De ene betoging is de andere niet. Ik heb er op de televisie twee gezien naar aanleiding van de dood van Ibrahima Barrie in een Brussels politiekantoor. Ze verliepen allebei eerst vreedzaam en ontaardden daarna in rellen. Maar bij de beelden van de eerste betoging - die van 13 januari - was ik plaatsvervangend bang van de relschoppers die met stenen gooiden en brand stichtten, en bij de andere - die van 24 januari - was ik plaatsvervangend bang van de politie die met honden achter de betogers aanliep.
De jongeren van de tweede betoging leken mij braver. Ze waren ook met minder, geloof ik. En ze waren meer bezig met politiek. Ik hoorde iets van ‘klassenjustitie’ en ‘Gauches anticapitalistes’. Ik zag later een filmpje passeren waarin een oude Amada-PVDA-kennis zich de ‘porrrte-parrrole’ van die jongeren noemde (hier).
Als de tweede betoging inderdaad braver was, ook al was ze verboden, verklaart dat misschien waarom de politie hardhandiger optrad. Dat heb je met sommige leraren ook. Als de grootste lawaaimaker van de klas kuren heeft, kijken ze de andere kant op, maar als een doodbrave leerling een potlood laat vallen, ontbinden ze hun duivels. ’t Is een niet erg fraaie maar begrijpelijke manier om frustraties af te reageren en je gezag wat te herstellen.
De twee betogingen zijn trouwens op dezelfde manier afgelopen: met honderd of tweehonderd manifestanten die werden opgepakt en die voor enkele uren in de cel terecht kwamen. Er wordt nu intern onderzocht of een en ander wel correct verliep van de kant van de politie. Zo zouden er bij de laatste betoging onschuldige omstanders zijn opgepakt, onder meer mensen die enkel een pakje friet hadden gekocht, veertien professionele dansers, en een circustrainer, Rachid Boulahrir, die aan dertig mede-arrestanten gevraagd heeft of ze aan de betoging hadden deelgenomen. Het was er maar één. Nou ja, ik ben ook een paar keer voor de rechtbank verschenen wegens deelname aan een betoging waar ik, op mijn communiezieltje, niets mee te maken had. Ooit stond een foto van mij op de voorpagina van de Oostendse Zeewacht, met als onderschrift: ‘Hier wordt een onschuldige omstander gearresteerd.’ (hier)
De beschrijving van Boulahrir roept bij mij herinneringen op. ‘We zaten met dertig in een cel, zegt hij. We kregen urenlang geen water en we mochten niet naar het wc.’ Zo is dat. Bij een verboden Amada-betoging in de jaren zeventig werd ik ook opgepakt met een honderdtal medestanders. We werden over drie cellen verdeeld, we kregen geen water en we mochten niet naar het wc.
Maar Amadezen waren harde kerels. KH riep door het deurluikje dat de politie hem altijd mocht komen halen. ‘Jullie hebben nog nooit slaag gekregen van éne van Amada, zeker?’ riep hij. Daarna begon SVH minutenlang hard tegen de celdeur te trappen. Hij deed dat als een paard, met de rug naar de deur gekeerd. Enkele andere begonnen verwoed te rukken aan het celraam dat openstond voor de verluchting. Na een kwartier kregen ze het kleine maar zware raam uit de muur. Nu werd het serieus. We begonnen met de hoek van het raam op de celdeur in te beuken, in ploegen van twee, die elkaar om de vijf minuten aflosten. Het heeft een paar uur beukwerk gekost, maar ten slotte begaf de deur het. Zo’n celdeur is best stevig, maar dat is zo’n celraam ook.
Zo kwam alles goed. We stormden de gang binnen, en de politie maakte zich uit de voeten. Ze wilden geen slaag krijgen van ‘ene van Amada’. We konden geloof ik zelfs naar het wc. De gang was van ons. We zongen revolutionaire liederen, vertelden mopjes, en praatten door het celluikje met de kameraden die wél nog opgesloten waren. Wat later werd iedereen vrijgelaten. De politie was erg voorkomend.*
Ben ik nu trots op wat ik vroeger deed, of ben ik er beschaamd over? Geen van de twee natuurlijk, want het is zo lang geleden (hier). Maar lang geleden of niet, ik ben toch blij dat we met al onze linkse branie geen stenen gooiden, geen ruiten van winkels insloegen, en geen politiepost in brand staken.