‘Handjes kappen / de Congo is van ons’ is, naast vulgair, krenkend en provocatief, ook een goed in het gehoor liggend gedicht. Het tweede vers heeft alles: ritme, branie, kolder. Dat verzin je niet in een zatte bui op een festival. Waar komt zoiets vandaan? De jongerenorganisatie Schild en Vriend schrijft dat het om een studentenlied gaat dat ‘op bijna elk feestje wordt gezongen’. Is dat zo? Er waren in elk geval heel wat mensen die er tot gisteren nog nooit van hadden gehoord. Jan zegt dat het iets uit de jeugdbeweging is. Dat weet hij van vrienden.**
De jeugdbeweging – dat kan. Er zullen zeker hier en daar wel afdelingen bestaan met een traditie van platte, vulgaire en ook racistische liedjes. Ze worden op gezellige avonden gezongen, en wie daar niet bij is, heeft er geen last van. Het is een goedkope manier om heel erg stout en onvolwassen te zijn, zonder dat je iets breekt en zonder dat het iets kost. Maar het gevaar bestaat altijd dat de in besloten kring ingeoefende vulgariteiten ooit wel eens op een festival of op een voetbalwedstrijd opduiken.
Wat kunnen we daaraan doen? Columnist Dijkshoorn stelt voor om de ‘onnozelen van Pukkelpop’ naar Congo te sturen, waar ze hun territoriale eisen aan de plaatselijke bevolking mogen verduidelijken. Dat lijkt mij een zware straf. Staatsscretaris Demir benadert de zaken eerder opvoedkundig: ‘Die jongens moeten een keer het Afrikamuseum bezoeken. Daar gaan ze zien wat zich tijdens ons koloniale verleden heeft afgespeeld. Daar zijn gruweldaden verricht.’
Dat voorstel van Demir is wat zonderling. Het is juist omdát die zatte jongens weet hadden van de koloniale gruweldaden, dat ze zongen van ‘Handjes kappen’, want dat handjes-kappen wás één van die gruweldaden. In een column op vrtnws vertelt Tracy Bilbo-Tansia het volgende. In het vijfde middelbaar kreeg ze van de lerares Geschiedenis een ‘heldere uitleg’ over de ‘wandaden van Leopold II’. Er werd een stuk getoond uit de film White King, Red Rubber, Black Death, waarin heel wat verminkte ledematen te zien zijn. En het gevolg was dat tijdens de middagpauze een klasgenoot er flauwe grapjes over maakte. Als ze zich niet gedeisd hield, zei hij, zou hij háár hand wel eens afhakken … Zo’n verhaal verwondert mij niet. Het is nogal naïef om te denken dat historische kennis leidt naar morele vervolmaking. Het kan evengoed omgekeerd.
Maar wát Demir en Dijkshoorn precies zeggen is voor één keer niet zo belangrijk. Wat telt is dat zulke vooraanstaande mensen hun afkeuring uitspreken. Daarmee wordt, zoals men dat noemt, een ‘signaal’ gegeven. Ik geloof meestal niet zo in signalen, maar misschien kan het voor één keer wel een en ander ten goede keren. Bij die jeugdbewegers bedekt de ruwe bolster van onvolwassen stoutigheid immers meestal een blanke pit van godvrezende en gezagsvriendelijke braafheid.
Het zou zó kunnen gaan. De nationale leiders van Chiro of Scouts lezen in de krant wat Dijkshoorn en Demir hebben gezegd. Ze denken: we moeten iets doen. Er wordt een algemene bevraging rondgestuurd over de gebruikte liederenschat. Er wordt een dialoog aangegaan met de plaatselijke leiders. En die leiders op hun beurt beslissen om op de volgende gezellige avond, de vulgariteit meer in het seksuele dan in het raciale te zoeken.
Dat kan een stap vooruit zijn.
** En waar heeft de jeugdbeweging het vandaan? Jan dacht het iets heel oud moest zijn, misschien wel honderd jaar oud. Daar twijfelde ik aan. Het leek mij meer iets van na de onafhankelijkheid, als een soort balorig Belgisch protest ertegen. Maar toen stootte ik op onderstaande illustratie die mij weer doet twijfelen. Ondertussen kan ik niet uitmaken of die oorspronkelijke tekst nu een cynische verheerlijking ván of een scherpe aanklacht tégen het kolonialisme is. Of geen van de twee, zoals dat Elsschotgedicht dat begint met: ‘In Congo vindt men kokosnoten / en negers op hun blote poten.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten