vrijdag 6 januari 2017

Wij en de driekoningentaart

Le gâteau des Rois - J.B. Greuze (1774)
     Ons schoolreglement is, in tegenstelling tot de Tien Geboden, opgesteld in de wij-vorm. Ik vind dat een goede zaak, want ‘wij’ is het grappigste voornaamwoord dat er bestaat. ‘Wij komen naar school om te leren.’ ‘Wij houden onze agenda nauwkeurig bij.’  ‘Wij komen steeds op tijd.’ Ik vind dat onweerstaanbaar, want die leerlingen komen nooit op tijd, en zeker niet die van 6 Wetenschappen-wiskunde A*.
     Het begint al bij de pluralis majestatis: ‘Wij koning der Belgen,’ schreef Boudewijn,  terwijl hij helemaal alleen koning was. ‘Wij maken nogal wat stof, hier zo in de woestijn,’ zegt de muis tegen de olifant, terwijl de olifant de enige is die het zand doet opstuiven. ‘Wij van Anderlecht houden niet van zo’n spel,’ zegt Jan Mulder op televisie, terwijl hij al sinds 1972 niets meer met die club te maken heeft.
     Ik moet daar altijd hard om lachen, en Mulder kan dat zo koddig zeggen.
     Ook mooi is het specialisten-wij. Godfried Bomans gebruikt dat op bijna elke bladzijde van Kopstukken: ‘Wij brandweerlieden’, schrijft hij, en ‘wij gamelankenners’ en ‘wij honderdjarigen.’ Maar als je het hele stukje leest, merk je dat die brandweerman en die gamelankenner helemaal geen echte specialisten zijn. Ze kletsen maar wat. En honderd jaar zijn is ook geen echte specialisatie.

     Een hele mooie van dat soort vond ik in een stuk waarin zekere Kaouthar Darmoni (hier), van de universiteit van Amsterdam, uitlegt dat het orgasme in de Islam beschouwd wordt als een ontmoeting met God. Dat was anders dan in Nederland, zei mevrouw Darmoni, waar de televisie zo platvloers met seksualiteit omgaat. ‘In genderstudies noemen wij dat pornification.’ ’t Lijkt Bomans wel: wij genderspecialisten … Die genderstudies – dat maakt het zo grappig –  zijn natuurlijk geen echte specialisatie en die mevrouw Darmoni is evenmin een echte specialiste. Maar ze neemt zichzelf wel even serieus als die brandweerman, die gamelankenner en die honderdjarige.          
     In de mooie anekdoteverzameling van Nicolas Chamfort (1740-1794)**  komt er ook een aardig wij-grapje voor. Ik probeer het te vertalen. Vroeger, schrijft Chamfort, at men de driekoningentaart vóór het feestmaal. Op een keer vond mijnheer de Fontenelle de boon en was hij de koning. Daarna hield hij tijdens het feestmaal alle lekkere brokjes voor zichzelf. Men zei dat de koning zijn onderdanen vergat. Waarop hij antwoordde : “Ja, wij koningen, wij zijn zo”.
     Fontenelle was geen adept van de monarchie.


* Helemaal onschuldig is zo’n ‘wij’ niet wanneer de gebruikers ervan, zoals de opstellers van ons schoolreglement, eigenlijk iemand anders op het oog hebben dan zichzelf. Maarten Boudry heeft daar onlangs nog op gewezen (hier).
** Over Chamfort schreef ik eerder al een stukje (hier).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten