1. Na de aanslag op Salman Rushdie hoorde ik op het Nieuws voor het eerst sinds lang weer de uitdrukking: ‘Over het motief van de dader is nog niets bekend.’* Dat is strikt genomen waar. We kennen dat motief niet met zekerheid. Misschien gaat het om een ontevreden lezer die de Duivelsverzen gekocht heeft en zich stoorde aan het postmoderne proza van Rushdie. Misschien kreeg hij zijn geld niet terug in de winkel waar hij het boek had gekocht. Het echte motief komt uiteindelijk pas vast te staan - en dan nog! - tijdens het gerechtelijk onderzoek en ten slotte tijdens het proces voor de rechtbank. Maar dat onbekende motief blijft een ergerlijk cliché. Als in Antwerpen een deur wordt opgeblazen zegt men toch ook niet dat er ‘over het motief van de dader nog niets bekend is’. Men gaat, zonder het gerechtelijk onderzoek af te wachten, meteen het verband leggen met het drugsmilieu en, als het even kan, met het beleid van Bart De Wever.
2. Het cliché van het voorlopig onbekende motief dient om zo lang mogelijk het woord ‘moslimterrorist’ te vermijden? In het verleden heeft men in zulke gevallen wel eens het woord ‘religieus terrorist’ gebruikt. Maar waarom wil men zo graag het woord ‘moslimterrorist’ vermijden ? Omdat men de moslimgemeenschap wil sparen? Maar wie geen onderscheid kan maken tussen de godsdienstbeleving van de doorsneemoslim en die van een moslimse halsafsnijder zal dat wellicht nooit kunnen. Men sprak indertijd over de terreur van Noord-Ierse ‘protestantse’ milities, en niemand vatte dat op als een verdachtmaking van álle protestanten ter wereld die wekelijks in hun kale kerken samenkomen om vrome psalmen te zingen.
3. Ik stoor mij overigens meer aan het nodeloze cliché dan aan de berichtgeving zelf. Op het vtm-Nieuws kreeg ik een korte uitleg over de zogenaamde ‘fatwa’, de oproep van het Iraanse regime om Salman Rushdie te vermoorden in ruil voor een geldelijke beloning. En ik zag een veelzeggend interview met een Iraanse moslim die zijn tevredenheid over de aanslag uitsprak. Zoiets zorgde voor de nodige context. Ik nam overigens meteen aan, zonder dat het mij werd verteld, dat die man niet de mening van elke moslim vertegenwoordigde.
4. Er bestaat internationaal onderzoek naar de acceptatie van terrorisme onder de moslimgemeenschap. In Europa is er een meerderheid van 70 procent dat moslimterrorisme onvoorwaardelijk veroordeelt en 23 procent die vindt dat het ‘soms’ verantwoord is, of dat de toelaatbaarheid ‘afhangt van de omstandigheden’. Zelf ben ik van oordeel dat álles ‘afhangt van de omstandigheden’, maar het percentage acceptatie van eigengereid geweld vind ik toch wat aan de hoge kant.
5. Er is een ander cijfer, dat ik niet ken, waar ik mij meer zorgen over maak. Hoeveel moslims gaan akkoord met de stelling: ‘Beledigingen aan het adres van de profeet moeten bij wet worden verboden’, nog afgezien van de vraag of die wet de sharia moet zijn of het reguliere strafwetboek? Ik vrees dat voor zo’n verbod een veel te grote meerderheid bestaat. Díe meerderheid, dát cijfer moet eerst naar beneden. Van onverdraagzaamheid naar terreur is een heel grote stap, maar met kleine stapjes is zo’n afstand helaas wel te overbruggen.
6. Van mijn maoïstsche jeugd herinner ik mij de slagzin: ‘leren van het negatieve voorbeeld’. Laten we als niet-moslims die slagzin in de praktijk brengen en niet toegeven aan de verleiding om zelf aan te dringen op het verbod van onwelgevallige meningen : klimaatscepticisme, vaccinkritiek, homeopathie, etnische moppen, revisionistische geschiedschrijving, cultuurmarxisme, religieus fundamentalisme, enzovoort. Er is in de grabbelton van ‘schadelijke’ en ‘gevaarlijke’ meningen voor elk wat wils.
* Zie ook mijn stukje hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten