vrijdag 9 augustus 2019

19de-eeuwse toestanden

     Veel van wat we weten of menen te weten over ‘19de-eeuwse toestanden’ komt uit films. Sommige van die films heb ik gezien, vaak in meerdere versies : Daens, Les misérables, Oliver Twist …  Daar is nu Peterloo bijgekomen van Mike Leigh, de regisseur van het aangrijpende Naked en All Or Nothing.
     Peterloo gaat over de grote vreedzame demonstratie voor algemeen stemrecht die in Manchester gehouden werd op 16 augustus 1818. Ze werd op brute wijze uit elkaar gejaagd door de burgermilitie en soldaten te paard. Er vielen 18 doden.  Omdat de demonstratie plaats vond op het St-Peter’s Field en de krachtmeting van Waterloo nog vers in het geheugen lag, kreeg de slachtpartij de naam van ‘Peterloo’.
     Zoals het de gewoonte is in dat soort films maak je kennis met de verschillende betrokken milieus: armen, rijken, gematigde hervormers,  revolutionaire drijvers, conservatieve politici, het hof. Veel personages doen denken aan figuren uit de boeken van Charles Dickens of J.K. Rowling, wat een beetje vloekt in een film die sociaal realisme wil brengen.
     Wel erg realistisch zijn de toespraken. De helft van de film bestaat uit typisch 19de-eeuwse toespraken: in het parlement, in kroegen, in vergaderzalen, soms ook gewoon in de open velden van het mooie Lancashire. Je ziet bewogen sprekers die hoogdravende taal gebruiken, met veel gebaren, veel moeilijke woorden, uitgesponnen metaforen en ingewikkelde verwijzingen. Feitelijke inhoud is grotendeels afwezig. Het arbeiderspubliek herkent hier en daar een woord, wordt meegesleept door de emotie en begrijpt de algemene betekenis: zo kan het niet verder, we moeten iets dóen.
     Doordat de toespraken geen feitelijke inhoud bevatten, hebben ze geen waarde voor wat in toneel en film de ‘expositie’ wordt genoemd. Het moderne publiek leert er niets uit over de achtergrond van de gebeurtenissen. Leigh heeft dat proberen op te vangen met een bijzonder vals klinkend gesprek tussen een aantal leden van een arbeidersgezin.
 
       
-   Men zegt dat ze de lonen weer gaan verlagen volgende maand.
-  Verlagen tot hoeveel?
-   Tot drie keer niks.
-    Ja, en de broodtaks helpt ook al niet.
-    Het helpt wel iemand.
-    Wie?
-   De rijke smeerlappen.
-   Die boeren zijn klootzakken.
-   Het zijn niet alleen de boeren.
-   Wat bedoel je?
-   ’t Is de regering.
-    ’t Zijn de landeigenaars. De landeigenaars hebben het voor het zeggen in de regering. Het grootste deel van de regering zijn zelf landeigenaars. Ze mesten zich vet op het land dat ze van ons gestolen hebben. En ja. Dan heb je de prijs van het brood. Ze hebben een slechte oogst en dan er is graan te kort. Maar ze laten ons geen graan importeren uit Frankrijk of Amerika, en dan moeten wij sukkelaars vijf keer meer betalen voor een brood.
-   Komt dat niet door de graanwetten?
-   Ja, daardoor. Ze waren bedoeld om ons te helpen, maar ze maken juist alles erger.*

