vrijdag 31 mei 2019

Verkiezingen - Losse gedachten bij de

* Bij het avondeten vroeg ik wie aan tafel een oplossing had voor de politieke impasse. Vrouw en kind zwegen en zelf wist ik ook niets te verzinnen. Van de Lanotte, Reynders, De Wever en Di Rupo zullen de knoop dus zelf moeten ontwarren.

 * De stemtest van vrt en rtbf werd meer dan drie miljoen keer ingevuld. Ik heb dat zelf niet gedaan, maar ik ken mensen die tot hun grote verbazing uitkwamen bij PVDA of Vlaams Belang, terwijl dat juist de partijen waren waar ze helemaal niet op wilden stemmen en waar ze ook niet op hébben gestemd. Zelfs goed gemaakte stemtesten bevoordelen blijkbaar de partijen die de meest onrealistische zaken beloven.

* Ik heb in een stukje vóór de verkiezingen vijf redenen gegeven waarom kiezers van N-VA naar Vlaams Belang overstapten. Daar komt nu nog een reden bij: mensen stemmen graag voor een underdog maar toch vooral als die groot en sterk is.

* Een VRT-reporter vroeg aan Theo Francken of hij met zijn ‘terminologie’ niet mee verantwoordelijk was voor het succes van Vlaams Belang. Dat was een domme vraag. Wie naar de resultaten kijkt van N-VA en het Belang in Vlaams Brabant ziet dat daar het omgekeerde is gebeurd.

* Je kunt met hetzelfde gemak zeggen dat een bepaald soort linkse propaganda verantwoordelijk is voor het VB-succes. Als je voortdurend beweert dat N-VA niets meer is dan een light versie van Vlaams Belang, dan moet je niet schrikken als mensen uiteindelijk het ándere product kiezen. 

* Heeft trouwens ooit al een VRT-reporter aan een SP.a-kopstuk gevraagd of hun linkse kiesbeloften mee verantwoordelijk zijn voor het succes van PVDA?

* N-VA heeft in de campagne goed ingespeeld op de thema’s die zich aandienden: klimaat, onderwijs en zelfs verkeer, al was dat in de vorm van een koerswijziging. Je kunt niet decreteren waar een campagne over moet gaan. Maar de naam Marrakesh had wellicht wat vaker mogen vallen.
* De PVDA-kiezer wil zaken die niet samengaan op korte termijn: hoger loon, hoger pensioen, minder werkuren, lagere pensioenleeftijd. Maar op lange termijn kunnen die doelen wel degelijk samengaan door een stijging van de productiviteit.

* De Vlaams Belang-kiezer wil iets wat onmogelijk is op korte én op lange termijn: minder vreemdelingen op straat. Het is wél mogelijk om de grenzen voor ongewenste migratie min of meer te sluiten, maar de vreemdelingen die hier al zijn, blijven op straat rondlopen en blijven kinderen hebben. En hun geslaagde inburgering zal niet voor morgen zijn.
* Ik kreeg op mijn Facebookpagina herhaaldelijk een filmpje te zien van Vlaams Belang waarin minister Homans over de hekel werd gehaald. Homans had ‘met plezier’ gratis inburgeringscursussen aangeboden aan vreemdelingen. 4300 euro per persoon! En ik die dacht dat Vlaams Belang juist verplichte inburgeringscursussen (hier) wilde. Of zouden de vreemdelingen die verplichte cursussen zelf moeten betalen, zoals de Mexicanen zelf voor Trumps muur zouden betalen?

* Ik heb verschillende commentaren gelezen over de fout die Bart De Wever gemaakt had in het debat met Crombez over de pensioenen. Maar niemand legde uit wat die fout nu juist was. Bij Jambers hoorde ik eindelijk de uitleg van De Wever zelf : ‘Ik wist dat dat van die levensverwachting in ons programma stond, ik kon dat dus niet ontkennen, maar, eerlijk gezegd, ik was vergeten dat daar duidelijk bij stond: “tegen 2070”.’
* In zijn boek ‘Identiteit’ geeft De Wever interessante oplossingen aan om de migratie te beperken en de integratie te bevorderen. Maar dan schrijft hij, op bladzijde 89: ‘Als gevolg daarvan [een goede inschakeling van de migranten in onze economie] zou ook het draagvlak en de tolerantie tegenover migratie opnieuw versterken.’ De Wever spreekt hier de zuivere waarheid. Maar ik zou zoiets nooit schrijven, uit angst dat niet Crombez maar mijn vijanden ter rechterzijde de zin uit zijn context zouden citeren en misbruiken.

* Vlaams Belang heeft haar racistisch verleden min of meer afgezworen, en PVDA heeft haar leninistisch-stalinistisch verleden min of meer afgezworen. Prima. Maar het doet mij ook denken aan die Rus met plasproblemen. Na een sondage van de blaas vroeg men hem hoe hij zich voelde. ‘Opgelucht,’ zei hij, ‘maar je weet wat men over laster zegt. Il en reste toujours quelque chose.’
* Het cordon lijkt terug te gaan op de gedachte dat racisme – of wat daarnaar zweemt – in de politiek een doodzonde is, terwijl korte-termijndenken, verspilling, corruptie, onrechtvaardige belastingen, maar dagelijkse zonden zijn.

* Je leest soms dat Vlaams Belang ‘racisme aanwakkert’ of ‘verdeeldheid zaait’ of ‘vijandbeelden creëert’. Dat racisme, die verdeeldheid en die vijandbeelden zouden dus niet bestaan zonder het Vlaams Belang. En dat is dan weer strijdig met de theorie dat dat racisme enzovoort in het Vlaamse DNA zijn ingebakken.
* N-VA zei tijdens de campagne dat Vlaams Belang de positie van links zou versterken door stemmen af te snoepen van regeringsbereid centrumrechts. Vlaams Belang antwoordde dat N-VA, als het erop aankomt, bereid is om in een coalitie te stappen met links. De twee beweringen zijn waar.

