woensdag 27 november 2019

Meent Magnette dat nu?


     Met de maatregelen die Magnette in zijn nota opneemt kan hij een regering vormen met PS, SP.a,  Groen, Ecolo en misschien PVDA-PTB. Samen hebben ze dan 64 zetels op de 150. Dat is natuurlijk wat krap, maar de huidige regering heeft ook maar 52 zetels, dus, waarom niet?
     Maar ’t is een grapje natuurlijk. Die rood-groene regering komt er niet, en de meeste maatregelen die Magnette nu voorstelt ook niet. ’t Is een schertsnota.
     Neem het grote plan om het héle bedrijfswagenpark te vervangen door elektrische auto’s … tegen 2023 – binnen ongeveer drie jaar dus – dat is om zoveel redenen onmogelijk dat je niet weet waar je moet beginnen. Om het eerste het beste te nemen: weet de studiedienst van de PS hoeveel bedrijfswagens er in ons land rondrijden en hoeveel kilometers die afleggen? Zou dat niet zo zowat de helft van het totale aantal gereden kilometers zijn? En heeft die studiedienst uitgerekend hoeveel inkomsten de staat zou verliezen als de helft van de accijnzen op benzine wegvallen? Natuurlijk hebben die mensen dat uitgerekend. Als er iets is waar ik op betrouw, dan is het wel op het cijferwerk van de PS-studiedienst. Die weten tot op de cent na hoeveel elke maatregel zal opbrengen voor, of kosten, aan hun electoraat.
     Waarom doet Magnette dan zo’n onzinnig voorstel, dat nog onzinniger wordt als je het samen neemt met alle nieuwe uitgaven die hij voorstelt?
     Ik weet niets van wat zich achter de schermen afspeelt, maar ik denk er het mijne van. Magnette wil, geloof ik, in de eerste plaats N-VA weg van de onderhandelingstafel krijgen. Hij stelt dus een provocerende nota op die grote zekerheid biedt op de ‘belastingstsunami’ die N-VA zegt te willen vermijden. Hij voegt er nog de kernuitstap aan toe, de federale kieskring en de afschaffing van de gesloten asielcentra. En als de N-VA dan woedend de deur dichtslaat, kunnen de echte onderhandelingen beginnen om de liberalen erbij te krijgen. De helft van de voorgestelde economische maatregelen wordt dan in de prullenmand gegooid, en de andere helft wordt nog eens goed nagerekend door de studiedienst.
     Na die onderhandelingen leest Gwendolyn Rutten op televisie een lijstje voor van alle maatregelen die ‘ze heeft kunnen tegenhouden’. Magnette vertelt aan links Wallonië, dat twijfelt tussen PS, PTB en Ecolo, dat hij veel verder had willen gaan, maar 
de liberalen wilden niet mee. De elektrische bedrijfswagens voor 2023 komen er niet, maar de N-VA is toch maar mooi buiten de regering gehouden. Dat is een hele troost.
     Om die truc te laten slagen, vind ik, moeten de Vlaamse liberalen zich eerst een tijdje als een preutse maagd gedragen  dat moet Gwendolyn toch kunnen als ze erg haar best doet  een maagd die niet al te snel toegeeft aan de lusten van de Zuiderse minnaar. Ik begrijp dan ook niet waarom Bart Somers en Mathias De Clercq op voorhand zo te koop lopen met hun paarse geestdrift. Maar ze zullen wel andere afwegingen maken.
     Verder moet ook N-VA het spel willen meespelen, of liever, het spel willen verlaten. En als ze dat niet willen? Ik moet er niet aan denken. En ik ben de enige niet. Peter Mijlemans van Het Nieuwsblad siddert bij de gedachte. In zijn laatste hoofdartikeltje smeekt hij of N-VA alstublieft zou willen opstappen. De partij moet de ‘stekker eruit trekken’. Het zou de partij ‘sieren’.
     Kijk, als Mijlemans dat zo mooi vraagt …

zondag 24 november 2019

Zet Bart Somers zijn geld in op paars-groen?

   Bart Somers kwam op vtm vertellen dat N-VA liever in de oppositie wou dan in de federale regering.  Somers weet dat. Ik van mijn kant weet niets. Soms vermoed ik iets. Zo vermoed ik dat Somers zélf N-VA liever in de oppositie wil, met wat meer ruimte voor de liberale familie en, wie weet, misschien wel een Vlaamse eerste minister van die familie. Maar ik weet dat niet.
      Somers kan dus gelijk hebben over die oppositiekeuze van N-VA. Ik ben slecht op de hoogte van wat discreet achter de schermen gebeurt. Ik ben daar niet bij. Somers is dan weer slecht op de hoogte van wat vóór de schermen gebeurt.  Zo verklaarde hij dat N-VA was ‘gaan lopen’ uit de vorige federale regering. Dat is niet waar, en dat weet ik want daar was ik bij wijze van spreken wel bij. Die zaken werden wekenlang voor de televisiecamera’s uitgevochten in het parlement. N-VA wou niet dat de regering het Marrakesh-pact ondertekende, en de andere partijen wilden dat per sé wel. Als Bart Somers zijn partij toen had overtuigd om het pact te verwerpen, was N-VA niet 
gaan lopen. En als Somers iets anders beweert, liegt hij.
     Somers zegt nog iets eigenaardigs. Omdat N-VA uit de federale regering was gestapt, beweert hij, was de partij een vierde van haar kiezers verloren. Hier hebben we een uitspraak over feiten (de uitstap uit de regering, het verlies van kiezers) en over een oorzakelijk verband (het tweede komt door het eerste). Aan mijn leerlingen leg ik uit dat zo’n oorzakelijk verband altijd een kwestie van speculatie is. Maar sommige speculaties zijn plausibel en andere dubieus. We weten – dat is onderzocht – dat N-VA vooral kiezers verloor aan Vlaams Belang. Bart Somers beweert dus dat N-VA minder kiezers zou hebben verloren als ze het Marrakesh-pact wel hadden aanvaard en in de regering waren gebleven. Ik beweer dat de partij in zo’n geval juist méér kiezers aan Vlaams Belang zou hebben verloren. Welke bewering is de meest plausibele?
      Somers heeft overigens ook verstandige zaken gezegd. De N-VA-uitstap uit de regering heeft volgens hem catastrofale gevolgen gehad. Ja, dat is waar. Denkt Somers aan Maggie De Block op asielbeleid? Of heeft hij het over de ontsporing van de begroting? Ik denk het laatste. Blijkbaar kunnen de liberalen  zonder N-VA die ontsporing moeilijk tegenhouden. Als Somers dát bedoelt heeft hij gelijk. Maar z
ou dat beter lukken met het soort paars-groene regering waar Somers nu blijkbaar zijn geld op inzet?

