Sneeuw, ijs, vuur en het einde van de wereld
De epische schaal van de sneeuwval die ons te wachten staat, heeft al enkele aardige metaforen opgeleverd. Er is gesproken over een ‘sneeuwbom’. Nu lees ik dat Vlaanderen morgen ‘in de vuurlinie van de sneeuw komt.’ Ik moet dan denken aan het gedicht van Robert Frost:
Some say the world will end in fire,
Some say in ice.
From what I’ve tasted of desire
I hold with those who favor fire.
But if it had to perish twice,
I think I know enough of hate
To say that for destruction ice
Is also great
And would suffice.
Het oude dilemma is opgelost: het wordt ijs én vuur, of toch ‘sneeuw in de vuurlinie,’ wat bijna even goed is.
Sceptisch aangelegd
Ik weet niet of mijn scepticisme een kwestie van aanleg is, of een reactie op mijn dogmatisch-communistisch verleden. Maar ’t is ondertussen wel een reflex geworden. Zodra ik het woord ‘omdat’ of ‘want’ of ‘daardoor’ lees, ga ik als een kleine David Hume twijfelen aan het causale verband dat wordt uitgedrukt.
Ik moet vooral opletten om daar niet in te overdrijven. Tijdens de coronacrisis waren er stemmen die gekant waren tegen de sluiting van de scholen en de vervanging van lessen door afstandsonderwijs. Het zou leiden tot maanden leerachterstand, zeiden ze. Ik had een grote hekel aan dat afstandsonderwijs, maar dat het tot zou leiden tot zoveel maanden leerachterstand vond ik moeilijk om te geloven. Nochtans kunnen statistici naar het schijnt vandaag die leerachterstand meten. Alle collega’s waar ik nog contact mee heb, beweren dat hun leerlingen sinds de coronatijd merkelijk minder bereid zijn dan voorheen om hard en nauwkeurig te studeren.
Ongeduldig
Erg ongeduldig ben ik niet, anders had ik in het onderwijs niets te zoeken gehad. Of toch niet als leraar. Als leerling en student daarentegen was ik juist wél ongeduldig. Ik kon heel moeilijk een uitleg volgen, want zodra ik iets niet begreep, wilde ik daarover een vraag stellen. Maar iedere keer de les onderbreken, dat was gekkenwerk, dus hield ik mijn mond, en bleef maar over die vraag piekeren, waardoor ik onmogelijk de rest van de uitleg nog kon volgen.
Dat is nog altijd zo. Als mijn vrouw of mijn zoon iets uitleggen, iets wat ze hebben meegemaakt of iets over de agenda van de komende week, dan onderbreek ik al na 15 seconden om over een of ander detail opheldering te krijgen. Zonder die opheldering blokkeren mijn hersenen en begrijp ik niets van de verdere uitleg.
Persoonlijke en ‘systemische’ schuld
Op Facebook volg ik soms de schermmutselingen tussen de Nederlandse auteur Robert Lemm en de Vlaamse auteur Pierre Plum. Nu had Lemm weer een citaat van C.S. Lewis gepost: we moesten eerst onze eigen fouten onder ogen leren zien voor we ons bezig gingen houden met die van de maatschappij. Het antwoord van Plum interesseerde mij omdat het aansloot bij de kwestie van deugmenserij zoals ik ze gisteren benaderde*.
‘De andere weg bestaat ook,’ schrijft Plum. ‘Iemand kan tot het inzicht komen dat wat ons voor klaar, duidelijk en essentieel werd voorgehouden, op weinig meer dan dogma’s berust, en dat het dus een zware inspanning kost om tegen de stroom is een persoonlijke fundering te bouwen. De schuld om bijvoorbeeld de natuur te ondermijnen, onethisch om te springen met het milieu, alles getalsmatig te benaderen vanuit een winst-perspectief, is dus geen individuele schuld, maar een systemische. De individuele schuld is daarmee vergeleken vaak verwaarloosbaar.’