* Zou links blij zijn met een grotere versnippering van rechtse stemmen ook als dat een groter Vlaams Belang betekent? Dat weet ik niet. Ik ben rechts en ik ben niet blij met een grote versnippering van linkse stemmen als dat een groter PVDA betekent. Maar ik moet ook geen regering vormen.

zondag 26 mei 2019

Paljas

   De laatste tijd kreeg ik veel boodschappen van Vlaams Belang op mijn pagina waarin De Wever voor leugenaar en windhaan werd gescholden. Dat was eigenaardig, want het Belang beweerde tegelijk dat ze wilden samenwerken met N-VA. Zo’n samenwerking moet je anders aanpakken, vond ik, meer zoals De Wever die Crevits voor de camera het hof maakte.
     De Wever vatte de VB-campagne tegen hem op een beeldende manier samen: “Die partij is als iemand die elke dag een drol in een krant rolt, ze voor uw deur in brand steekt, aanbelt en wegloopt. En die dan nog loopt te roepen dat ze onze vriend zijn en dat ze ons de hand reiken.” Tom van Grieken begreep dat met opzet verkeerd, zoals politici dat vaak doen, en maakte ervan, voor de televisiecamera’s, dat Vlaams Belangs-stemmers door De Wever ‘drollen’ werden genoemd, waarop De Wever hem binnensmonds en ‘off-mike’ een “paljas” noemde. Niemand had het gehoord, tot Van Grieken begon te roepen: ‘Paljas! Paljas! Heb je dat gehoord?’
     Paljas of pias, het is een mooi woord. Jan vertelt mij dat sociaal incapabele Michiel het vaak gebruikt in De Ideale Wereld. Ik heb het ook eens gebruikt in een stukje over de ruzie in de Gentse gemeenteraad. Burgemeester Termont (Sp.a) had Siegfried Bracke (N-VA) voor profiteur uitgemaakt en Bracke had daarop gereageerd als een verongelijkt kind. Bracke was een pias, vond ik (hier).
     Gepast reageren op een beledigend woord, is een hele kunst. Toen Jan nog in de jeugdreeksen voetbalde, kreeg hij van een tegenstander wel eens te horen dat zijn moeder een hoer was. “En een hele goeie,” antwoordde Jan. “Ze verdient dubbel zoveel als jóuw moeder.” Dat was woord voor woord het antwoord dat mijn vrouw hem voor zulke situaties had ingeprent en dat hij als een gehoorzame zoon herhaalde.
     En niet alleen van mijn vrouw, maar ook bij Shakespeare kun je leren hoe je een belediging pareert. In Much Ado About Nothing laat de Bard zien hoe het niet moet. De schurk Conrade zegt tegen de schout: ‘Away! You are an ass!’ Waarop de schout antwoordt: ‘Dost thou not suspect my place! Dost thou not suspect my years? Oh, that he were here to write me down an ass! But masters, remember that I am an ass, though it be not written down, yet forget not that I am an ass.” En het hele verder stuk herinnert hij iedereen eraan dat hij door Conrade “an ass” genoemd werd. De lezer heeft begrepen dat de schout een paljas is.
     Wie echter géén paljas is, dat is koning Hendrik in Henry V. De Franse kroonprins stuurt een ambassadeur naar het Engelse hof met een beledigend geschenk: een stelletje tennisballen. Hendrik – althans Laurence Olivier – antwoordt met een fijn lachje, en trekt dan van leer:

We are glad the Dauphin is so pleasant with us;
His present and your pains we thank you for:
When we have match’d our rackets to these balls,
We will, in France, by God’s grace, play a set

Shall strike his father’s crown into the hazard.
And tell the pleasant prince this mock of his
Hath turn’d his balls to gun-stones; and his soul
Shall stand sore charged for the wasteful vengeance
That shall fly with them: for many a thousand widows
Shall this his mock mock out of their dear husbands;
Mock mothers from their sons, mock castles down;
And some are yet ungotten and unborn
That shall have cause to curse the Dauphin’s scorn.

So get you hence in peace; and tell the Dauphin
His jest will savour but of shallow wit,
When thousands weep more than did laugh at it.**


     ’t Is één van de mooie redevoeringen in het stuk en het laat overtuigend zien dat Hendrik geen paljas is. Met Hendrik kun je naar de oorlog, zoals we dat in Vlaanderen zeggen.



* In de vertaling van Burgersdijk wordt dat “Wat! Despecteert gij mijn ambt niet? Desepecteert gij mijn jaren niet? – O was hij nog maar hier om op te schrijven, dat ik een ezel ben! – Maar mannen, onthoud, dat ik een ezel ben; als is het niet opgeschreven, vergeet niet, dat ik een ezel ben.”

** In de vrije vertaling van Lannoye wordt dat:


Heb dank voor zijn present en uw presentie
En meld hem dat zijn ballen mij bevallen
Hij zoekt plaisanterie? Ik zal weldra,
Op Franse grond, mij graag laten verleiden
Tot een gepast partijtje jeu de boules.
De spotternij van uw plezante prins
Maakt van zijn zachte ballen stenen kogels
Voor mijn kanon; zijn ziel zal zuchten onder
De hete wraak die met elk projectiel
Verwoestend en vermalend in zal slaan.
Zijn spot lacht duizenden weduwen weg
Zwanst met vedriet van moeders om hun zonen,
Er zijn er die nog ongeboren zijn
En zijn gevoel voor humor reeds vervloeken.
Zodus, ga heen in peis en zeg uw prins

Dat men zijn grap maar flauw plezant zal vinden.
Bon voyage!

donderdag 23 mei 2019

Groene bolsjewieken

      Nu hebben de Groenen weer eens een slim idee om te besparen. Er is al enige tijd sprake van een zogenaamde betonstop, waarbij de regering bepaalde bouwgronden herdefinieert als natuurgebied of landbouwgrond. Voor de eigenaar is dat een pijnlijke zaak. Zijn eigendom is dan plots veel minder waard. Zo’n natuurgebied bijvoorbeeld kost twee keer niets. Wij hebben ooit de kans gekregen om het bos te kopen dat naast ons huis ligt. Voor enkele tienduizenden euro zou het van ons zijn geweest.
      Aangezien het herdefiniëren van bouwgrond tot bosgrond door de regering wordt vastgelegd, is het billijk dat de regering de eigenaars voor hun verlies vergoedt en het verschil betaalt tussen de vroegere waarde en de nieuwe waarde. Dat kan een dure onderneming worden. Bart Tommelein dacht dat het 7 miljard zou kosten tegen 2025. Groen betwistte die cijfers. Maar nu heeft de partij er iets beters op gevonden. Wat als we die eigenaars nu eens mínder geld uitbetaalden? Zou dat geen mooie besparing zijn? In plaats van de marktwaarde van de bouwgrond in rekening te brengen, zou de regering zelf kunnen vastleggen wat ze wil betalen, bijvoorbeeld de prijs die dertig jaar geleden voor de grond betaald werd en daar dan de inflatie bijgeteld.
     Het doet mij denken aan de politieke opvoeding die ik kreeg in mijn kinderjaren. In Rusland, vertelde mijn grootmoeder, had je een regering van bolsjewieken. Dat waren kwaaje kerels. Die wilden niet dat je een eigen huis had. Als je een eigen huis had, dan kreeg je bezoek van twee heren met een boekentas.
     ‘Je moet dat huis aan de staat verkopen,’ zeiden de heren.
     ‘Voor hoeveel?’
     ‘Tienduizend frank’.
     ‘Maar ons huis heeft twaalfduizend frank gekost. Er is elektriciteit in elke kamer.’
     ‘Tut, tut, tut. Je moet verkopen. Anders nemen we je mee naar de gevangenis.’
     Ik weet niet of alle details kloppen van het verhaal. Wellicht zagen die bolsjewieken er niet uit als heren, hadden ze geen boekentas, was hun voorstel niet zo genereus als mijn grootmoeder dacht, en hingen ze weigeraars op in plaats van ze in de gevangenis te stoppen. Maar het beginsel was hetzelfde. Het recht op eigendom werd met voeten getreden. Het zou nog veertig jaar duren voor ik begreep waarom dat eigenlijk zo erg was.
     Nu heb ik een vraag voor onze Groene bolsjewieken. Zij hebben geloof ik gezegd dat ze de vermogens willen belasten en dat ze daar ook wijnkelders en boekenverzamelingen zullen bijtellen. Nu hebben wij geen wijnkelder, maar ik heb wel een enkele oude boeken, waarvan sommige mooi geïllustreerd of redelijk zeldzaam zijn. Hoe gaat men nu de waarde van die boeken bepalen? Ik stel in elk geval voor om niet de marktwaarde maar de aankoopprijs in rekening te brengen. Daar mag desnoods – maar het moet niet – de inflatie worden bijgeteld.
     Ik hoop maar dat ik alle aankoopbonnetjes nog terugvind.

