Aan dat buitengewone onderwijs zijn, naast het onmiskenbare voordeel van de gespecialiseerde zorg, ook enkele bezwaren verbonden. Het is ten eerste twee tot drie keer duurder dan het gewone onderwijs, want de klassen zijn kleiner, er komen allerlei specialisten aan te pas zoals logopedisten en kinesisten, en er is nood aan speciale apparaten en aangepaste gebouwen. Het buitengewone onderwijs is ten tweede meer verspreid. Je vindt niet altijd het type school dat je kind nodig heeft binnen fietsafstand. En ten derde worden de kinderen samengebracht op grond van wat ze níet kunnen, in plaats van wat ze wél kunnen. Als ik een hoogbegaafde blinde dochter had, dan wilde ik liever dat ze Latijn-Wiskunde studeerde in een gewone school, dan dat ze terechtkwam in een klas met allemaal blinde leerlingen van voor de rest heel verschillende aanleg en interesse.
De laatste vijftien jaar hebben de Onderwijsministers gezocht naar een manier om zoveel mogelijk leerlingen over te plaatsen van het buitengewone naar het gewone onderwijs. Misschien was dat vanwege de bezwaren die ik hierboven heb vernoemd. Of misschien dachten ze dat kinderen ‘gestigmatiseerd’ werden als ze naar speciale scholen gingen, of dat de kinderen uit het gewone onderwijs moesten ‘leren omgaan met kinderen die anders zijn’. Misschien vonden ze dat de kinderen uit het buitengewone en het gewone onderwijs moesten worden samengebracht ‘zodat ze van elkaar konden leren’. Misschien vonden ze het buitengewone onderwijs wel een vorm van ‘segregatie’, zoals vroeger in de Verenigde Staten, waar tot in de jaren zestig zwarte kinderen aparte scholen hadden. Misschien ook ... Ach, wie weet wat er zich afspeelt in het hoofd van zo’n minister – wie weet waar het denken eindigt en waar de frasen het overnemen*.
Welnu, het nadenken van die opeenvolgende Onderwijsministers heeft vorig jaar dan geleid tot de aanname van het veelbesproken M-decreet. De ‘M’ staat voor ‘maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoefte’ – we zijn erop vooruitgegaan sinds de ‘verachterde’ en ‘abnormale’ kinderen van de wet van ’14. Het M-decreet, en zijn verdedigers, houden voor dat
(1) kinderen eerst
het gewone lager onderwijs moeten uitproberen en pas na een mislukking aldaar
mogen overstappen naar het buitengewone onderwijs;
(2) dat ouders de toestemming van het Centrum voor
Leerlingenbegeleiding (CLB) moeten krijgen voor ze hun kind naar een
gespecialiseerde school mogen sturen;
(3) dat, omgekeerd, ouders van een kind met
specifieke behoeften kunnen eisen dat een gewone school ‘redelijke aanpassingen’
doorvoert, waardoor dat kind kan worden opgevangen;
(4) dat kinderen vanaf een IQ van 60 in het gewone
onderwijs terecht moeten kunnen;
(5) dat een zorgleerling niet de doelen van het
gemeenschappelijk curriculum hoeft te halen – hij krijgt dan ook geen diploma,
maar wel een ‘attest van verworven bekwaamheden’ waarmee hij naar een volgende jaar kan.
(6) dat de leraren in de gewone scholen zullen worden ondersteund door experts om de kinderen met speciale behoeften op te
vangen;
(7) dat de leraren
in het gewone onderwijs de nieuwe uitdagingen aankunnen op voorwaarde dat ze in
team werken;
(8) dat daarbij een gedifferentieerde aanpak noodzakelijk is;
(9) en, om een teveel aan differentiatie te
vermijden: dat maatregelen die normaal voor zorgkinderen voorzien zijn, voor álle
leerlingen tegelijk moeten worden toegepast.
Ik ben het daar
allemaal niet mee eens.
(1) Je moet kinderen
niet eerst laten mislukken voor je ze het recht geeft op het onderwijs dat het
beste bij hen past.
(2) Ouders die een
positieve keuze maken voor het buitengewone onderwijs moeten niet afhangen van
een instantie die het kind minder goed kent dan alle andere betrokkenen.