zaterdag 23 november 2019

Abortus, vrije meningsuiting en het 'hellend vlak'


    De drogreden van het hellend vlak kom je in zijn pure vorm niet vaak tegen. Bij de Simpons heb je de redenering van Fat Tony. Als je één brood mag stelen om je kind te eten te geven, dan mag je ook een vrachtwagen vol brood stelen om je hele familie, of je hele straat, te eten te geven; dan mag je ook een vrachtwagen vol sigaretten stelen als je familie, of de mensen in je straat, liever roken dan eten. En of je die broden of sigaretten nu weggeeft, dan wel verkoopt aan weggeefprijzen, dat is ook al ongeveer hetzelfde. ’t Is aardig gevonden, maar de rechter lacht je uit in je gezicht als je zo’n argument aandraagt.

   Er is echter een verwante drogreden die juist heel vaak voorkomt en die ik hier ‘de waarschuwing voor het hellend vlak’ noem. Je hoort die bijvoorbeeld bij tegenstanders van abortus. Als je abortus toelaat op 12 weken, zeggen die tegenstanders, ga je die uiteindelijk ook toelaten op 16 weken, op 18 weken, op 22 weken en op 39 weken. En dan kun je even goed infanticide gedogen zoals dat naar het schijnt in het oude Sparta en het oude China voorkwam als een kind niet volmaakt was van lijf en leden, of tot het vrouwelijk geslacht behoorde. Voorstanders van abortus kunnen hetzelfde doen. Als je geen zwangerschapsafbreking toelaat op 12 weken, zeggen die voorstanders, omdat je dan zogezegd een mensje in wording vermoordt, dan kun je dat ook zeggen van een zwangerschap van 10 weken, of van 8 weken, of van 2 weken, of van één dag. Dan moet je ook de morning-after pil verbieden, en in een moeite door de gewone pil, want een vruchtbare eicel moedwillig naar de verdommenis helpen is misschien geen hele, maar dan toch een halve moord.

    Ik voel een grote weerzin tegen dat soort ‘waarschuwingen’. Voor- en tegenstanders die met wilde gebaren wijzen op  de uitersten van het continuüm, werken op mijn zenuwen. Een volledig abortussverbod heeft in het verleden geleid tot de breinaalden van de engeltjesmaaksters. Wie wil daar naar terug? En omgekeerd is de kans dat infanticide in een moderne maatschappij ooit wordt gedoogd, erg, erg klein. Voor- en tegenstanders gaan dus beter op zoek naar een werkbare toetsteen en een duidelijke afbakening waar ze het min of meer  eens over raken. In het geval van een ongeboren baby kan gedacht worden aan afmetingen, ontwikkeling van organen en zenuwstelsel , pijnervaring, onafhankelijke levensfuncties, levensvatbaarheid buiten de baarmoeder … 
     En als men het er níet over eens raakt, moet maar een wat willekeurig compromis worden gezocht. In huidige discussie tussen 12 en 18 weken, hel ik over naar de 12 weken, of misschien naar de 14 weken, want ik ben eerder tegenstander, maar niet fanatiek. Met de 12-wekenregel worden in ons land nu al 20 000 abortussen per jaar gepleegd, tegenover 120 000 geboorten*. Dat is veel. Slechts een 500-tal vrouwen moet wegens overschrijding van de 12-wekenregel uitwijken naar Nederland of het Verenigd Koninkrijk. Dat is amper 2,5 %. Moet men daarom de wet veranderen? Maar zoiets zeg ik nú. Ik heb wel eens gehoord van héél christelijke huisvaders en huismoeders die als het om hún dochter ging héél snel hun mening over abortus herzagen.
     Kortom, in het algemeen, en in de abortuskwestie in het bijzonder, verwacht ik weinig heil van waarschuwingen voor een hellend vlak. 
     In één geval echter vind ik dat soort waarschuwingen wél terecht. Dat is met name als het gaat om de vrijheid van meningsuiting en om het gevaar van censuur. Het abortuswetsvoorstel van Open-Vld (hier) – van onder andere Goedele Liekens –  bevat een merkwaardig artikel 3. De huidige wet voorziet zware straffen voor ‘hij die probeert te verhinderen dat een vrouw vrije toegang heeft tot een zorginstelling die zwangerschapsafbrekingen uitvoert.’ Daar heb ik geen probleem mee. Open-Vld stelt nu voor om bij dat ‘verhinderen’ toe te voegen:  ‘fysiek of op enige andere manier’. In de toelichting wordt uitgelegd dat dat ‘bijvoorbeeld het verspreiden van valse informatie’  betreft. Dat gaat wel erg ver. Het wetsvoorstel van de MR (hier) stelt iets voor dat in dezelfde richting wijst. De MR-mensen eisen namelijk straffen ‘voor wie morele of psychologische druk uitoefent … jegens de zwangere vrouw dan wel tegen het … personeel van een zorginstelling.’

     Nu ben ik een verklaard tegenstander van valse informatie, en van morele of psychologische druk. Op de televisie zie je soms van die opgewonden Amerikanen die vlugschriften uitdelen in de buurt van een abortuskliniek. Ik denk dan altijd dat die mensen zich beter bezig zouden houden met hun eigen zaken. Maar ik vind het wel fijn dat die vlugschriften kúnnen worden uitgedeeld, ongecensureerd, ook al bevatten ze informatie die door voorstanders van abortus als ‘vals’ worden beschouwd. Ik ben dus, samengevat, een verklaard tegenstander van valse informatie, maar ik ben ook een verklaard vóórstander van de vrijheid om informatie te verspreiden die in mijn eigen ogen zo vals is als een vals gebit. Of die dat is in de ogen van Goedele Liekens. Of in die van een rechter van eerste aanleg.

     In de zeventiende eeuw ontstond de gedachte dat je bepaalde daden van burgers kon verbieden, maar niet hun meningen. In de achttiende eeuw begon men het aanvaardbaar te vinden dat die meningen ook werden verspreid. En in de negentiende en twintigste eeuw werd de vrije verspreiding van meningen, in gesproken of gedrukte vorm, de algemene regel in de meeste Westerse landen. Er waren uitzonderingen voor onzedelijke boeken, godslastering en belediging van buitenlandse staatshoofden. De erotische avonturen van Conny en Mellors las je in L’amant de Lady Chatterley omdat de oorspronkelijke uitgave in Engeland en Amerika verboden was. Ook mocht je God niet voorstellen als een ezeltje met een geheime opening en mocht je op straat niet roepen dat Johnson een moordenaar was. Die uitzonderingen zijn een voor een gesneuveld.
     Maar nu worden nieuwe uitzonderingen gemaakt. Als ik die bepalingen lees in de wetsvoorstellen van Open-VLD en MR , wil ik dus, voor één keer, waarschuwen voor een hellend vlak. Als díe bepalingen worden goedgekeurd, ben ik bang dat er ook bepalingen volgen die ‘valse informatie’ verbieden op anderen terreinen: over vaccinatie en geneesmiddelen, over snelheidsbeperkingen, over dierenrechten, over gezonde voeding en ongezonde leefgewoonten, over urbanisatie en lintbebouwing, over islam en jodendom. Zal de volgende klimaatwet een artikel bevatten over ‘valse klimaat-informatie’? En zal de ‘alarmist’ Nic Balthazar (hier) op grond van die wet kunnen worden vervolgd? Of zal de wet zo worden verwoord dat alleen de ‘negationist’ Jan Jacobs kan worden vervolgd? Of misschien ook de ‘optimist’ Maarten Boudry? Die zal dat niet fijn vinden, daar samen in de beklaagdenbank met Jacobs.
     Waarschuwen voor het hellend vlak moet in een beschaafd debat een uitzondering blijven. Maar als het de vrije meningsuiting betreft lijkt ze mij gewettigd vanwege twee redenen. Ten eerste is het gevaar van afglijden reëel. Met de huidige politiek correcte mode zijn oproepen tot censuur en erger geen uitzondering meer.
 (Zie hier en hier) Laatst riep Draulans nog op om voor het klimaatbeleid het hele democratische proces af te schaffen (hier). Aan veel Amerikaanse universiteiten wordt de ‘pensée unique’ boven de vrije discussie gesteld, tot groot verdriet van ouderwetse rationalisten als Steven Pinker (hier). Dat is één reden om voor het hellend vlak te waarschuwen. 
     De tweede reden is dat één van de uitersten van het continuüm, anders dan in het abortusdebat,  hier wél werkbaar is. Het is heel goed mogelijk om in bijna alle omstandigheden de volledige vrijheid van meningsuiting toe te laten.** De Amerikanen doen het al zo lang. Toen in de jaren vijftig en zestig het communisme een reële dreiging betekende, lieten de meeste democratische landen toe dat communistische partijen hun propaganda vrij verspreidden. Toen in de jaren zeventig en tachtig de Ierse en Baskische nationalisten de ene vreselijke bomaanslag na de andere pleegden, werd de propagánda voor dat nationalisme níet verboden. De bomaanslagen waren verboden; het dóel van de bomaanslagen mocht openlijk worden gepropageerd. IRA en ETA waren uitgesloten, Sinn Fein en Herri Batasuna mochten deelnemen aan verkiezingen. Het was het oude onderscheid tussen daad en mening.

     Het beste, lijkt mij, dat Goede Liekens en onze andere wetgevers zich houden aan dat oude onderscheid. De wet kan ziekenhuizen – maar geen artsen – verplichten om zwangerschapsafbreking aan te bieden, maar moet toelaten dat tegenstanders vlugschriften uitdelen waar ‘morele of psychologische druk’ van uit gaat. De wet kan inenting tegen polio, en morgen tegen mazelen, opleggen, maar moet dulden dat halve gare antivaxxers daartegen tekeergaan. De wet kan de toegelaten snelheid in de bebouwde kom verlagen tot 30 kilometer, maar mag niet beletten dat Rudy Berkvens daar op Facebook eens flink zijn mening over zegt. De wet kan eisen dat een moslima haar hoofddoek aflegt als ze achter een loket plaatsneemt, maar moet zwijgen als Othman El Hammouchi daar een verontwaardigd stuk op Doorbraak over publiceert.

    Ik beweer niet dat alle verplichtingen en verboden van hierboven moreel aanvaardbaar zijn. Misschien zijn sommige ervan wel een onaanvaardbare aanslag op onze vrijheid. Maar het onderscheid scherp houden tussen mening en daad blijft een van de beste garanties tegen een toekomst van verlicht, of barbaars, despotisme.

 

 

* Ik las met verbazing dat vrouwen die abortus laten uitvoeren gemiddeld 27 jaar zijn. Ik dacht bij abortus eigenlijk vooral aan tienerzwangerschappen.

 

** Laster, zakelijk bedrog en aanzetten tot gewelddaden vallen in die visie niet onder de beschermende koepel van vrije meningsuiting.

zaterdag 16 november 2019

Nog meer bedenkingen bij de cultuursubsidies

** Als ik betogingen zie waar artiesten door een megafoon leuzen roepen, besluipt mij een gevoel van schaamte. Ik denk dan aan de tijd dat ík leuzen door een megafoon riep. Ik moet mijzelf dan streng toespreken. Het is niet omdat wat ik toen door de megafoon riep onzin was, dat alles wat door een megafoon geroepen wordt, onzin is. 

** Ik schreef het al in mijn vorige stukje (hier): in mijn ideale maatschappij zijn cultuursubsidies niet nodig. De mensen geven er geheel vrijwillig veel geld uit aan muziek, boeken, theater en schilderijen, liever dan aan dure restaurants of aan Zalando-schoenen. Maar om zover te komen zal er nog veel moeten veranderen. In het gemiddelde gezinsbudget gaat 7,2 procent naar restaurant, en slechts 8,6 procent naar vrije tijd en cultuur sàmen. 

** Als we die 8,6 procent  ‘cultuur en vrije tijd’ zouden opsplitsen, wat zou dan het aandeel van ‘cultuur zijn? Hoeveel geven we uit aan rockconcerten, opera, boeken, bioscoop, netflix, spotify, muziekschool, huur of aankoop van instrumenten, gesubsidieerd en ongesubsidieerd theater, museumbezoek, cultuurreizen van Davidsfonds en Doorbraak? 3 procent? 4 procent? In elk geval vele keren meer dan wat er aan subsidies in de sector omgaat. Zelfs als een bijzonder kwaadaardige regering álle cultuursubsidies zou afschaffen, zou het grootste deel van de cultuur nog altijd overeind blijven.

** Hoeveel subsidie gáát er eigenlijk in de sector om? We kennen het cijfer van 508 miljoen Vlaamse subsidies. Dat is 1,18 % van de Vlaamse begroting. ’t Is minder dan Onderwijs en Zorg (elk bijna 30 procent), maar ’t is ook niet weinig. Daar komen nog de federale, provinciale, gemeentelijke subsidies bij, het deeltijds kunstonderwijs, en wellicht nog hier een daar een onderdeel van een andere begrotingspost.  Zouden we in Vlaanderen aan één miljard komen?

** Terug naar de kleine cijfers. Het meeste protest betreft de daling van de ‘projectsubsidies’ van 8,47 miljoen naar 3,39 miljoen. Die subsidies, heb ik begrepen, gaan niet naar gevestigde instellingen, maar naar projecten van onbekende jonge artiesten die iets willen uitproberen. Ik heb mij lang afgevraagd waarom juist die subsidies worden teruggeschroefd. De mooiste verklaring is zoals zo vaak die van de PVDA: N-VA wil vooral jonge kunstenaars ‘de mond snoeren’ omdat ze zo kritisch zijn. Peter Mijlemans in Het Nieuwsblad heeft er een afgezwakte versie van: N-VA wil vernieuwing in de kunst tegenhouden. Zelf vermoed ik dat de projectsubsidies zijn uitgekozen omdat de weg van de minste weerstand altijd de aanlokkelijkste is. De projectsubsidies betreffen namelijk toekomstige projecten. Dan lijkt besparen gemakkelijker. Je bespaart op iets wat nog niet bestaat. Je neemt niet iets af van één of andere instelling of groep die wel al bestaat. Niemand moet boos zijn.

** Maar de sector wás boos. Allerlei grote namen – Tine Hembrechts, Wim Van Opbrouck, Michaël Pas – lieten verstaan dat ze nooit een grote naam zouden zijn geworden, als ze bij het begin van hun carrière niet een duwtje in de rug hadden gekregen in de vorm van een projectsubsidie. Daar twijfel ik aan. Als ik die mensen bekijk, hadden ze, geloof ik, wel het talent en de gedrevenheid om hoe dan ook de acteurs te worden die ze nu zijn. En verder zal er ook wel veel geld zijn gegaan naar projecten van beginners die uiteindelijk toch maar voor een baantje op kantoor kozen.

** Toch begrijp ik de boosheid. Die grote namen – Tine Hembrechts, Wim Van Opbrouck, Michaël Pas – denken met weemoed terug aan hun jonge jaren. Ze voelen zich verbonden met de studenten van conservatoria en kunstscholen die nú afstuderen en die, net als zij indertijd, met een hoofd vol dromen de podia wilden bestormen. Ze gunnen dat jonge geweld dezelfde projectsubsidies die zij indertijd gekregen hebben. Dat is mooi.

** Het is echter niet alleen een kwestie van geld. Mensen willen, meer nog dan geld, in de eerste plaats respect. Subsidies voor kunst verminderen, of voor onderwijs, treft de artiest, of de leraar, in zijn waardigheid. Het lijkt alsof er bezuinigd wordt omdat er in de sector te veel ‘geprofiteerd’ wordt. Nu ja, er zullen in gesubsidieerde sectoren als de kunstenwereld en het onderwijs wel profiteurs rondlopen, maar er zullen evengoed heel veel harde en gedreven werkers zijn, al krijgen ze dan subsidie of al hebben ze dan een ambtenarenstatuut.

** Ook voelen de cultuurmensen zich onbegrepen. Buitenstaanders, vinden ze, weten niet wat de gevólgen zijn van besparingen. Ook dat herken ik. Er was enige tijd geleden sprake van dat leraren met een masterdiploma 21 uur zouden moeten lesgeven, in plaats van 20 uur. De buitenwereld zal wel gedacht hebben, ach, één uurtje erbij, dat moet toch kunnen. Een terechte gedachte eigenlijk. Maar zelf was ik in paniek. Ik geef al enkele jaren vier uur Nederlands aan vijf klassen in ongeveer dezelfde studierichtingen. Voor mij is dat de ideale situatie die ik eindelijk op het einde van mijn loopbaan heb bereikt. Met 21 uur zou heel dat schema in de war geraken. Dan moest ik weer 4-uur-klassen met 3-uur-klassen gaan combineren en Engels met Nederlands. Dat is natuurlijk ook geen ramp, maar het zou voor mij véél, véél ingrijpender zijn dan alleen dat uurtje meer.

** Jambon heeft voorgesteld dat de cultuursector zelf maar besparingsvoorstellen moet formuleren. Dat gaan die cultuurmensen niet doen, want dan zouden ze onder elkaar ruzie moeten maken over wie wél en wie niet moet inleveren. Misschien zijn ze wel bereid om op kabinetten te konkelen voor een groter deel van de koek, ten nadele van hun concurrenten, maar dat gaan ze niet doen in het openbaar. Daarom doe ik hier een voorstel in hun plaats. Ik lees dat de werkingssubsidies 6 procent minder worden, behalve die van de zeven ‘erkende kunstinstellingen’, die 3 procent minder krijgen. Als al die instellingen nu allemaal één procent extra inleveren, kan men dan de projectsubsidies voor de jongeren weer op het oude peil brengen ? Of moet er meer dan één procent extra worden ingeleverd?