woensdag 22 mei 2019

Van Vlaams Belang naar N-VA en omgekeerd

     In 2014 behaalde Vlaams Belang 5,8 procent. Dat was veel te laag voor een partij die tien jaar daarvoor nog de grootste Vlaamse partij was met 24 procent. Maar wie in 2014 nog op Vlaams Belang stemde was een trouwe militant van het eerste uur of een idealist. Het grootste deel van de stemmen die Vlaams Belang in 2014 verloor, zijn toen naar N-VA gegaan, die 32 procent behaalde.
     Volgens de peilingen zou Vlaams Belang nu 14,9 % behalen. Dat vind ik dan weer te veel voor een land waar een gematigd rechts alternatief bestaat. Door haar links sociaal-economisch programma heeft de partij wellicht nog enkele procentjes ontfutseld aan de socialisten, maar de grote winst moet bestaan uit kiezers die vorige keer N-VA stemden en nu naar Vlaams Belang terugkeren*.
     Die terugkeer is anders wel begrijpelijk. Sommige mensen zijn ongeduldig als het beleid niet onmiddellijk de resultaten oplevert die ze hadden gehoopt. Die mensen zijn dan ontgoocheld. Ze ontkennen niet dat Theo Francken veel gedaan heeft om het aantal vluchtelingen te beperken, maar ze wijzen erop dat er tijdens zijn staatssecretarisschap veel vluchtelingen bij zijn gekomen.  Als Francken echt niet verder kon gaan door de wetgeving, de rechterlijke macht, de Europese regels en de coalitiepartners, dan moest hij maar ontslag nemen. Niet toevallig rekent Vlaams Belang het zich als een grote verdienste aan dat ze N-VA tot ontslag uit de regering ‘gedwongen’ heeft.
     Bij de terugkeerders heb je ook de immigratiepessimisten. Die mensen vinden dat de migratie een verloren zaak is. Men heeft het te ver laten komen. Er is niets meer aan te doen. Theo Francken heeft met Joren Vermeersch twee boekjes over migratie geschreven (hier en hier) die vol staan van voorstellen op korte, middellange en lange termijn. Maar onze pessimisten zijn in die voorstellen niet erg geïnteresseerd. Het is toch te laat. We moeten de waarheid onder ogen zien. Ons rest niets meer dan wachten op de catastrofe en nog een laatste keer, nu het nog kan, eens flink zeggen waar het op staat. Zulke pessimisten herkennen zich in Sam van Rooy, die in 2020 Filip De Winter opvolgt als Antwerps kopman van Vlaams Belang. Van Rooy schreef een boekje over islamisering (hier) dat leest als een litanie van klachten. De pessimist leest dat en voelt zich begrepen. Hier is iemand die zegt: ik deel je angst, zoals Bill Clinton destijds zei: I feel your pain. Alleen komt het mij voor dat Clinton, in tegenstelling tot zijn vrouw, een goed acteur was, terwijl Sam Van Rooy méént wat hij zegt. Zijn angst is niet gespeeld.
     ’t Is zonde dat ik het zeg, maar bij de N-VA-stemmers van 2014 moeten er ook een redelijk groot aantal extremisten zijn geweest die zich vergisten van partij. N-VA was tegen onbeperkte migratie, en die stemmers dachten dat de partij onbeperkt tegen migranten was. N-VA was kritisch voor het moslimfundamentalisme en die stemmers dachten dat de partij de Koran zou verbieden en de moskeeën afbreken. N-VA was voor een neutrale kledij aan de stadsloketten en die stemmers dachten dat hoofddoeken op straat strafbaar zouden worden. N-VA was voorstander van integratie en aanpassing en die stemmers dachten dat wie zich niet integreerde of aanpaste dan maar zou worden gedeporteerd.**
     Een van de eigenaardigheden van de huidige campagne is dat N-VA weinig doet om die extremisten enigszins aan het lijntje te houden. Hoe harder Vlaams Belang zich opstelt, hoe gematigder de houding van Bart De Wever wordt. Misschien rekent hij erop op die manier een aantal kiezers van de centrumpartijen naar N-VA over te halen. Maar waarschijnlijker is dat hij – zoals wel vaker – aan de lange termijn denkt. Die extremisten kun je niet eeuwig aan het lijntje houden als je niet van plan bent om ook een extremistische politiek uit te voeren. Er mag een verschil bestaan tussen je eigen programma en wat je in de regering realiseert in afspraak met anderen. Maar dat wettigt geen breuk tussen je programma en je propaganda.
     Er is geloof ik ook een aantal stemmers die van N-VA naar Vlaams Belang terugkeren vanuit de logica van de ‘nuttige stem’. Die stemmers redeneren dat een sterk Vlaams Belang een goede waarborg is om N-VA op koers te houden. In het politieke jargon heet het dan dat Vlaams Belang een zweepfunctie heeft. De nuttige stemmers begrijpen wel, als ze enig verstand hebben, dat Bart De Wever en Theo Francken op maatregelen aansturen die de immigratie beperken. Maar, zo redeneren zij, N-VA geeft als volkspartij onderdak aan verschillende strekkingen. Daar is ook een progressieve vleugel bij die misschien wel de andere kant uit wil in de immigratiekwestie. Door een sterk Vlaams Belang wordt ervoor gezorgd dat N-VA haar anti-immigratiestandpunten niet afzwakt.
     Dat is geen slechte afweging, maar er laat zich wel wat tegen inbrengen. Ten eerste kan een overlopen van kiezers naar het Belang er ook voor zorgen dat de anti-immigratievleugel binnen de Alliantie verzwakt omdat ze minder electoraat aanbrengt. Ten tweede kan die waarborg evengoed worden waargemaakt met 10 procent Vlaams Belang-stemmen in plaats van met 15 procent, of door bijvoorbeeld alleen op de Europese lijst van het Belang te stemmen. En ten derde, als N-VA voldoende verzwakt wordt, komt ze niet meer in de regering en kunnen N-VA en Vlaams Belang gezellig samen kritiek geven vanop de zijlijn op het lakse immigratiebeleid van de Groen-Rood-Oranje regering.
     Sommige kiezers schijnen pas op het laatste moment te beslissen voor wie ze gaan stemmen. Ik heb dat nooit gehad, ook al heb ik in mijn leven al voor vijf verschillende partijen gestemd. Misschien zijn er bij de Vlaams Belang-terugkeerders nog wat twijfelaars, of ze nu tot de ongeduldigen, de pessimisten, de extremisten of de nuttige stemmers behoren. Ik zal het wel merken als ik op maandag krant opensla. Want die zondagavondshow over de ‘gedeeltelijke resultaten uit het kieskanton Horebeke’ zal ik ook dit keer weer overslaan.
       