     Het is moeilijk om zo’n stuk te aanhoren zonder iets van plaatsvervangende schaamte te voelen. (Zie ook hier). Andere scènes zitten beter in elkaar, zoals de manifestatie zelf, met de arbeidersvrouwen in hun witte zondagse kleren, en het tegelijk onhandige en wrede optreden van de burgerwacht en de huzaren.
     Een vraag die ik mij bij zulke films stel, en bij de gebeurtenissen die er aanleiding toe geven, is deze. Wat heeft al dat straatprotest opgeleverd?
     Laten we beginnen met de armoede. De textielarbeiders aan het begin van de 19de-eeuw waren zo arm dat ze bijna geen brood, eieren of vlees konden kopen. Tweehonderd jaar later is dat helemaal anders en besteden ze minder dan 10 % van hun inkomen aan eten. Wat is er ondertussen gebeurd? Mijn verklaring is dat de productiviteit ondertussen vele keren groter is geworden. Maar ik ken heel wat mensen die met grote zekerheid weten dat die verandering er gekomen is door straatprotest en ‘sociale strijd’. Ik betwijfel dat.
     In een voetnoot van Piketty’s Le capital au XXI° siècle vond ik een verwijzing naar zekere Arthur Bowley. Die had, legt Piketty uit, berekend dat de verhouding tussen kapitalistische winsten enerzijds en arbeidersinkomsten anderzijds gedurende de 19de en 20ste eeuw nogal gelijk bleef: 37 % voor de kapitalisten tegen 63 % voor de arbeidersinkomens. Die kapitalisten nu vormen een beperkte club. Als ze  37 % onder elkaar moeten verdelen, blijft er zowel in 1818 of 2018 genoeg over voor een mooi huis, een mooie koets of auto, en een mooie nieuwe fabriek. Maar voor de arbeiders is dat anders. Hun stuk moet onder velen worden verdeeld. 63 % van de productie van 1818, gedeeld door miljoenen arbeiders komt neer op bittere ellende, of er nu straatprotest is of niet.**** 63 % van de huidige productie daarentegen betekent een aanvaardbaar leven.
     De Peterloo demonstratie, kun je tegenwerpen, ging niet om hogere lonen; ze ging om het onrechtvaardige verkiezingsstelsel*** en de onrechtvaardige graanwetten. Maar ook hier zien we niet meteen een gunstig gevolg. Het Britse verkiezingsstelsel is pas in 1832 voor de eerste keer hervormd en de graanwetten zijn pas afgeschaft in 1846. Dat is veel later dan 1818. Volgens veel geschiedkundigen heeft Peterloo de hervormingen trouwens eerder verlaat dan vervroegd. Dat kwam zo. Hervormingen in een democratie worden uiteindelijk beslist door het parlement. Daar hebben ze voor- en tegenstanders. Het is de krachtsverhouding tussen die twee die maakt of ze er vroeger dan wel later komen. En daar is het in het geval van Peterloo fout gelopen. Conservatieven die in eerste instantie een hervormingsbeweging wilden gedogen binnen het kader van de liberale wetgeving, werden opgeschrikt door het geweld en stemden een reeks repressieve wetten, ze verboden samenkomsten en publicaties en ze gooiden de leiders van de beweging in de gevangenis. Als je het zo bekijkt was Peterloo, om het met een modern woord te zeggen, ‘contraproductief’.
     Maar zijn de tastbare resultaten het enige, of zelfs maar het belangrijkste, waar we naar kijken als we massa-demonstraties tegen ongerechtigheid beoordelen? Is het de enige maatstaf waarmee we Tiananmen beoordelen, of de huidige straatprotesten in Hongkong? Dát weet ik niet.



* Het script van de film vind je hier

** Piketty betwijfelt die gelijke verhouding 37%-63%. Volgens hem neemt het gedeelte dat naar werknemersinkomens gaat juist áf. Dat zou, in marxistische termen, betekenen dat de ‘uitbuiting’ nu gróter is dan in de 19de eeuw. Als Piketty gelijk heeft, ondersteunt dat mijn redenering. Ik weet overigens niet in welke mate sociale zekerheid en fiscaliteit in die verhouding zijn opgenomen. Misschien zouden die vormen van ‘herverdeling’ enkele procenten kunnen opleveren ten voordele van de werknemersinkomens. Veel verschil kan het niet maken.

*** Het Engelse stelsel was naast onrechtvaardig ook archaïsch. Nieuwe arbeiderssteden zoals Manchester hadden geen recht op vertegenwoordigers, maar amper bewoonde gebieden waar een landheer de baas was, hadden wel een vertegenwoordiger. In zo’n gebied durfde niemand tégen de landheer stemmen, want stemmen moesten openbaar worden uitgebracht.

***** En dat gold zeker voor tijden van economische crisis. Als de inkomsten uit de textielproductie daalden, gingen niet alleen de winsten van de ondernemers, maar ook de lonen van de arbeiders omlaag. Een weekloon van 15 shilling in 1806 was in 1818 al gedaald tot 5 shilling. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten