En meester is nu dood, verneem ik van klasgenoot Arnold.
Hij was een mooie, rijzige man, die haast altijd glimlachte. Dat kwam goed uit, want we kregen van hem Latijn, Grieks, Frans en Godsdienst, samen bijna twintig uur. Dan is een mooie, rijzige, glimlachende man vooraan in de klas leuker dan een lelijke, zure ukkepuk. Hij was netjes gekleed, maar niet helemaal conservatief. Tot grote woede van mijn vader droeg hij een broek waarvan de kleur naar mauve neigde. Een das droeg hij slechts bij uitzondering, en als hij er een aan had, lachten we hem uit. ‘Dat is om mij warm te houden’, zei hij dan.
Als leraar had hij grote gebreken. Ik heb, geloof ik, van hem weinig Latijn of Grieks geleerd. Hij liet een zin voorlezen en wou dan dat wij die zouden vertalen. ‘Dat is veel te moeilijk,’ zeiden we. ‘Dat is voor mij ook moeilijk,’ antwoordde hij, ‘ik heb daar gisteravond bij het voorbereiden serieus over moeten nadenken. Waarom doen jullie dat ook niet?’ Maar wij geloofden dat niet, dat hij had moeten nadenken. Een leraar wist àlles van zijn vak, hij moest daar helemaal geen moeite voor doen.
De Franse lessen waren de beste. De nadruk lag op toneelteksten en hij las veel voor, en liet ook ons voorlezen - met rolverdeling -, stukken van Sartre, Camus, Claudel, Montherlant. Vooral Montherlant. We moesten naast die toneelteksten ook enkele romans lezen uit een lijst, en op die lijst was Montherlant erg goed vertegenwoordigd. Het toeval wilde dat het jaar dat wij les hadden, net het jaar was dat Montherlant vergif innam en zich voor de zekerheid ook nog een kogel door hoofd schoot. Onze leraar Frans stond die dag lijkbleek voor de klas.
Hij maakte op zijn leerlingen een grote indruk. Je zag dat hij het goed met je meende. Andere leraren meenden het wellicht ook goed, maar aan hen zag je het niet zo duidelijk, en er waren er genoeg bij aan wie je het helemáál niet zag. Maar hij deed er overduidelijk alles aan om een leerling niet te kwetsen of te kleineren. Het zat gewoon niet in hem om zoiets te doen. Hij deed het geloof ik ook niet achter de rug van een leerling, in de lerarenkamer of op een klassenraad.
Dat is voor een leraar niet altijd gemakkelijk. Wat doe je bijvoorbeeld als je een stelletje maoïstische snotneuzen in je klas hebt? Die behandel je dus met respect. Je komt hen tegemoet met een lessenreeks over de klassenstrijd in het oude Rome, die overigens behoorlijk saai was. Als ze per sé over de havenarbeidersstaking willen discussiëren, dan stop je de discussie, en je laat hen een les voorbereiden over het thema. En als ze in een fabriek willen gaan werken, vraag je voorzichtig of ze niet ‘ten minste’ eerst rechten zouden studeren.
Ondanks zijn minzaamheid had meester veel vijanden. Er werd veel kwaad over hem gesproken. Collega’s waren jaloers op zijn moeiteloze populariteit. De plaatselijke middenstand beschouwde hem als een jeugdverderver. Mijn eigen ouders dachten dat mijn maoïsme door hem was ingeblazen of althans was aangewakkerd, terwijl ik de grootste minachting had voor de ‘wereldopvatting’ van meester. Verbazend is eigenlijk dat fanatieke jongens zoals ik, ondanks ons maoïsme en ondanks zijn slappe linksigheid, respect bleven behouden voor hem als mens. Dat was anders onze gewoonte niet.
Meester werd later aangesteld tot directeur van het Begijnhof in Leuven. Ik heb hem daar een of twee keer opgezocht. Zijn relatie met de kerk was grondig verstoord en hij was ook uitgetreden en getrouwd. Hij bleef minzaam maar ik bespeurde een zeker bitterheid die ik bij hem niet had verwacht. Later zag ik die ook bij andere mensen die met de kerk in onmin waren geraakt. En verder hield hij een zekere afstand die ik respecteerde, te meer omdat ik mij nog altijd schaamde om mijn politieke drijverijen rond zijn overplaatsing.
ik heb je nooit voor het leven behoed
maar bij jou vond ik rust
bij jou werd alles goed.
“Ik bewaar aan Bernard heel warme
herinneringen. Hij slaagde erin om mij beter te doen voelen. Als intern in het
college te Menen voelde ik me echt niet goed, niet thuis, kortom ongelukkig.
Maar toen leerde ik Bernard kennen in de derdes (nu 4e jaar) omdat hij geregeld
(wekelijks of minder vaak, dat weet ik zo goed niet meer) bezoekjes bracht aan
de internen, ’s avonds, in de bar van het college tussen half acht en half
negen. Wat een verademing voor ons internen; de andere priester-leraars en
subregenten waren cipiers die tegen hun gedacht op de werkvloer gedropt leken.
Zijn rust, zijn zachtheid, zijn wijsheid zorgden ervoor dat ik me wat meer ging
thuis voelen op het college. Ik ging de (college)wereld wat rooskleuriger zien.
Elke ongelukkige dag was een verloren dag. Telkens ik Bernard zag, werd ik daaraan
herinnerd. Het was aan mij om me beter te voelen i.p.v. me te wentelen in
gevoelens van ongeluk.
Ja, ik keek
op naar Bernard, letterlijk, want Bernard was, zoals Philippe schrijft, een
rijzige man. Bovendien liep hij altijd met de rug kaarsrecht, niet krampachtig
gebocheld zoals veel malcontenten. Ik herinner me zijn blik die wijd om zich
heen keek, niet wantrouwig, met iets van het Latijnse ‘circumspicere’. En hij
verwoordde zijn ideeën en gevoelens met veel nuance.
Bernard was
ook een beetje ‘groen’ avant-la-lettre. Hij bestuurde geen wagen ( en toch
raakte hij overal, wat ik zeer bewonderde) en dat was een milieuvriendelijke
reflex. Auto’s gingen ook niet zo snel vooruit wist hij ons eens te vertellen:
als je alle werkuren om een auto te ontwerpen, te assembleren en te onderhouden
erbij telde, dan haalde dat de gemiddelde snelheid flink naar beneden. Dat was
een ideetje dat ik eens terloops hoorde en geen mantra waarmee hij tegen onze
kapitalistische industrie ten strijde trok.
Trouwens,
strijden en vechten waren woorden die hij niet in de mond nam, die niet bij
zijn natuur hoorden. Daar heb ik ook dikwijls aan gedacht en ik ben gelukkig
met die gedachte. Je ijvert beter voor iets dan je ervoor vecht. Bernard was
priester maar niet klerikaal, daar keek ik echt naar op. Streven naar macht om
de macht en de meedogenloze ambitie die daar aan de grondslag van ligt, het
zijn geen leuke dingen en ze hebben al vele mensen diep ongelukkig gemaakt en
hun persoonlijkheid aangetast.
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenÉén leraar uit mijn middelbaar die eruit springt, heb ik eigenlijk niet, maar ik herinner mij wel dat veel frères en lekenleerkrachten uit het Sint-Franciscus-Xaveriusinstituut te Brugge dikwijls de lesdoelstellingen durfden verlaten en vrijelijk spraken over politiek, film, muziek, voetbal ...
BeantwoordenVerwijderenToen heb ik trouwens voor het eerst de allegorie van de grot van Plato horen vertellen en uitleggen, wat in die tijd een verpletterende indruk op mij naliet.
Met spijt in het hart herinner ik mij echter ook dat ik voor de lessen Frans de roman Le grand Meaulnes van Alain-Fournier moest lezen en dat de leerkracht, na mijn verslag te hebben gelezen, mij toevertrouwde dat ik er NIETS van begrepen had ... Hij had mij meer laten afbijten dan ik kon kauwen.
Vreemd dat deze nederlaag na al die jaren nog altijd een beetje op mijn maag ligt. Gelukkig lig ik er 's nachts niet meer wakker van. ;-)
Le grand Meaulnes ... dat boek staat hier in de kast. Ik heb het nog niet gelezen. 'k Ben er een beetje bang van.
VerwijderenMet reden, heer Clerick, met reden. Schuif het boek voorzichtig terug in uw bibliotheek en lees de korte inhoud.
BeantwoordenVerwijderenhttps://www.dbnl.org/tekst/_gid001199401_01/_gid001199401_01_0118.php
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.
BeantwoordenVerwijderen