* Ook onder de terugkeerders moeten er ook kiezers zijn die zich aangesproken voelen door het meer socialistische economische programma van Vlaams Belang.

** Ik lees in een opgewonden artikel van Sam van Rooy (“Bart De Wever Liegt”) dat Vlaams Belang de Islam níet wil verbieden.  Wellicht wil de partij dan ook geen speciale hoofddoekbelasting meer en wil ze vreemdelingen die zich slecht aanpassen het land níet uitwijzen. Mij goed hoor. Maar waar moet de extremistische kiezer nu naar toe?

dinsdag 21 mei 2019

Is er een verschil tussen Groen en N-VA?

     Hilde Crevits (CD&V) wil er zich nu nog niet over uitspreken welke coalitie ze na 26 mei wil aangaan: met N-VA of met Groen-sp.a. Ze zal de verkiezingen eerst afwachten. Ze zal eens kijken hoe de kaarten worden verdeeld. Ze zal eerst haar best doen om een zo goed mogelijke campagne te voeren en om een zo goed mogelijk resultaat te behalen. De ironie wil echter dat haar keuzemogelijkheden niet zullen worden vastgelegd door haar eigen resultaat, maar door dat van Vlaams Belang en van N-VA. Kan Vlaams Belang wat extra procenten ontfutselen aan N-VA, dan mag Hilde doen wat ze wil; kan N-VA een aantal procenten terugwinnen van het Belang, dan is het lot van Hilde vastgeklonken aan dat van de Alliantie.
     De lezer die door de ervaring wat bitter is gaan denken over politiek, zal zich afvragen of het allemaal wel zo’n verschil maakt, een overgang van Geel-Blauw-Oranje naar Oranje-Groen-Rood of omgekeerd. Dat is een goede vraag. We moeten ons inderdaad niet aan een revolutie verwachten. Zo’n overgang behoort tot de gewone afwisseling van de wacht, de ‘alternance’ zoals de Fransen zeggen, de ‘zigzag of politics’ zoals Nozick het noemt. De Groenen hebben een ‘ambitieus klimaatplan’ dat, consequent uitgevoerd, zou leiden tot een tsunami aan belastingen en prijsstijgingen. Maar als ze eenmaal in de regering zitten, zullen de groenen rekening moeten houden met hoe meer ervaren partijen aankijken tegen de electorale gevolgen van zo’n beleid. De zwaar belaste burger is een boze kiezer. We mogen aannemen dat de tsunami dan afzwakt tot een vloedgolf bij springtij.
     De eenvoudige waarheid is deze. Het beste wat we van een coalitie met N-VA kunnen verwachten is dat de belastingen met één of twee procent dalen, en van een coalitie met Groen dat ze met één of twee procent stijgen. Nu ben ikzelf op principiële gronden een hartstochtelijk voorstander van een belastingsverláging van één of twee procent, en een hartstochtelijk tegenstander van een belastingsverhóging van één of twee procent, maar het blijft gemorrel in de marge, pieterige bewegingen in het dal die je vanop de bergtop amper ziet.*
     Er is echter één gebied waarvan we kunnen aannemen dat N-VA of Groen in de regering wel het verschil kunnen maken, en dat is dat van de migratie. Er heeft zich de laatste dertig jaar – naast de gewone arbeidsimmigratie van Nederlanders, Fransen en Polen – ook een grote groep illegalen, asielzoekers en gezinsherenigers uit Afrikaanse en Islamitische landen in ons land gevestigd. Op economisch vlak biedt die immigratie geen voordelen en op maatschappelijk vlak brengt ze veel problemen met zich mee. N-VA staat voor een strikter beleid op dat gebied terwijl Groen het ruime beleid voorstaat. CD&V, sp.a en Vld nemen een wat vage en wisselende middenpositie in.
     Groen heeft veel middelen om de andere partijen van haar gelijk te overtuigen. De partij heeft het Marrakesh-pact en de Europese regels aan haar kant. Bij CD&V kan ze het vluchtelingenverhaal van Jozef en Maria bovenhalen en bij Vld het open-grenzen-ideaal en het universele humanisme. En bij de socialisten zijn argumenten overbodig, want hun allochtoon electoraat zet al voldoende druk om hen naar die kant over te laten hellen. Gunstig voor Groen is daarbij ten slotte de wet van de traagheid. Een Groen migratiebeleid betekent dat er eigenlijk niets hoeft te veranderen. Alles kan bij het oude blijven. Alleen de taal moet wat wolliger.
     Maar ook N-VA heeft een aantal middelen om coalitiepartners te overtuigen. De partij kan wijzen op het succes van het strikte asielbeleid in Australië, van de strenge gezinsherenigingsnormen in Denemarken en de van de economische immigratiepolitiek van Canada. Een beleidspartij als CD&V begrijpt zonder veel moeite dat minderheden minder makkelijk integreren naarmate de groep groter wordt. De VLD-middenstander heeft weinig begrip voor migranten die door het OCMW gehuisvest worden, van het OCMW een leefloon krijgen en bij de apotheek naar het OCMW verwijzen als er iets moet worden betaald.  En bij de socialisten zijn geen argumenten nodig, want wat overblijft van hun autochtoon arbeiderselectoraat zet al voldoende druk om hen naar die kant over te laten hellen. Eén doorslaggevend argument heeft N-VA niet, maar wát ze heeft, is voldoende om stap voor stap wetgeving en beleid uit te werken die de migratiekraan kwartslag na kwartslag sluiten.
     Ik trekt daar allemaal mijn eigen conclusies uit. Op nogal veel van de internetsites die ik aanklik, krijg ik reclame voor CD&V. Een lieve collega van mij staat op de lijst van die partij. Ik moet die mensen teleurstellen, want ik zal niet voor ze stemmen. Zoals ik het zie zou ’t een weggegooide stem zijn, want hun partij is er voor de regeringsvorming toch weer bij, of ik er nu wel of niet voor stem. Nee, als ik stem, is het op Groen of N-VA. Maar op wie van de twee zal ik hier en plein public niet verklappen.



*Misschien zal de ‘herverdeling’ onder een linkse regering nog wat toenemen. Veel zal dat niet zijn want ons land is nu al herverdelingskampioen in Europa (hier). Ook linkse partijen zullen, als ze een keer meeregeren, inzien dat je niet tot in het oneindige kunt herverdelen, en dat er andere en betere vormen van armoedebestrijding bestaan.

donderdag 16 mei 2019

Hoe zien onze pensioenen eruit in 2070?


     De laatste tijd lees ik veel van die optimistische boeken:  Steven Pinker, Hans Rosling, Bjørn Lomborg, Maarten Boudry, Matt Ridley, Johan Norberg. ’t Is zoals met andere zoetigheid – je voelt een lichte walging, maar je blijft ermee doorgaan. We eten beter, lees ik in die boeken, en we leven gezonder en we worden slimmer. Onze bejaarden worden vitaler en onze levensverwachting wordt langer. Wie vroeger leefde kwam jaarlijks netjes één jaar dichter bij zijn dood. Wie daarentegen in de twintigste eeuw leefde kwam jaarlijks maar zeven maanden dichter bij zijn einde. Denk daar maar eens over na.
     Op het hoofdkwartier van N-VA moet er ook iemand zijn die die boeken leest, iemand met name die heeft meegeschreven aan het partijprogramma. ‘Demografische projecties tonen aan,’ lees ik in dat programma, ‘dat de levensverwachting in België tegen 2070 nog verder zal stijgen. Een cruciale voorwaarde om de betaalbaarheid van de pensioenen te behouden, en zo de solidariteit met de jongere generaties te vrijwaren, is dat de wettelijke pensioenleeftijd die levensverwachting volgt.’ John Crombez heeft die passage gebruikt om het Bart De Wever knap lastig te maken. Het Nieuwsblad van 15 mei opende met de kop ‘De Wever wil pensioenleeftijd verder omhoog’, wat de zaak geloof ik niet helemaal juist samenvat*.
     Het was natuurlijk ook dom om speculaties over de toekomstige levensverwachting in het N-VA-programma op te nemen. Een verkiezingsprogramma moet niet speculeren over een mogelijke toestand in 2070**. Nu, in 2019, is de toestand ernstig genoeg. De gemiddelde pensioenleeftijd is vandaag nog geen 60 jaar. We werken gemiddeld 33 jaar en zijn 23 jaar op pensioen***. Wanneer wij hogere pensioenen willen – wat alle partijen beloven – zónder meer van ons loon af te dragen, dan moet dat werken een paar jaar langer en dat pensioen een paar jaar korter. Dáárom heeft Michel I de algemene norm verhoogd – van 65 naar 67 jaar – en is er een voorzichtig begin gemaakt met het afschaffen van de uitzonderingen.
     De partijen sp.a en Vlaams Belang beloven én hogere lonen én hogere pensioenen én verlaagde pensioenleeftijd. Daar kan ik begrip voor opbrengen want het zijn drie mooie dingen. Helaas gaan ze niet samen binnen één budget. Partijen die daarom ronduit zeggen dat de hogere pensioenen moeten worden worden betaald met langer werken, langer bijdragen en dus hogere pensioenleeftijd – N-VA en Open-vld zeggen zoiets – moeten worden geprezen voor hun eerlijkheid.
     Maar móeten wij wel kiezen tussen de drie mooie dingen? PVDA-man Jan Dumolyn schreef op zijn Facebookpagina dat de ‘piepeltjes van N-VA’ er niets van begrepen hebben. Een flinke stijging van de productiviteit, schrijf Jan, kan ervoor zorgen dat we én hogere lonen, én hogere pensioenen én verlaagde pensioenleeftijd krijgen. Daar zit iets in. Als ik met Jan daarover debatteerde voor de televisie zou ik misschien aanvoeren dat juist het PVDA-programma weinig garanties biedt voor zo’n productiviteitsstijging. Maar dat zou flauw zijn, want Jan heeft een punt. Uit mijn optimistische boeken weet ik dat de gemiddelde aardbewoner binnen honderd jaar – in 2119 dus – acht keer rijker kan zijn dan de huidige. Maar we móeten niet acht keer rijker worden. Wij kunnen er de voorkeur aan geven om in 2119 maar vier keer rijker te zijn en op ons veertigste op pensioen te gaan, of op ons achtenveertigste zoals vroeger de militairen, en de regentessen in het onderwijs. Wij kunnen dus, al is het binnen honderd jaar, tegelijk vier keer rijker worden én maar half zo lang werken.
     Ik heb hierboven zinsneden gebruikt als ‘wij willen’ en ‘wij moeten’ en ‘wij kunnen’. Er zit in in elk van die zinsneden een vies beestje dat ik er graag uit wil. Waarom zouden ‘wij’ iets moeten, of willen, of kunnen? En waarom zouden ‘wij’ allemaal hetzelfde kiezen? Ik zou het veel gezonder vinden als iedereen, binnen redelijke grenzen, zelf zijn eigen keuzes kon maken in zo’n gevoelige kwestie. Wie graag vroeg wil stoppen, kan wat harder werken en wat meer bijdragen, of zich met een kleiner pensioen tevreden stellen. Wie graag langer werkt, kan zijn bijdrage beperkt houden en aan het einde van zijn loopbaan toch een royale uitkering verwachten. Je krijgt dan als gepensioneerde ongeveer terug wat je tijdens je werkende leven  – kort of lang  – hebt bijgedragen, met interest. Veel en lang bijdragen levert een hoog pensioen op, kort en weinig bijdragen een klein pensioen.
     Het pensioenstelsel schijnt verder iets heel, heel ingewikkelds te zijn. Er zijn universiteitsprofessoren die hun hele leven wijden aan de studie ervan. Zo’n stelsel veranderen zal dus wat meer vragen dan een plannetje dat werd uitgetekend aan de keukentafel. Bovendien moet er in die delicate materie een zekere politieke overeenstemming bestaan. Alleen al de wettelijke norm met twee jaar verhogen naar 67 was zó delicaat dat die verhoging pas kan ingaan in 2030, ondanks de brede overeenstemming over de kwestie tussen N-VA, CD&V, Open-vld en Groen. Een geheel nieuw stelsel doorvoeren zal nog vele malen moeilijker zijn. Het beginsel is eenvoudig genoeg: rekening houden met het eenvoudige gegeven dat verschillende mensen verschillende dingen willen en belangrijk vinden. Maar het is het opruimen van de bestaande koterij die in zo’n gevallen voor de meeste moeilijkheden zorgt****. Ik zie het niet gebeuren vóór 2030. Het is meer iets voor 2070. Misschien kan N-VA dát eens opnemen in haar programma. 



