Het Parthenon van Athene ken ik al heel lang van plaatjes. In ons kunstgeschiedenisboek op school Van Altamira tot heden stond een hele uitleg over de Dorische orde, de friezen van Phidias, en de opzettelijke maar subtiele* afwijkingen – van symmetrie, van rechte lijnen, van haakse assen – om het mooiste optische effect te krijgen. Ik heb de tempel nu ook – zo laat in mijn leven – in het echt gezien.
Ik ben in het algemeen niet snel onder de indruk van grote bouwwerken. Gothische kerken vind ik lelijk. Het Colloseum in Rome was precies zoals ik het mij had voorgesteld, niets meer en niets minder. Het Pantheon in de Eeuwige Stad viel mij ronduit tegen. Het was ongetwijfeld een knappe technische prestatie, maar mooi vond ik het niet. Zou het Parthenon ook zoiets zijn? Helemaal niet, had een Spaanse vriendin mij dertig jaar geleden op het hart gedrukt. Ze had het gebouw gezien. Ze citeerde de Spaanse architect Sainz de Oiza die het Parthenon een samenvatting vond van alle gebouwen die ervoor en erna kwamen.
Als je in Athene rondloopt, zoals mijn vrouw en ik de laatste dagen hebben gedaan, zie je overal waar je bent de heuveltop met de tempel, die er van ver zo petieterig en schattig uitziet. Op de tweede dag bezochten we eerst het Acropolis-museum, en daar waren enkele grote en kleine maquettes te bezichtigen, met uitleg in het Grieks en het Engels. Vanuit de cafetaria van het museum hadden we een goed uitzicht op het beroemde bouwwerk zelf. Was het eigenlijk nog wel de moeite om helemaal de heuvel en de trappen op te klimmen om er dan met onze neus bij te staan? ‘Ja,’ zei mijn vrouw die het gebouw eerder had gezien, ‘de beleving is helemaal anders.’
De dag erna beklommen we dus de Tafelberg en de Acropolis. Van zodra we aan de trappen van de inkompoort kwamen, de propyleën met die enorme zuilen, wist ik dat mijn vrouw gelijk had. En aan het Parthenon zelf was alles precies zoals het moest zijn. Het gebouw had de juiste hoogte, de juiste breedte, en vooral de juiste lengte. Lengte en breedte verhielden zich gelukkig niet volgens de gulden snede. De tempel was veel langer.
En het was niet alleen een kwestie van gelukkige verhoudingen, maar ook van absolute afmetingen. De tempel had de juiste grootte. Wat verder staat de kleinere Hephaistos-tempel die ongeveer dezelfde verhoudingen heeft, maar het gebouw maakte heel wat minder indruk. Eigenlijk had ik mij het Parthenon vooraf voorgesteld als een soort Hephaistos-tempel. Was het Parthenon minder hoog, minder breed en minder lang geweest, dan had het gebouw heel wat minder fascinatie uitgestraald. Ik vermoed zelfs, maar dat ben ik niet zeker, dat het bouwwerk ook minder effect had gesorteerd als het nóg groter was geweest.
Wat mij verder geweldig meeviel, was dat de tempel minder goed bewaard was dan ik had gedacht. Tegelijk was hij net goed genoeg bewaard om nog een krachtig beeld van de ongeschonden staat op te roepen. Jacques Austerlitz, W.G. Sebalds held, gelooft niet dat we grote bouwwerken ooit echt mooi kunnen vinden. ‘Op een of andere manier,’ zegt hij, ‘voelen we instinctief dat grote bouwerken een voorafschaduwing zijn van hun eigen ruïne**.’ Maar het Parthenon is – gelukkig – een ruïne. Of misschien nog beter: het lijkt een werk in aanbouw. Je kunt je een Athener wanen van 440 voor Christus die eens een kijkje komt nemen naar de stand van de werken. ‘Is dat dak nu nog niet af?’
* En subtiel is wel het goede woord. Zo is het midden van voor- en achterkant met 6 cm verhoogd, waardoor een slechts subliminaal waarneembare kromming ontstaat. Op een totale breedte van 30 meter is dat een verhoging van 0,2 procent. Als die verhoging langs beide kanten niet exact dezelfde was, en zich ook nog eens in de lengte voordeed, zou ik gedacht hebben dat het een fout was bij de uitvoering van de werken.
Dit perfectionisme in het slechts subliminaal waarneembare is nog niet uitgestorven. Steve Jobs heeft naar verluidt 650.000 dollar geïnvesterd om ervoor te zorgen dat de hoeken van de Power Mac G4 Cube geen tiende van een graad afweken van een rechte hoek. 90,1° was niet goed genoeg. De computer moest in het Guggenheim kunnen staan.
** W.G. Sebald noteert die gedachte naar aanleiding van het Brusselse Justitiepaleis. In een andere passage gaat het over de werken aan het Liverpool Street Station: ‘Ik bleef mij maar afvragen, zei Austerlitz, of het een ruïne was of een werk in aanleg.’
Knap artikel ! En een enthousiast lofdicht op
BeantwoordenVerwijdereneen uitzonderlijk stukje harmonie...
Met zinspeling op de Griekse staat-schulden-crisis die in mei 2010 t.o.v. de Euroese Unie uitbrak, schreef classicus Karl-Wilhelm Weeber (°1950, Universität Wuppertal) als zinspeling en wellicht terechtwijzing aan zijn 'financiëel-orthodoxe' Duitse landgenoten: "Hellas sei Dank ! Was Europa den Griechen schuldet" (BTB-Verlag, München, 2014).
[N.B. De intellectuele protagonisten Varoufakis versus Schaüble echter beheersten het strijdperk pas in 2015...]
Maar Weeber illustreert zijn "Hellas sei Dank" ook met een mooi hoofdstukje gewijd aan de betekenis en uitzonderlijke harmonie van dat uitzonderlijke Parthenon (gebouwd tussen 447 en 432 v. Chr, in een tijdspanne dus van 15 jaar)...
En hij 'kapiteelt' zijn ode met de wens-opdracht :
"In kurzer Zeit geschaffen für die Ewigkeit"
(Compatibel met je opmerking om ruïnes als "in-aanbouw-zijnde" te ervaren?...)
[P.S. Persoonlijk zou ik wel de Grieken aangeraden hebben een patent te nemen op hun taal: zo waren ze nooit in financiële moeilijkheden gekomen...]
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenDe Gulden Snede. Daar is veel om te doen, en de magie ervan ontgaat mij. Zoals ook in uw stukje over een bepaald gebouw. Maar daar wil ik meer van weten in een korte uiteenzetting.
BeantwoordenVerwijderen