** Je leest vaak dat dan maar ergens anders dan in cultuur moet worden bespaard. Op defensie bijvoorbeeld waarvan het budget, omgerekend naar Vlaanderen, ongeveer het dubbele moet zijn als dat van cultuur, maar ook niet veel meer dan dat. Of misschien op de uittredingsvergoedingen voor politici, op de subsidies voor politieke partijen, op de dotaties voor het koningshuis, op overbodige fietspaden aan twee kanten van de weg … Over die redenering heb ik ooit een stukje geschreven (hier). Maar er is nog iets anders. Op veel andere sectoren wórdt in de huidige begroting al flink bespaard. Marc Ernst trok mijn aandacht op de ingreep in de Kmo-portefeuille die aan ondernemingen subsidies uitkeert voor opleiding, advies en coaching. Dat bedrag gaat van 61 miljoen naar 38 miljoen, een daling van 23 miljoen. Dat is bijna vijf keer zoveel als de ingreep in de projectsubsidies.

** Elk subsidiebeleid voor cultuur vertrekt van de gedachte dat bepaalde cultuurvormen beter zijn dan andere. Het gaat in tegen de populaire smaak. Grote groepen kinderen gaan naar Pukkelpop, en kleine groepjes volwassenen naar het opera. Die kinderen gaan geheel vrijwillig naar Pukkelpop en betalen 100 euro voor een dagticket. De volwassenen moeten naar het opera gelokt worden met een gesubsidieerd ticket van 17 euro.  Ergens heeft iemand beslist dat Cosi Fan Tutte meer de moeite waard is dan Billie Eilish. Je kunt het paternalisme noemen, of volksverheffing, of beschaving, al naargelang je voor of tegen bent.

** Ik begrijp dat voor podiumkunsten sterkere argumenten bestaan om subsidies toe te kennen, dan bijvoorbeeld voor romans of poëzie. Dat geldt vooral voor relatief kleine taalgebieden. Broadway overleeft geloof ik zonder al te veel subsidies. Soms denk ik dat de keuze voor bepaalde vormen van modernistisch theater (minimalistische decors, eenmanstheater …) bij ons meestal ingegeven is door de minder hoge financiële eisen die zulke producties stellen.

** ‘Herhalingen dreigen nu ook voor theater,’ luidde een kop in Het Nieuwsblad. Dat zou volgens Danielle Dierckx van De Roma het gevolg zijn van besparingen op de werkingssubsidies. Maar misschien zouden wat meer herhalingen niet zo heel erg zijn. Ik wil de theatermensen niet leren hoe ze hun stiel moeten doen, maar ik heb de stellige indruk dat mooie interessante stukken niet lang genoeg op het programma staan. Het is elk jaar een heel gedoe om een mooi repertoirestuk voor mijn leerlingen te vinden. De zalen zijn vaak uitverkocht, de tournees te kort, de data vallen niet goed.  Ik moet dan uitwijken naar Oostende of Turnhout of een naar andere verre stad. Misschien zou, met wat goede reclame, zo’n stuk enkele keren meer dan nu kunnen worden opgevoerd voor een volle zaal.

woensdag 13 november 2019

Losse bedenkingen bij de cultuursubsidies

** In mijn ideale maatschappij zijn er geen subsidies voor de kunsten. Operatickets zijn er duur, maar de liefhebbers van opera betalen ze graag, want ze houden hartstochtelijk van opera. Ook moet de operabezoeker niet besparen op brood, melk, vlees of groenten, want hij bespaart geld op andere manieren. Zo moet hij in mijn ideale maatschappij niet meebetalen aan subsidies voor een televisiezender waar hij nooit op afstemt, sportwedstrijden die hij nooit bijwoont of dansvoorstellingen die hem niet boeien.
                           
** Ik ben overigens niet zeker of ik in mijn ideale maatschappij zou willen leven. Ik moet even denken aan de fellow travelers die je ook met geen stokslagen naar Rusland kreeg,  of toch niet om er te gaan wonen.

** Ik ben een voorstander van ‘grote’ cijfers. Ik heb tientallen keren iets gehoord en gelezen over een subsidiedaling van 60 procent en ook enkele keren iets van een daling van 6 procent. Dat ene cijfer gaat geloof ik over de ‘eenmalige projectsubsidies’ en het andere over ‘werksubsidies’. Maar de ‘grote’ cijfers zijn deze. Het Vlaamse cultuurbudget bedroeg vorig jaar 518 miljoen en dit jaar 508 miljoen. Dat is een daling van 2 procent. 2 % en geen 60 %. Nu ja, ’t is een daling.

**  Andreas Thirez heeft onlangs nog eens herhaald wat we al wisten van Yes Minister: cultuursubsidies komen grotendeels ten goede aan een culturele elite die vaak tegelijk een financiële elite is. Helemaal rechtvaardig is dat niet, al betaalt die financiële elite natuurlijk meer belastingen dan de andere burgers.

** Er is in elke maatschappij een elite die haar stempel zet: uitvinders, ondernemers, politici, topambtenaren, professoren, architecten, journalisten, psychiaters … Als de andere omstandigheden gelijk zijn, heb ik liever dat die elite uit kunstlievende mensen bestaat die klassieke auteurs lezen, viool of piano spelen en een Rembrandt van een Vermeer kunnen onderscheiden. Nu ja, Heydrich speelde viool, Hitler was aardig thuis in ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’, Lenin citeerde met gemak de grote Russische auteurs, en Mao koesterde in zijn privé-woningen de Chinese klassieken die hij in het openbaar door zijn handlangers liet vernietigen. Maar, zoals ik al zei, de andere omstandigheden moeten gelijk zijn.

** Ook is het fijn in een tijd te leven waarin de smaak van de elite en die van de volksmens niet te ver uit elkaar liggen. Dat moet zo geweest zijn bij het Griekse theater, en in de tijd van Shakespeare en Lope de Vega. Het is echter, vrees ik, niet in zo’n tijd dat we leven. Vandaag gaapt er een kloof tussen de twee soorten publiek. Films en vooral televisieseries – we leven in ‘the Golden Age of Television’ zegt men – lijken een uitzondering te vormen. Daar kunnen elitaire en populaire smaak soms nog samenvallen.

** Sanctorum heeft tegen de moderne gesubsidieerde kunst twee bezwaren ingebracht: de beoefenaren ervan zijn links en de producten ervan zijn decadent. Hij geeft daarvan enkele sprekende voorbeelden. Maar het hóeft niet zo te zijn, en zulke beoordelingen zijn nogal persoonlijk. Het stuk waar ik dit jaar met mijn leerlingen naar toe geweest ben, was er een van Tom Lanoye: ‘Wie is bang’. Die auteur mogen we, vermoedelijk met zijn welnemen, ‘links’ noemen. Maar de voorstelling vond ik daarom niet decadent. Het stuk was een herwerking van de klassieker ‘Who’s Afraid of Virginia Woolf’. Ook dat stuk zou ik niet decadent noemen. Maar Barbara Branden vond dat indertijd wel, terwijl ze verder ongeveer even ‘rechts’ was als ik nu.

** De voorstelling die wij hebben bijgewoond – een NTG-productie – moet op één of andere manier gesubsidieerd zijn geweest, want mijn leerlingen betaalden slechts 10 euro.  Wij hebben een van de vorige jaren ooit een niet-gesubsidieerde voorstelling van een klein gezelschap bijgewoond en toen betaalden we 30 euro.

** Het stuk van Lanoye ging overigens over subsidies aan theater. De boodschap was, als ik het goed heb, dat theatermakers zulke subsidies vernederend vinden. Ik zou het ook vernederend vinden. Een eenmalig projectvoorstel uitschrijven en indienen bij een commissie. Met twee woorden spreken. Pet in de hand houden. Rekening houden met het stokpaard van commissielid A en het idee-fixe van commissielid B. Bang afwachten of de subsidie er nu komt of niet. Dan had ik nog liever het mecenaat. Een glas gaan drinken met een excentrieke miljonair, en als die niet toehapt, een andere miljonair opzoeken. Ik geloof dat die miljonairs geen uitgeschreven projectvoorstellen vragen en in elk geval geen tijd hebben om ze te lezen.

** Een paar keer las ik de bewering dat je kunst niet kunt overlaten aan de vrije markt. Misschien niet helemaal, dat weet ik niet. Ik ben voor commerciële boekhandels, maar ook voor openbare bibliotheken. Toch heeft de vrije markt iets moois. Je zou het misschien beter de ‘vrijwillige markt’ noemen. De schrijver schrijft vrijwillig een boek en de lezer leest vrijwillig een boek, en betaalt ervoor, ook vrijwillig. En tussen de vrijwillige schrijver en de vrijwillige lezer staat de uitgever. Die probeert te raden wat de lezer vrijwillig wil lezen. Vaak raadt hij juist, en dan maakt hij winst, dan weer raadt hij fout, en maakt hij verlies. Er is echter een schaduwkant. In die omstandigheden gebeurt het namelijk al te vaak dat een prachtig boek onuitgegeven blijft. Een collega van mij heeft een korte graphic novel gemaakt, waarvan het moeilijk is om uit te maken is of nu de teksten erin dan wel de tekeningen het mooiste zijn. Hij krijgt het boek echter niet uitgegeven. Is er een gebrek aan verfijnde lezers voor zo’n werk of schatten de uitgevers hun lezers verkeerd in? De fout ligt in een van de twee kampen: de lezers of de uitgevers; de fout ligt in elk geval niet bij ‘de markt’. Een markt kan geen fouten maken. 

** Op de televisie hoorde ik een mevrouw die het ‘economisch argument’ hanteerde. Cultuur zorgt voor tewerkstelling, zei ze, en die tewerkgestelden betalen belastingen. Daar kwamen nog eens de ‘indirecte’ gevolgen bij. Mensen gingen naar het theater en bezochten daarna een café. Dat lijkt mij een foute redenering. Als we belastingen betalen om het toneel te ondersteunen, en als de mensen daarna een glas drinken op café, is dat allemaal geld dat ze niet kunnen gebruiken om op Zalando een paar nieuwe schoenen te bestellen. Op die manier vermindert de tewerkstelling in de schoenenindustrie en bij Zalando. Het is de oude parabel van het gebroken venster. Nu kun je het fijner vinden om in een maatschappij te leven waar we meer belang hechten aan cultuur, dan aan schoenen.  Maar dát is een heel andere zaak. 

** Tot slot. Geert van Oorschot heeft het Verzameld Werk van Multatuli uitgegeven zonder één gulden subsidie. Zijn zoon Wouter van Oorschot heeft het Verzameld Werk van Karel van het Reve uitgegeven, eveneens zonder één euro subsidie. Hoe die uitgevers dat geflikt hebben, moeten mijn leerlingen weten voor het examen Nederlands

dinsdag 12 november 2019

Youssef Kobo tegen Theo Francken

     Op de brandstichting in het toekomstige asielcentrum van Bilzen heeft Theo Francken gereageerd met een twitterbericht. Hij doet dat wel vaker, reageren met een twitterbericht. Vijf of zes van die berichten waren nogal ongenuanceerd en ruw verwoord. Je kunt ze met een beetje kwade wil verkeerd interpreteren, en tegenstanders halen ze jaren later nog altijd aan om het ‘deshumaniserend’ discours van N-VA aan te klagen. Het is een beetje jammer dat ze na al die jaren niet meer, en betere, voorbeelden van dat discours gevonden hebben, maar je moet roeien met de spaanders die je hebt.
     Het nieuwste twitterbericht van Francken is echter noch ruw, noch ongenuanceerd, noch dubbelzinnig. “Brand stichten in een asielcentrum in de nacht van Wapenstilstand. Geen woorden voor. Hoe hard je ook revolteert tegen het huidige asielbeleid, brand stichten is NOOIT het juiste antwoord. Nooit mag wrok tegen slecht beleid zich omzetten in wrok tegen mensen.”
     Het mooiste vind ik de laatste zin. Francken heeft die naar het schijnt overgenomen van zijn collega Wouter Raskin.  Joël De Ceulaer maakt er zich vrolijk over dat ook andere N-VA’ers die zin overnemen op hun twitterpagina. Ik vind dat juist een goed idee. Je kunt niet stevig genoeg ingaan tegen ‘deshumanizering’. Wrok tegen ménsen moet altijd worden afgekeurd.
     Toch is Youssef Kobo erin geslaagd om het bericht verkeerd te begrijpen. ‘Het is blijkbaar onmogelijk voor Theo Francken,’ schrijft hij, ‘om een gewelddaad onvoorwaardelijk te veroordelen, er moet 2 x een vergoeilijking [sic] aan voorafgaan: ‘Het is de schuld v/h huidig[e] asielbeleid’ en ‘wrok tegen slecht beleid’. Beschamend en veelzeggend.”
     De reactie van Kobo is, zo niet beschamend, in elk geval veelzeggend, en al helemaal zeker fout. De veroordeling door Francken is wel degelijk onvoorwaardelijk. Zo’n brandstichting is ‘nooit’ het juiste antwoord, schrijft Francken, en het woord ‘nooit’ staat in hoofdletters. Francken en Raskin doen ook niet aan ‘vergoeilijking’: zij schrijven juist dat kritische standpunten tegen opvang van meer asielzoekers géén excuus zijn voor de gewelddaden. Dat is dus het tegenovergestelde van ‘vergoeilijking’.
     Je zou de kritiek van Kobo kunnen formuleren op een wat geloofwaardiger manier: ‘Francken en Raskin zeggen in hun bericht twee dingen: de brandstichting is verwerpelijk én het asielbeleid is te laks.’ Door de twee uitspraken tegelijk te doen, verzwakt de ene uitspraak de andere. Dat is een redelijk argument. Zo kun je na een bomaanslag de islamitische terreurzaaiers veroordelen en tegelijk waarschuwen voor wraakacties tegen de moslimbevolking. Als je het zo formuleert, en je betrekt er het schertsbegrip ‘islamofobie’ niet bij, dan zou ik zo’n 
dubbele boodschap best appreciëren. Maar anderen zullen er zich aan storen. Dat is dan voor hún rekening.
     De strekking van de Raskin-Francken-zin kan, geloof ik, verduidelijkt worden door een vergelijking te maken. Onlangs kwam Christoph Bush, de vroegere directeur van de Dossin-kazerne, bij ons op school een lezing geven over ‘polarisering’. Hij voorspelde daarin dat op middellange termijn het islamterrorisme zou afnemen en dat het eco-terrorisme zou toenemen. Ik hoop dat de eerste voorspelling juist is en de tweede fout.
     Maar veronderstel nu dat dat eco-terrorisme inderdaad toeneemt. Anuna De Wever en haar vrienden krijgen genoeg van de praatjes van politici die veel beloven en niets doe-oe-oen. Ze besluiten van zelf iets te doe-oe-oen. Ze gaan ’s nachts de banden doorsteken van geparkeerde vrachtwagens, ze snijden elektriciteitskabels door van CO2-bedrijven, ze ontvoeren een lobbyist van de oliesector. Als dat gebeurt, mag Meyrem Almaci van mij gerust een berichtje versturen dat zulke acties ‘NOOIT het juiste antwoord zijn, hoe zeer je ook revolteert tegen het huidige klimaatbeleid’.
     Ik zou over zo’n berichtje niet lastig doen, ook al revolteer ikzelf niet tegen dat klimaatbeleid. 


Post Scriptum
Op bovenstaand stuk heeft Youssef Kobo als volgt gereageerd:
‘Wacht, laat me het zo proberen: “Ik veroordeel het politiegeweld tegen de Catalaanse bevolking. Wrok en frustratie tegen een onrechtmatig illegaal uitgevoerde referendum mag nooit leiden tot geweld” Waardeloze veroordeling niet?’
Ik heb daar niet zo’n groot probleem mee als Kobo denkt. Dat het politiegeweld veroordeeld zou worden door iemand die fanatiek tegen de Catalaanse onafhankelijkheid is, vind ik helemaal niet waardeloos. Komen die vaak voor, die veroordelingen?’

zondag 10 november 2019

Valse herinneringen

     Als kind maakte ik soms ruzie met mijn ouders over iets wat vroeger was gebeurd. Zij herinnerden zich dan iets anders dan ik. Dat wil zeggen: mijn vader herinnerde het zich anders en mijn moeder viel hem bij en zei dat ik teveel fantasie had. In die ruzies waren mijn ouders in het voordeel, want zij dreven in het heldere water van de zekerheid en ikzelf verzonk in het moeras van de twijfel. In boekjes van psychologen las ik later dat ik gelijk had met mijn getwijfel, tenminste als het herinneringen betreft. Zelfs Proust herinnerde zich het schoonheidsvlekje van Albertine de ene keer op haar wang, en de andere keer op haar kin.
     Zulke ruzies over herinneringen komen anders niet vaak voor. Veel van wat we ons herinneren zijn onbelangrijke voorvalletjes die wij toevallig onthouden hebben – of menen onthouden te hebben. Anderen die er ook bij waren zijn de voorvalletjes al lang vergeten. Hoe kun je dan in godsnaam weten of wat je je herinnert ook werkelijk zo heeft plaatsgevonden? De medegetuigen die zouden kunnen bevestigen, ontkennen of corrigeren, lijden aan geheugenverlies!
     Ik herinner mij een auto-ongeluk van veertig jaar geleden. We waren met enkele vrienden in de auto en we werden aangereden. Het was al heel laat, we kwamen van een trouwfeest. De andere auto had weinig schade geleden, maar die van ons was er erger aan toe. Mobiele telefoons bestonden nog niet. Wat nu? Wij staan daar in het holst van de nacht op een verlaten landweg. Dan zien we vanuit de verte een auto naderen. Het is onze pasgetrouwde vriend. Hij had ‘gevoeld’ dat er iets gebeurd was, en was eens komen kijken. Hij 
voelde wel vaker dingen, zei hij. Hij nam ons mee naar zijn huis.
    Omdat ik niet erg in paranormale verschijnselen geloof, veronderstel ik dat mijn verhaal niet zo gebeurd is als ik het mij herinner. Ik zal ooit wel eens bij een aanrijding betrokken zijn geweest. Er zal ooit wel eens vriend van mij getrouwd zijn. Ik zal ooit wel eens in zijn huis zijn geweest. En ik zal ooit wel eens een vriend gehad hebben die dingen voelde. Maar waarschijnlijk haal ik van alles door elkaar.
    Een van de weinige keren dat je je valse herinneringen écht kunt controleren is als het om een boek of een film gaat die je gelezen of gezien hebt (hier). Begin de jaren 90 keken wij naar een televisieserie ‘The Wonder Years’. Het ging over de teenager Kevin die verliefd was op het nieuwe buurmeisje Winnie, dat ook bij hem op school kwam. Ik weet nog precies hoe Kevin en Winnie eruit zagen. Ik weet nog precies hoe Kevin verliefd werd op Winnie. In de klas staat een piano en Winnie speelt daarop het Canon in D groot van Pachelbel. De muziek en het meisje lopen in elkaar over. Kevin is ontroerd. De camera zoemt op hem in. Dan stopt de muziek. Winnie staat op en gaat naar haar plaats. Ze lacht naar haar vriendinnen. Ze gunt Kevin geen blik. De hele scène staat in mijn geheugen gegrift.
     Ik heb het eens opgezocht. Het gaat om de zevende aflevering van het tweede seizoen. In de klas staat geen piano. Winnie raakt geen witte of zwarte toets aan. Het is Kevin die piano studeert. Hij wil opgeven. Zijn lerares moedigt hem aan, zegt dat hij talent heeft. Kevin oefent thuis. Hij slaat een vals akkoord aan. Hij raakt gefrustreerd. Hij zet door. En plots lukt het. Een foutloze melodie zweeft door het huis. De moeder stopt met afwassen. De oudere zus haalt de geluidsdopjes uit de oren. De oudere broer kijkt op van zijn huiswerk. De vader zet de televisie stil.
     De melodie was overigens, jawel, het Canon in D groot van Pachelbel. Het is nauwelijks te geloven dat ik mij dát onderdeel wél correct herinnerde.

zaterdag 2 november 2019

‘Friends’ versus ‘How i Met Your Mother’

Groepsfoto How i Met - Marshall, Lilly, Robin, Ted, Barney
     Ik kijk dagelijks naar minstens één aflevering van de sitcom How i Met Your Mother. Dat doe ik al bijna vier jaar, vakanties in het buitenland niet meegerekend, waardoor ik alle 208 afleveringen ongeveer zeven keer gezien heb. Vandaag noemen we zoiets een guilty pleasure. Veertig jaar geleden was het een péché mignon. In elk geval: mijn collega C.  lacht mij erom uit.
     De reeks wordt vaak vergeleken met die andere sitcom,  Friends. Het gaat ook om een half dozijn dertigers in New-York. Een van hen is professor. Als ze iets grappigs zeggen of doen, hoor je daarna een lachband. Af en toe gebeurt iets droevigs, en dan hoor je geen lachband. De vrienden worden verliefd, op elkaar, op anderen, en daarna weer op elkaar. Zij zijn goed gek, neurotisch, egocentrisch, zelfvoldaan en sympathiek tegelijk; ze liegen als wij de waarheid zouden zeggen, en zeggen de waarheid als wij zouden liegen; ze doen slechte dingen die wij niet over ons hart zouden krijgen en  goede dingen die wij niet zouden kunnen opbrengen.
     How i Met is grilliger en in veel opzichten minder realistisch dan Friends. Er wordt soms gezongen of gedanst of in versjes gesproken. Er komen kleine tijdreisjes in voor, wat altijd cool is. De vrienden van Friends leken enigszins op mensen die we kennen, maar uitvergroot. Die van How i Met kun je moeilijker thuisbrengen. Neem Robin Sherbatsky: gewezen kindsterretje, would-be news anker, Canadese afkomst, als jongen opgevoed door een grimmige vader-miljonair. Ze is de stoerste van de groep, houdt van wapens en echte mannen, maar valt uiteindelijk gemakkelijk voor nerdy types. In drie van de negen seizoenen draagt ze kleren die haar niet staan, tot mijn grote ergernis.
     Het grootste verschil tussen de twee series is dit. Friends werd opgenomen voor een ‘live studio audience’, How i Met niet. Daardoor lijkt Friends wat op amateurtoneel, terwijl de andere serie meer op een professionele film lijkt met heropgenomen scènes, wisselende beeldkaders, gevarieerde montage, leukere locaties en … een echte soundtrack.
     Bij de aftiteling van een film schrik ik altijd van de lange lijst liedjes die in die film gebruikt werden. Vaak gaat het om een klein stukje dat je even op een autoradio hoort, of een langer stuk bij een emotioneel moment. How i Met doet dat helemaal zoals in een film, met allemaal liedjes die ik niet ken, maar die wel meteen aangenaam in het gehoor liggen. Ook hoor je af en toe een stukje klassieke muziek . Mozarts Turkse Mars als Barney een trucje uit zijn Playbook opvoert, Chopins Nocturne in mi bémol als Marshall het genot beschrijft dat hij ervaart bij het eten van een pizza, Carl Orffs O Fortuna als één van de vrienden de andere in vertraagde film een klap in zijn gezicht verkoopt. En natuurlijk is er klassieke muziek als er getrouwd moet worden. Ted doet zijn eerste aanzoek op de tonen van Bachs Air on the G-string, Barney doet het zijne op een nauwelijks hoorbare versie van Pachelbells Canon en ten slotte beloven Marshall en Lily elkaar eeuwige trouw terwijl een toevallige getuige Jesu meine Freude op zijn gitaar tokkelt.
     Twee van de hierboven aangehaalde deuntjes kan ik al een beetje op de piano spelen. In een wat vereenvoudigde versie. Als er niemand in de buurt is die het kan horen.



Groepsfoto 6 Techniek-Wetenschappen 2016 - Marshall tweede van links