*Liesbeth van Impe schrijft de dag erna dat De Wevers politieke tegenstanders zijn woorden ‘kort door de bocht geïnterpreteerd hebben. Dat is heel begrijpelijk van die tegenstanders, vindt ze - en dat vind ik ook. Maar waarom plaatste ze de dag ervoor zélf een kop op de voorpagina met een interpretatie die minstens even kort door de bocht ging? Zij is toch geen politieke tegenstander?

**Een uitspraak over een hypothetische situatie in de toekomst kan makkelijk worden verward met een politiek plan voor korte en middellange termijn. Zon onhandige uitspraak is in zekere zin erger dan een foute uitspraak.  Een foute uitspraak kun je achteraf weer intrekken. ‘Sorry, het was een vergissing.’ Een onhandige uitspraak kun je achteraf alleen nuanceren. En niet iedereen staat daarvoor open.

*** Zie hier  en hier . Ik heb vroeger al enkele stukjes geschreven over de pensioenkwestie, onder meer over de superioriteit van kapitalisatie vergeleken met repartitie:  hier, hier en hier

**** Het pensioenstelsel met punten, waar we niet zo veel meer over horen, zou een eerste aanzet kunnen zijn voor de opruimwerken.

dinsdag 7 mei 2019

Bart De Wever en de 'onnodige hervormingen in het onderwijs'

