Ik heb het artikel gelezen met wat men ‘stijgende verbazing’ noemt. Op bladzijde 14 spreken de auteurs over ijsboringen als ‘archetypische masculinistische projecten om ijs letterlijk te penetreren’. Hier hebben we dus een peer-reviewed onderzoeksartikel dat wetenschappelijke ijsboringen vergelijkt met wat een man uitvoert tijdens de geslachtsdaad … Dat is wel heel kinderachtig.
Ten gronde doen de auteurs volgende beweringen:
(1) gletsjerkunde werd tot nu toe vooral
beoefend door mannen
(2) gletsjeronderzoek in door het westen gekoloniseerde gebieden gebeurde door
westerse onderzoekers
(3) berichtgeving over gletsjeronderzoek in de poolgebieden benadrukte
mannelijke deugden als heldhaftigheid, kracht en zelfredzaamheid
(4) mythologieën van de plaatselijke bevolking kregen in de officiële gletsjerkunde
geen plaats1.
Die vier beweringen worden geschraagd door een indrukwekkende lijst van 124 eindnoten uit ongeveer evenveel verschillende, veelal gelijkgezinde publicaties. Ik had de beweringen zonder die noten ook wel geloofd2. Eigenlijk zijn het die noten, en die andere publicaties waarnaar verwezen wordt, die mij het meest geschokt hebben. Ze bewijzen immers dat de studie die ik met een schuin oog gelezen heb, meer is dan een eenmalig uitglijdertje van vier zonderlingen.
’t Is treurig. Als leraren proberen we de leerlingen iets bij te brengen van de wetenschappelijke methode: studie van primaire en secundaire vakliteratuur, bronvermelding, academisch taalgebruik, decimale nummering van de alinea’s, afbakening van de onderzoeksvraag. Maar dat zet allemaal weinig zoden aan de dijk als men het verschil niet ziet tussen wat redelijk is en wat niet. Tussen wat interessant is en wat niet.
Hier kunnen we de zaken best breed bekijken. Als man van de letteren zal ik niet snel een druksel opslaan over de Determination and influences of the Electrical Resistances involved in the Corrosion of the Rubber-Steel Cord Composite, zelfs al ken ik de auteur van dat druksel redelijk goed. Maar ik neem onmiddellijk aan dat dat een interessant en meeslepend stuk is. Menig harde wetenschapper zal een wenkbrauw fronsen bij studies over allegorieën in dertiende-eeuwse Franse romans. Toch zag ik bij minstens één ingenieur het boek ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ in de kast staan en daar komen heel interessante beschouwingen in voor over de Le roman de la rose die, zoals bekend, in de dertiende eeuw geschreven werd en aardig wat allegorieën bevat.
Zelf heb ik een licentiaatsverhandeling geschreven over het lidwoordgebruik in het Spaans. Als ik dat aan mijn leerlingen vertel, lachen ze me uit. Toch heb ik maar mooi blootgelegd dat het lidwoord dat men kiest bij een zelfstandig naamwoord méér afhangt van de grammaticale functie van dat zelfstandig naamwoord dan van de betekenis ervan. En dat vond ik – nou ja – interessant. ’t Was in elk geval iets wat ik niet wist vóór ik aan mijn onderzoek begon. Zoiets kunnen onze vier feministische glaciologen niet zeggen van hún onderzoek.
Je zou het ook zó kunnen verwoorden. Er bestaan twee soorten pseudowetenschappers. De eerste soort zijn de astrologen, de spiritisten en de spokenjagers. Hun onderzoek is anekdotisch, regelloos en boven alles oncontroleerbaar. Maar al hun beweringen zijn donders interessant. Het kleinste spookje dat ze écht zouden vangen is meteen goed voor een voorpagina én een weekendbijlage van de krant. Ik zou die allebei lezen. De tweede soort pseudowetenschappers daarentegen gaat logisch, methodisch en controleerbaar tewerk, met bronvermelding en notenapparaat. Maar van wát ze beweren is er niets wat ook maar een béétje interessant is. Ze specialiseren zich in wat H.L. Mencken (1880-1956) genoemd heeft: ‘the not worth knowing’.
1 Dat gletsjermythologieën onderzocht worden binnen eerbiedwaardige
disciplines als Volkskunde en Volkenkunde lijkt mij niet meer dan normaal. Als
sommige onderzoekers daarbij graag geloven dat die mythologieën ons evenveel
over gletsjers leren als de harde wetenschap – tja – wij zijn in deze
postmoderne tijden wel wat gewend. Het zou natuurlijk mooi zijn als ze dat
geloof beleden in hun vrije tijd.
2 Aangezien ik de zaak niet helemaal vertrouwde, heb
ik een paar van de noten aangeklikt en
het blijkt te gaan om echt bestaande publicaties.
Voor mij geldt: in de auto valt je van alles te binnen. Fietsen is te intens om te denken. Op de snelweg kan je je gedachten heerlijk de vrije loop laten. Als bij wandelen, bijna.
BeantwoordenVerwijderenBij autorijden luister ik naar muziek. Bij fietsen niet - en erg intens fiets ik niet, want elektrisch.
BeantwoordenVerwijderenMooi artikel, maar de links zijn verlopen. Hier een andere:
BeantwoordenVerwijderenhttps://aquadoc.typepad.com/files/prog_hum_geogr-2016_.pdf