(3) Ik begrijp ouders die hun kind, tegen het
advies van de school, toch binnen het gewone onderwijs willen plaatsen. Maar
als een school de redelijkheidsclausule inroept om een zorgkind te weigeren,
dan staan er andere scholen klaar die het kind wél willen opnemen, met of
zonder M-decreet.
(4) Een IQ van 60 is
écht laag.
(5) Die maatregel
laat toe dat leerlingen zonder diploma lager onderwijs in het beroepssecundair
onderwijs komen, met andere woorden in de 1B-klas van mijn schoonzus, waar ze níet op hun plaats zijn, samen met andere leerlingen
die daar wél op hun plaats zijn. Het gevolg is dat die onderwijsvorm aan
waarde inboet.
(6) Het is weinig efficiënt om gespecialiseerde
kennis die geconcentreerd wordt aangewend in het buitengewone onderwijs –
bijvoorbeeld kennis van logopedie –, in verdunde vorm over alle scholen uit te sproeien, door bijvoorbeeld experts van de ene
school naar de andere te laten rijden om spraaklesjes te gaan geven aan één leerling.
Of bedoelt men dat die experts moeten vergaderen met de leerkrachten? En dat
er nascholingen komen? En dat er verslagen worden opgemaakt?
(7) Er zijn
omstandigheden waar teamwerk een taak niet lichter maakt. Ik heb in een school
gewerkt waar ik de enige leerkracht Nederlands was. Ik had geen vakgroep om mij
te ondersteunen. Dat ging prima.
(8) De meeste klassen
waar ik nu kom, zijn naar mijn smaak al voldoende gedifferentieerd van
aanleg, interesse en gedrag. De opvoedkundige spreidstand waartoe ik daardoor
verplicht word, is gezond en uitdagend en houdt me soepel, maar het moet nu
ook geen ‘grand écart’ worden.
(9) Die specifieke
maatregelen hebben ook welbepaalde nadelen. Krukken zijn heel nuttig voor
iemand die slecht loopt, maar remmen de snelheid af van iemand die wel goed
loopt. Je kunt voor een slechtziende een tekst afdrukken in een groot
lettertype, maar dat maakt de tekst tegelijk ook onoverzichtelijker – een reden om
die maatregel niet te veralgemenen.
_____________
* Van mijn oude
vijand Els Keytsman, directeur van Unia (hier),
weten we wél wat zich in haar hoofd afspeelt. In Knack van deze week (hier)
was ze bijzonder strijdvaardig. Buitengewoon onderwijs wás segregatie. Het
M-decreet moest integraal worden toegepast. Sleutelen aan de details zou een
ramp zijn. Daarenboven was het M-decreet maar een eerste stap naar de volledige
afschaffing van het buitengewone onderwijs. Wél gaf Keytsman toe dat er in de
praktijk nog altijd “geen breed draagvlak voor het M-decreet” is, “niet in de
publieke opinie, niet in het onderwijs, niet in de politiek”. Waar dan wel,
vraag je je af. Ik vermoed ergens in de hogere sferen. Ook wond Keytsman zich erg op over veertig ouders – 40 – die hun zorgenkind in een of andere gewone school niet geplaatst kregen, waardoor ze naar een ándere gewone school moesten uitwijken. Maar bij de ouders van de ongeveer vijftigduizend kinderen – 50 000 – in het buitengewoon onderwijs zullen er ook wel enkele bij zijn, misschien zelfs meer dan veertig, die wél tevreden zijn over de gespecialiseerde zorg die die hun kinderen krijgen.
Probleem juist afgebakend waarbij het M-decreet op zijn verwachtingen wordt beoordeeld. Vanzelfsprekend draagvlak in de hogere sferen, maar niet waar het gebeuren moet. Waar blijft dan de uitvoering? Een baten en kosten analyse lijkt me helemaal niet overbodig. Het schrappen van minder of trager is achtenswaard maar helpen doet het niet, realistischer is de omgeving creëren waarin het kind zich thuis voelt en zijn talent kan ontdekken, kan het in het normaal onderwijs des te beter, sluit evenwel niet uit dat meer aangepast onderwijs kind en ouders makkelijker gelukkig zou kunnen maken.
BeantwoordenVerwijderen