Dit is natuurlijk nog lang geen deugmenserij, maar het is er wel een onderdeel van: de stelling dat je moreel goed kunt zijn door er bepaalde opvattingen op na te houden, bijvoorbeeld over de natuur, het mileu en de economische ordening. Ik betwijfel die stelling. De voorbeelden van Plum laat ik onbesproken omdat ze ons in geen tijd in een politieke discussie kunnen meesleuren. In de plaats daarvan neem ik de kwestie van de slavernij in de oudheid, waar we het politiek van links tot rechts eens over kunnen zijn. Het was een verkeerde instelling die we niet opnieuw willen invoeren.
Veel mensen in de oudheid, van Aristoteles tot Tacitus, zagen dat verkeerde niet in. Of ze daardoor moreel fout waren, is een vraag die ik hier niet zal proberen te beantwoorden. Een andere vraag lijkt mij gemakkelijker. Hoe zat dat met een welgestelde Athener of Romein die wel tot het inzicht gekomen was dat slavernij verkeerd was. Maakte hem dat tot een moreel goed mens? Ik vind van niet. Hij moest minstens iets doen. Wat? Hij kon bijvoorbeeld
- beginnen met zijn slaven goed te behandelen – ze niet verkopen om in de mijnen of steengroeven te gaan werken, of ze niet wreed bestraffen als ze een glazen servies lieten vallen
- ze allemaal vrijlaten.
- financiële steun verlenen aan slavenopstanden.
- antislavernijtractaten schrijven.
Kromzwaard
Op de voorpagina van De Standaard staan drie Houthi-rebellen afgebeeld: bejaarde mannen met baard en tulband. Èen van hen zwaait met een kromzwaard. Dat deed de als Arabier vermomde Alec Guinness ook in Lawrence of Arabia (1962), tegen overvliegende gevechtsvliegtuigen. Zulke mannen, denk je dan, moet het Westen toch makkelijk aankunnen. Tot je de beelden ziet waarop gemaskerde Houthi-mensen een schip kapen, in regelrechte Navy Seals-stijl. Je verwacht elk moment dat één van hen zijn masker zal afdoen en dat het Tom Cruise zal zijn.
Topjobs in de politiek: voor jonge snaken of oude knaren
Laatst was er commotie rond de carrièreplanning van Charles Michel. Inge Ghijs schreef toen in De Standaard dat het misschien beter was om politici niet ‘te jong op het schild te hijsen.’ Ik ging daar aarzelend mee akkoord. Het is geen verheffend schouwspel als die jonge snaken ondanks slechte politieke kaarten toch op het hoge niveau willen blijven spelen waar ze aan gewend zijn geraakt. De manoeuvres die ze dan uitvoeren maakt hun egoïstische ambitie al te zichtbaar***.
Maar het bleef mij een beetje dwarszitten dat ik zomaar instemde met de commentaarschrijfster van De Standaard. Is het eigenlijk beter als oude politici hun waardigheid te grabbel gooien om mee te blijven spelen? De Nederlandse zanger Joop Visser, bedacht ik mij, heeft indertijd een lied gemaakt waarin hij de casus van Joop den Uyl uitwerkte.
Als ik zo oud was en met eindeloos geduld
De mensen zeven jaren lang had suf geluld
Zonder de minste vordering
Dan zou ik gek zijn als ik ging
Dan was het allemaal hun eigen stomme schuld.
Als ik zo oud was met een slobberpak en kaal
En ze slijmden: Joop wat ben je nog vitaal
En ik zag hoe mijn partij
Wat wilde rooien zonder mij
Dan bleef ik zitten en regeerde ik ze straal.
En het ene lied brengt het andere mee. Waarom je zo druk maken over die leeftijden, zong Brassens ongeveer, ‘le temps ne fait rien à l’affaire, qu’on ait vingt ans, qu’on soit grand-père.’ Misschien heeft Brassens wel gelijk en kunnen we beter geen onderscheid maken tussen de politici ‘de la denière averse’ en de politici ‘des neiges d’antan.’***
* Mijn stukje over deugmenserij staat hier.
** Is het nu slavernij of totslaafmakerij?
*** Zie mijn stukje over tobjobs voor jonge politici hier.
**** Het liedje over Joop den Uyl, zie https://www.youtube.com/watch?v=SWkt5urfYCA Dat van Brassens vindt u hier. Met de verwijzing wil ik niet laten verstaan dat alle politici in de categorie vallen die in het lied bezongen wordt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten