisjes met soepjurken, yéyéyé-muziek en blootmagazines.
     Ook is het niet waar dat de strategie voor migratie niet zou werken. Ze werkt wel. Ze zorgt ervoor dat de steun voor een 
menselijk en genereus migratiebeleid ten minste niet afkalft. Dat is al heel wat. Er is in de publieke opinie een grote minderheid die terugschrikt voor de consequenties van gesloten grenzen. Zonder die grote minderheid zou de Europese bureaucratie, de activistische rechtspraak en de internationale verdragen veel minder obstakels kunnen opwerpen tegen een anti-migratiebeleid.
     Mijn grootste moeilijkheid met de compartimenteertheorie zoals Naegels ze toepast is dat ze alleen de emoties in rekening brengt. Die zijn natuurlijk erg belangrijk. Je kunt veel sympathie hebben voor je Marokkaanse poetshulp of buurvrouw, en tegelijk weerzin voelen tegenover onbekende Marokkaanse dames op straat in islamitische kledij. Dat zijn twee botsende emoties en die moet je inderdaad compartimenteren. Maar er is ook een compartimentering tussen emotie en ratio. Je kunt een lijstje maken van de voor- en nadelen van de migratie, en dan beslissen om ‘tegen migratie te stemmen’. En hoe meer je de nadelen aan den lijve ondervindt of in je verbeelding concretiseert, hoe meer ratio en emotie met elkaar verstrengeld raken.
      Of neem mijn eigen geval. Ik kijk weinig naar Afrikaanse films. Mocht ik dat vaker doen, dan zou ik ongetwijfeld meer empathie voelen voor de Afrikanen. Maar ik zou nog altijd vinden dat de immigratie van enkele honderden miljoenen Afrikanen naar Europa geen goede zaak zou zijn, noch voor mijzelf noch voor mijn toekomstige kleinkinderen. En ook niet voor de Afrikanen die hier al leven.
      (DS, 7/6)

Jan Dumolyn over Israël/Palestina
     Ik zou het ontstaan van Israël in 1948 enigszins anders framen dan Dumolyn doet, maar ik ben het met hem eens dat de kolonisering van de Westbank verwerpelijk is. Daar zijn ethische en juridische gronden voor, maar de belangrijkste reden voor mij is dat ze een redelijke tweestatenoplossing in de weg staat. Maar juist die tweestatenoplossing lijkt Dumolyn nu te geringschatten. Hij gelooft dat

... het geweld pas definitief kan stoppen als ook de koloniale logica ophoudt en er één pluralistische, seculiere en democratische staat tot stand komt. Utopieën zijn soms de enige realistische oplossing als je de diepere grondstromen van de geschiedenis bestudeert.

     Die grondstromen van de geschiedenis, ik kan er mij iets bij voorstellen. Er zijn altijd mensen geweest die utopieën hebben geformuleerd, en sommige ervan zijn via allerlei onvoorspelbare omwegen min of meer gerealiseerd. Zo sluit ik niet uit dat in een verre toekomst een pluralistische, seculiere en democratische staat ontstaat op het gebied from the river to the sea. Misschien ontstaat er ook zo’n pluralistische, seculiere en democratische staat in de omringende Arabische naties.  Optimism is a moral duty. Anderzijds, realisme is dat ook.
      Het klopt dat de tweestatenoplossing voortbouwt op de 
koloniale logica’. Het zou in de praktijk ook afwijken van het ethisch ideaal. Het scenario zou neerkomen op een min of meer democratisch Israël, dat grenst aan een in het beste geval Palestijnse autocratie. Ook lijkt de verwezenlijking ervan zelf meer en meer op een utopie. Maar het heeft geen zin om deze utopie in te ruilen voor een nog minder realiseerbare utopie.
     Dumolyn schrijft dat het Joodse kolonialisme – ik zou schrijven: kolonistenimmigratie – ouder is dan het moslimfundamentalisme – ik zou schrijven: ouder dan de fundamentalistische dominantie binnen de Palestijnse beweging. Maar dat doet weinig ter zake. Dat moslimfundamentalisme is nú een minstens even groot obstakel voor een vreedzame oplossing als het Israëlisch expansionisme dat is.
     (DS 7/6)

Zen en de kunst van het activisme
     Volgens filosofisch onderzoeker Tom Hannes zijn er drie manieren om zen te zijn: mediteren, kritisch om je heen kijken, en je activistisch engageren tegen het onrecht, zoals bijvoorbeeld de regeringsmaatregel om werkloosheidsuitkeringen te beperken in duur. Ik zal hem niet tegenspreken, want ik ken niets van zen. Hij haalt ook allerlei misstanden aan zoals parlementsleden die een woonbonus ontvangen, en de kloof tussen arm en rijk die sinds twintig jaar weer groter wordt, waardoor steeds meer mensen in armoede belanden.
       Dat is allemaal een beetje slordig. Hannes vergist zich tussen parlementsleden en ministers – het soort fout dat ik ook zou maken. Die andere fout, dat steeds meer mensen in armoede belanden, zou ik wellicht niet hebben gemaakt, want ik zou zoiets eerst aan ChatGPT vragen, en dan zou ik weten dat de armoede in Vlaanderen van 2004 tot 2024 gedaald is van 10,5 tot 8 procent. Over de groeiende kloof tussen arm en rijk zou ik ChatGPT niet lastig vallen, omdat ik weet dat het een complexe kwestie is, maar ik zou toch nooit schrijven dat die kloof groter wordt, waardoor steeds meer mensen in armoede belanden. Waardoor wordt verondersteld een oorzakelijk verband aan te geven.
     Tot twee keer toe gebruikt Hannes het werkwoord over netflixen in een ongunstige betekenis. Dat komt hard aan, want netflixen is iets wat ik elke avond doe. En ik moet toegeven dat dat een minder hoogstaande vorm van tijdverdrijf is dan meditatie. Maar Hannes gaat nog verder:

In mijn donkerste momenten vraag ik me af hoelang het nog duurt voor een tsunami van zelfmoorden de oudere bevolking overspoelt … Omdat we liever een avondje liggen te netflixen dan bij elkaar te komen om te zien hoe we ons kunnen verzetten tegen de gang van zaken.

     Dat is pas hard. Ik heb het nu niet over comfortabel gepensioneerden zoals ik, maar over mensen met, zoals Hannes dat noemt, een bullshit job. Zo iemand heeft bijvoorbeeld 8 uur gewerkt in de slagerij van een supermarkt, waar het altijd koud is, en als hij thuis komt, zou hij in plaats van te netflixen, naar een vergadering moeten gaan waar acties voorbereid worden om onbeperkte werkloosheidsuitkeringen te eisen. Of denk aan de werkloze zelf, die de hele dag op de fiets van het ene naar het andere bedrijf rijdt om te solliciteren, en als dan de avond valt moet hij nogmaals de fiets nemen om zich naar een manifestatie tegen het regeringsbeleid te begeven.
     (DS 12/6)

Frank Vandenbroucke en de artsen
     De filosoof Karl Popper schreef in de jaren 50 al dat België een goede gezondszorg had, zeker vergeleken met het National Health Service in Groot-Britannië. Voor een leek in de materie, zoals ik, lijkt het dat de wij in ons land ergens een goed evenwicht hadden gevonden tussen vrijheid van artsen en patiënten enerzijds en staatsinterventie anderzijds. Als ik het goed begrepen heb, wil Frank Vandenbroucke nu veel meer staatsinterventie. ‘Meer macht … aan zichzelf,’ schrijft De Standaard (8/6).
    In ben in zulke zaken ronduit vooringenomen. Als Vandenbroucke zegt dat hij maximumnormen wil opleggen voor ereloonsupplementen, denk ik: ‘Waar moeit die zich mee? Hij moet die toch niet terubetalen vanuit zijn budget?’ Maar ik wil mijzelf ook niet te veel moeien. Ik heb echter wel een raad voor de artsen. Als ze op televisie komen, zoals een van hen vorige week, mogen ze niet klagen ‘dat ze niet rond komen.’ Ze moeten een minder lachwekkende formulering zoeken. 

Lonen in films
     Als ik naar een film of serie kijk, voel ik zelden de aandrang om daar een recensie over te schrijven. Ik zou nog eerder een recensie óver een recensie schrijven. Fien Meynendonckx geeft in haar recensie voor De Standaard twee sterren aan de Deense serie Reservatet. Hoe kan dat nu, denk ik dan, dat moet toch minstens tweeënhalve ster zijn.
     Reservatet gaat over heel rijke gezinnen die beroep doen op au Filipijnse
 au pairs om te helpen in het huishouden en om op de kinderen te passen. Het hoofpersonage Cecilie, schrijft Meynendonckx, ‘probeert goed te praten waarom zij ook zo’n onderbetaalde hulp in huis heeft.’ Nochtans wordt nergens in de film gezegd wat het loon is van die au pair. Ik heb een kennis die in zijn jonge jaren au pair geweest is in een gezin in Los Angeles. Ik zou eens moeten vragen hoeveel hij daarvoor kreeg.
     Als de lonen in een film of serie wél vermeld worden, let ik anders altijd goed op. In de serie Yellowstone worden de hedendaagse cowboys ‘ver onder het minimumloon’ betaald. Hun baas bezit een ranch die enkele miljarden waard is, maar die toch met moeite de jaarlijkse belastingen kan betalen. De opbrengst van dat veehoeden is bijzonder laag. In een andere serie waarin men cowboyhoeden draagt, Landman, is het omgekeerd. Daar verdienen ongeschoolde arbeiders op de olievelden tegen de 200.000 dollar per jaar – voor erg gevaarlijk werk met onnoemelijk veel overuren. Maar dat is het werk van de Yellowstone-cowboys ook. Zou Frank Vandenbroucke die lonen daar niet wat beter op elkaar kunnen afstemmen?
     (DS 11/6)