     ‘Met ons geen zotternijen of onnodige hervormingen in het onderwijs,’ zei Bart De Wever. Hilde Crevits antwoordde daarop: ‘En zonder mij waren er geen nieuwe eindtermen gekomen. Ik had ervoor kunnen kiezen om alleen een aantal eindtermen te laten vallen, maar ik heb gezegd: we gaan voor totaal nieuwe eindtermen.’ Er was daar heel veel werk in gegaan, voegde ze er nog aan toe, werk van honderden experts, leraren, ouders en leerlingen.*
     Dat vele werk dat daar is ingegaan, ik vind dat jammer. Karel van het Reve was, naast een erg goede essayist en columnist, ook professor in de slavistiek. Hij gaf, zij het met tegenzin, toe dat er ook voor universiteiten een soort eindtermen moesten bestaan, ‘een studieprogramma met redelijke minimumeisen waaraan iemand moet voldoen om het einddiploma te krijgen’. Maar daar moest niet te veel over worden vergaderd, en ze moesten ook niet telkens worden veranderd. ‘Als ik met laat ons zeggen Willem Vermeer en Carl Ebeling één middag om de tafel ga zitten,’ schrijft Karel, ‘maken wij een studieprogramma voor de Nederlandse slavistiek waar men twintig jaar mee vooruit kan en dat zeker niet slechter zal zijn dan enig studieprogramma waar men nu al zo’n vijftien jaar over vergadert.’
     Nu ik binnen een jaar op pensioen ga – ik word 64 – kan ik mij veroorloven om de eindtermen van Crevits cum grano salis te nemen, maar ik heb er indertijd heel wat vakanties aan besteed om die hopeloze bureaucratische onzin te vertalen in lessen die enigszins interessant konden zijn. Eigenlijk deed ik het omgekeerde. Ik bekeek eerst de leerstof die men altijd al had gegeven in een of ander jaar. Je kon dat te weten komen door het te vragen aan een meer ervaren collega, of door te bladeren in oude handboeken – hoe ouder hoe beter. Dan dacht ik na welke lessen ik daarover wou geven. En dan moest ik beginnen wringen en trekken en hangen en wurgen om de lessen die ik wilde geven en die eindtermen die ik moest volgen een beetje met elkaar in overeenstemming te brengen.
     Die werkwijze had zijn voordelen. De eindtermen waar ik mee te maken kreeg, voorzagen weinig ruimte voor literatuur maar veel ruimte voor – ik haal even diep adem –  ‘spreekvaardigheid op structurerend en beoordelend niveau voor een onbekend publiek’. Ik loste dat op door een aantal opdrachten te verzinnen en uit te werken zodat mijn leerlingen ‘structurerend en beoordelend’ over literatuur konden praten voor hun klasgenoten, die dan wel geen ‘onbekend publiek’ vormden, maar toch minstens een publiek dat vrij onbekend was met literatuur. En als ik die opdrachten een paar jaar had uitgetest en aangepast, kon ik er twintig jaar mee vooruit, op voorwaarde dat er geen nieuwe ‘innovatieve’ eindtermen kwamen die oplegden om literatuur uitsluitend nog aan te leren volgens de portfoliomethode.
     Ik zou het anders kunnen verwoorden: de beste eindtermen zijn de oude eindtermen, niet omdat die zo goed zijn, maar omdat de leraren en de handboekenschrijvers de tijd hebben gehad om het bruikbare dat erin staat te leren gebruiken en het onbruikbare te neutraliseren. Bij nieuwe eindtermen moet dat hele proces worden overgedaan, wat in tijden als deze, neerkomt op vergaderingen met de vakgroep, vergaderingen met de directie en vergaderingen met de begeleiders, waarna de woeste papierstroom op gang komt die aan zulke vergaderingen ontspringt.
     Nu zijn de nieuwe eindtermen voor het middelbaar waar Crevits over sprak ondertussen vastgelegd voor de eerste graad, en voor de andere graden zijn ze niet meer te stoppen. Goed, dan is het kwaad geschied, ik wil niet zeuren, gedane zaken nemen geen keer. Maar voor de toekomst wil er graag aan herinneren dat élke onderwijshervorming – ook een goede, ook een noodzakelijke – een aanpassingskost met zich meebrengt.
     Het is echter, helaas, veel erger. De meeste hervormingen die werden en worden voorgesteld door het onderwijsestablishment – de koepels, het ministerie, sommige medeplichtige directies – zijn nóch goed, nóch noodzakelijk. Het zijn, zoals De Wever terecht zegt, ‘zotternijen’. Het is een zotternij om leerlingen met een verschillende aanleg samen te zetten in één klas, hoezeer je ook probeert te ‘differentiëren’ om het daardoor gecreëerde probleem op te lossen. Het is een zotternij om aan scholen en klassen een ‘sociale mix’ op te leggen. Het is een zotternij om minder tijd aan kennisoverdracht en meer tijd aan vaardigheden te besteden. Het is een zotternij om elitèèère richtingen zoals Latijn-wiskunde te ondermijnen door technologische richtingen als alternatief naar voren te schuiven. Het is een zotternij om klassikaal onderwijs te vervangen door ‘groepswerk’, ‘actief zelfstandig leren’ en ‘peer teaching’. Het is een zotternij om de logische en didactische opbouw van een vak om te ruilen voor een ‘vakoverschrijdende benadering’ of door ‘vakken op elkaar af te stemmen’**. Het is een zotternij om een objectieve evaluatie in punten in te wisselen voor een subjectieve commentaar in woorden. Het is een zotternij om onderwijs te geven ‘vertrekkend van de leefwereld van de leerlingen’ en ‘rekening houdend met wat men later nodig heeft’. Het is een zotternij om op grote, diepgaande vakken te besnoeien en kleinere, ‘actuele’ vakken in te voeren. Het is een zotternij om leerplannen en inspectie toe te spitsen op specifieke pedagogische methodes in plaats van op algemene degelijkheid en resultaten. Het is een zotternij om het gewicht van de examens te verminderen ten voordele van creatieve taakjes. En het is, geloof ik, een zotternij om gelijk welk bestaand of ingebeeld probleem op te lossen door ‘co-teaching’. Als men een tweede leraar voor de klas kan zetten, kun je beter die klas splitsen in twee kleinere klassen, met elk één leraar.
     Ik heb in bovenstaande alinea, tegen mijn gewoonte, veel beweerd en weinig geargumenteerd. Ik moet het een beetje kort houden. Wie wil kan enkele argumenten terugvinden in mijn vorige stukjes*** of op de onvolprezen site van Onderwijskrant en op de Facebookpagina van Raf Feys. Ik wil hier alleen enkele misverstanden rechtzetten.
     Het is helemaal niet zo dat vroeger álles beter was. Vandaag gaan leraren vriendschappelijker om met hun leerlingen dan vroeger. Het aandeel van de tirannen en hellevegen onder hen is verminderd. De handboeken van wiskunde en biologie zijn beter dan die van 45 jaar geleden (die van Nederlands zijn slechter en die van geschiedenis zijn even slecht). In Nederlandse literatuur kan ik nu vrijuit spreken over anderstalige auteurs. Ook zijn er veel technische vernieuwingen die het leven van de leerling en dat van de leraar aangenamer maken.  Op mijn school heeft elke klas een computer met beamer. Mijn schema’s moet ik niet op bord schrijven want ik kan ze projecteren. Ik kan kaarten, tijdlijnen en prenten laten zien, en ook filmfragmenten – maar ik mag daarin niet overdrijven, want zoiets verveelt gauw. Ik kan fotokopiëren in plaats van stencilen. Dat zijn allemaal dingen die nu beter zijn dan vroeger. Ook is niet álles fout wat de ministerie- en koepelpedagogen hebben bedacht. Af en toe wat differentiatie, vaardigheden, groepswerk, vakoverschrijding, presentaties door leerlingen, het brengt enige afwisseling in de klas en het kan nuttig zijn.
     Verder is het niet billijk om voor alles wat er fout loopt de ministerie- en koepelpedagogen als schuldigen aan te wijzen. Als leerlingen vandaag minder Frans kennen dan vroeger, dan komt dat ook omdat de Franse taal uit hun omgeving is verdwenen. Wíj groeiden op met Franse films en Franse chansons en ouders die tegen elkaar Frans praatten als de kinderen niet mochten weten wat er gezegd werd. Dan pik je snel een en ander op. En als de leerlingen minder lezen dan vroeger, dan komt dat omdat ze hun verhalen ergens anders kunnen halen. Wij hadden alleen de romans van Hendrik Conscience, Ernest Claes en Charles Dickens. Zij van hun kant hebben Game of Thrones, Breaking Bad en Pretty Little Liars. Dat de leesvaardigheid dan achteruitgaat, is begrijpelijk. Laten we de pedagogen in deze dus niet te hard vallen, op voorwaarde dat ze de zaken niet erger maken door geëmmer over ‘communicatieve taaltaken’, ‘leesvaardigheidsstrategieën’ en ‘zakelijke teksten’.
     Dat waren enkele kleine misverstanden. Het grootste misverstand is evenwel dat al die hervormingen waarvan sprake onvermijdelijk, onontkoombaar en onomkeerbaar zouden zijn want, zegt men, ‘de maatschappij verandert’, ‘onze kennis veroudert’ en ‘de leerlingen van nu zijn niet meer de leerlingen van vroeger’. Neem die laatste bewering. Als ik voor een klas sta, zie ik voor mij het soort jongens dat wij ook waren**** – aardige jongens, zou Nescio’s Koekebakker zeggen, al moest hij het zélf zeggen. Het grote verschil is dat er nu ook meisjes bij zijn. Maar minder gedisciplineerd? Toen ik op mijn school begon les te geven, was het de gewoonte dat leraren die een vrij uur hadden werden ingeschakeld voor ‘toezicht’ in een van de klassen waar de leerkracht afwezig was. Dat was vreselijk. De leerlingen werden verondersteld te studeren. In werkelijkheid babbelden zij vrolijk door elkaar, liepen in het lokaal rond of waren aan het kaarten.
     Ik heb toen voorgesteld om al die leerlingen samen te brengen in één grote studiezaal zoals dat de gewoonte was toen ik zelf school liep. De toenmalige directie aarzelde. Zou er dan niet nog veel meer gebabbeld en rondgelopen en gekaart worden? We hebben het uitgeprobeerd en het viel goed mee. We doen het nog altijd zo. De leerlingen komen binnen in de zaal, krijgen een plaats toebedeeld, en gaan aan het werk. Na twee tot vijf minuten is het in zo’n studiezaal met millenials even stil als in gelijk welke studiezaal van vroeger met babyboomers of generatie-X’ers. Dat neemt niet weg dat veel klassen nu rumoeriger zijn dan vroeger. Maar ligt dat aan de veranderde leerlingen? Ik heb indertijd een pedagogisch directeur gehad die de voorkeur gaf aan klaslokalen in ‘café-opstelling’. Tja, dan krijg je wel eens café-gedrag.
     En onze verouderende kennis dan? Ach, ook dat valt best mee. Soms moet je iets aanpassen. In biologie brengt men nu het DNA ter sprake, wat in mijn tijd nog een nieuwigheid was waar niet alle biologieleraren van op de hoogte waren. En in aardrijkskunde zijn alleen de rivieren, de gebergten, de continenten en de aardlagen op hun plaats gebleven. Maar in het Latijn zijn geen nieuwe naamvallen ontdekt, de Guldensporenslag vindt nog altijd plaats in 1302 en Multatuli is nog altijd de auteur van Max Havelaar. De regels voor de subjonctif in het Frans zijn dezelfde als vroeger, al zegt men nu wat minder vaak ‘Il ’s en est fallu de peu que je ne tombasse’. In de wiskunde, de fysica, de biologie, de economie en de computationele taalkunde worden voortdurend belangrijke ontdekkingen gedaan, maar die zijn zo ingewikkeld dat ze geen plaats hebben in het middelbaar onderwijs.
     Ja, er zijn allerlei nieuwigheden zoals Facebook, Twitter en Instagram, maar daar weten de leerlingen meer van dan hun leraren. Hoe minder we daarover zeggen, hoe minder we ons belachelijk maken. Er zijn meer mogelijkheden om een wasmachine te programmeren, maar dat moet je niet op school aanleren, aangezien die wasprogramma’s alweer verouderd zijn voor het schooljaar ten einde is. Er bestaan nu nuttige computerprogramma’s zoals Powerpoint of Excel die veertig jaar geleden niet bestonden, maar die leren de kinderen wel vanzelf, of ze leren ze van elkaar. We moeten nu ook niet álle vormen van ‘zelfontdekkend leren’ en ‘peer teaching’ verwerpen.
     Je hoort vaak dat leerlingen nu makkelijker ‘informatie kunnen opzoeken’ op internet. Dat zou dan een hele verandering zijn. Het onderwijs zou daar rekening mee moeten houden. Ik wil dat best geloven. Anderzijds is té veel rekening houden met dat ‘opzoeken’ misschien wel de ergste zotternij van allemaal. Sommige pedagogen schijnen te geloven dat informatie die wordt ‘opgezocht’ op een of andere manier ook verworven is, zoals de studenten van Godfried Bomans geloofden dat je wetteksten kon memoriseren door juridische boeken onder je hoofdkussen te leggen als je slaapt. Ook veel leerlingen trouwens denken dat dat ‘opzoeken’ een waarde op zich is. Ze knippen digitaal een stuk ‘informatie’ uit en plakken die in hun eigen taak, zoals ze gewoon zijn om zoiets te plakken in hun ‘portfolio’. Ik moet dan geduldig uitleggen dat zoiets plagiaat is en dat ze dat eigenlijk niet zouden mogen doen.
     De lezer heeft al begrepen dat ik de meeste onderwijsinnovaties van de laatste 40 jaar in De Wevers rubriek van ‘onnodige hervormingen’ en ‘zotternijen’ plaats. Maar dat betekent niet dat ik tegen àlle vernieuwingen ben. Mijn Latijnse auteurs lees ik alleen in de uitgaven van Hachette ‘expliqués d’après une nouvelle méthode’. Die ‘nouvelle méthode’ dateert weliswaar van rond 1850, maar ze is in elk geval pedagogisch goed uitgekiend. En zelfs de nieuwe en moderne methode van Hachette van 1850 kan worden aangevuld met nog nieuwere digitale middelen, zoals ze worden bijgeleverd bij de elektronische edities van Perseus Digital Library. Maar dat is allemaal bijzaak: ook mét de nieuwe methode van Hachette en de digitale ondersteuning van Perseus leer je voor Latijn nog altijd best je woordjes, verbuigingen, vervoegingen en stamtijden uit het hoofd. Daar is niet veel aan veranderd.
     Onze onderwijsvernieuwers zijn uitgegaan van het vooroordeel dat de vroegere methodes fundamenteel verkeerd waren. Dat waren ze niet. Ze hadden integendeel hun deugdelijkheid bewezen. De kinderen van vroeger kenden wel degelijk Frans, Wiskunde en Geschiedenis. Daarom hadden de vernieuwers hun energie beter gebruikt om de bestaande methodes technisch te verbeteren, bijvoorbeeld door het ontwerpen van digitale ondersteuning. Ik heb dertig jaar geleden cd-roms gezien met betere didactische software dan wat nu bij de schoolhandboeken geleverd wordt. Elke klas met computers of iPads zou met de gepaste software dienst kunnen doen als zo’n taallaboratorium waar scholen indertijd miljoenen voor betaalden. Maar die software komt er niet omdat het beginsel van een taallaboratorium met driloefeningen niet past in de ideologie van communicatief talenonderwijs.
     Om kort te gaan, in het debat tussen De Wever en Crevits, stond ik pal achter De Wever. Uit alles wat hij zei, kon je afleiden dat hij de onnodige hervormingen en zotternijen mee verantwoordelijk achtte voor de achteruitgang van ons onderwijs. Dat vond ik fijn, want ik denk er ook zo over. Nog fijner vond ik zijn plan ter afschaffing van de zogenaamde centrale aanmelding, waarbij een computer beslist naar welke school een kind mag gaan. Dan nog liever kamperen voor de schoolpoort, vond De Wever. Ik heb lange tijd gedacht dat ik alleen stond met die mening. De enige vlieg die ik de N-VA-voorzitter wil afvangen, betreft zijn bewoordingen. Hij sprak van ‘pretpedagogie’ om de hervormingsonzin in onze scholen aan te klagen. ’t Is een leuk woord en het ligt goed in het gehoor, maar het kan de verkeerde indruk wekken dat er mensen bestaan die die pedagogie ook echt prettig vinden. Nou ja, die mensen zullen wel bestaan, maar zelf heb ik die pedagogie nooit prettig gevonden en ik heb in alle jaren dat ik les gaf maar enkele leerlingen gehad die daar anders over dachten. De meeste leerlingen vonden het geloof ik juist prettig om een meer traditionele leraar vooraan in de klas te hebben die aan de opgelegde pret niet meedeed. Wij hebben in elk geval vaak gelachen.


* Het debat tussen De Wever en Crevits werd uitgezonden op De Zevende Dag op 5 mei. Alhoewel ik bij het debat vooral supporter was van De Wever, zei ook Hilde Crevits wel eens dingen over de vrijheid van de leerkrachten en de scholen die mij plezier deden. Dat heeft ze vroeger ook al gedaan. De mooiste uitspraak vond ik dit keer deze. Als een school een meningsverschil had met de koepel, zei Crevits, dan moest een school haar eigen lijn volgen en zich van die koepel niets aantrekken.
** Crevits haalde met trots aan dat wetenschappen en wiskunde nu beter op elkaar worden afgestemd. Het lijkt op het eerste gezicht een goede zaak als de wiskunde die in een bepaald jaar wordt aangeleerd, tegelijk kan worden gebruikt om wetenschappelijke problemen te benaderen die in dat zelfde jaar worden behandeld. Maar vaak is er een réden waarom de wiskunde van een bepaald jaar niet is afgestemd op de wetenschappen van datzelfde jaar. Door de vakken te veel op elkaar af te stemmen kan de logische of didactische opbouw van elk vak worden verstoord.
*** Vorige stukjes: hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier en hier.

**** Ik geef les aan een plattelandsschool met een meerderheid aan autochtone leerlingen. Er zijn natuurlijk stadsscholen waar de leerlingen wél veranderd zijn.  Maar de meeste onderwijsinnovaties houden amper verband met de instroom van allochtonen leerlingen. Deden ze dat maar!