zondag 15 januari 2017

Goed zo, mevrouw de minister

     Vrijdagavond ben ik met een bang hartje beginnen kijken naar het interview met Hilde Crevits* in Terzake. Het zou over de hervorming van het middelbaar onderwijs gaan. Allerlei belangrijke mensen zijn daar al tien jaar over aan het praten en wat je daarvan opving was meestal niet veel goeds. Wat zou het dus worden? Een redelijke vernieuwing om het niveau te verbeteren? Om de scholen wat meer bewegingsvrijheid te schenken? Om de ‘schotten’ tussen de onderwijsvormen weg te halen zodat leerlingen van tso kunnen doorschakelen naar aso, in plaats van alleen omgekeerd? Een regeling om het aantal studierichtingen in te perken zodat het geld kan worden besteed aan kwaliteit en algemene vorming? Misschien werd ook wat ruimte geschapen om extra Nederlandse lessen voor migrantenkinderen op touw te zetten? Daar kon ik allemaal achterstaan.
     Of zouden daarentegen de revolutionairen hun slag thuis halen, met hun afschaffing van aso, tso en bso, met hun gemeenschappelijke eerste graad en met hun verplichte ‘matrix-scholen’, ook wel ‘domeinscholen’ genoemd? Daar was ik wel bang van toen ik het programma begon te bekijken.
     Maar ik was bang geweest voor niks. De redelijken hadden het gehaald**. “Het is een akkoord,” zei Crevits al in de eerste minuut, “dat zeker niet de grote revolutie is … De goeie dingen, die behouden we … We willen geen tabula rasa in ons onderwijs.” Dat hoor ik graag. Crevits keerde zich verder in ronde woorden tegen de “eenheidsworst” in het eerste en tweede middelbaar. “Daar hebben we nooit voor gestaan,” zei ze, “dat willen we helemaal niet.” Ook dat hoor ik graag.
     Wat de hervorming wél doet, is in het eerste jaar een brede algemene vorming van 27 uur vastleggen, met voor alle kinderen dezelfde vakken, en met daarnaast een pakketje van 5 uur aangepaste lessen. Als je het verstandig aanlegt, is de  “eenheidsworst” daarmee inderdaad van de baan. Kinderen van wie in de lagere school al gebleken is dat ze een verschillende aanleg hebben om te leren, hoeven dus niet in dezelfde klas te worden samen gezet***. Die 5 uur ‘aangepaste lessen’ zijn voldoende om binnen het aso een Latijnse klas, een 'Stem'-klas en een ‘Moderne klas’ in te richten. Voor sommige tso-richtingen is het wellicht wat moeilijker om hun specialisatie in die 5 uur geperst te krijgen. Gelukkig zijn er vanaf het tweede jaar 7 uur aangepaste lessen en dan moet het wel lukken.
     Even belangrijk is dat de verplichte herstructurering in matrix-scholen wordt verlaten. Als ik het woord matrix in een bestuurlijk context hoor, zinkt de moed mij in de schoenen. Ik heb op mijn school ooit deelgenomen aan een reeks vergaderingen over de ‘vrije ruimte’ – die twee uurtjes in het vijfde en het zesde jaar die een school vrij kan invullen. Er kwamen enkele leuke voorstellen. Toen suggereerde iemand om die voorstellen in een matrix te plaatsen. Vanaf dat ogenblik heb ik niet meer opgelet en ik heb toen ook niks meer gezegd.
     Zo’n matrix is nuttig in de wetenschap. In de taalwetenschap kun je die bijvoorbeeld gebruiken om de medeklinkers overzichtelijk weer te geven.


      Dat is een prima schema waar ik me als Nederlandstalige prima mee kan behelpen. Alleen valt het op dat enkele vakjes leeg zijn, en omgekeerd dat enkele onzer medeklinkers in de matrix geen plaats hebben gevonden, zoals de m, l, n en de r – de medeklinkers in het woord ‘molenaar’. Laat je nu een bureaucraat op zo’n matrix los, dan zal hij wel even een paar nieuwe medeklinkers uitvinden om de lege vakjes te vullen, en een paar bestaande afschaffen waar geen goed plaatsje voor gevonden is. Bureaucraten zijn in wezen revolutionairen die de realiteit willen aanpassen aan hun matrix.
     Ook in het onderwijs zijn zulke bureaucraten werkzaam. Ze worden soms ‘de sector’ genoemd. Die sectormensen hebben jaren gewerkt om een mooie matrix op te zetten, die het theoretische aso, het praktische bso en het gemengde tso zou vervangen. Die matrix zou uit vijf belangstellingsdomeinen bestaan. Elke school zou aan dat matrix-model moeten meedoen, één of meer belangstellingsdomeinen aanbieden, en binnen dat domein drie verschillende niveaus inrichten, waartussen de leerlingen zich kunnen bewegen. Scholen zouden daarom moeten fuseren, activiteiten verhuizen, samenwerkingsverbanden aangaan en campussen oprichten. Er zou ook veel vergaderd worden.  


     Als ik eerlijk ben, heeft die matrixschool wel een voordeel. Het wordt voor leerlingen makkelijker om binnen dezelfde school van niveau te veranderen. Als je vaststelt dat de theoretische aanpak van je ‘belangstelling’ niks voor jou is, kun je overstappen naar de theoretisch-praktische richting. De kritische lezer vraagt nu: is dat niet het oude watervalsysteem dat men ten alle prijze wou vermijden? Welnee, en dat is juist het mooie. Het watervalsysteem was een overstap van aso naar tso of van tso naar bso, en aangezien die benamingen zijn afgeschaft kun je niet meer van een ‘waterval’ spreken. Het is nu een ‘doorstroming’ of een ‘doorschakeling’ geworden. Het is een geliefd tijdverdrijf onder bureaucraten om met woorden de werkelijkheid te bezweren.
     De matrix had vooral veel nadelen. De directeurs en directrices van horeca-scholen, sportscholen en tuinbouwscholen schrokken zich een ongeluk toen ze zagen dat er voor hun scholen in de matrix geen plaats was. Ze stuurden boze brieven naar de minister. Maar dat was niet het grootste nadeel. Het grootste nadeel was dat het aso in die ‘domeinen’ eigenlijk niets te zoeken had. Het aso in de vakjes van de matrix wringen, was volstrekt tegennatuurlijk. Het aso is immers, zoals de naam zegt, een algemeen onderwijs, dat voorbereidt op alle mogelijke richtingen van hoger onderwijs, en niet alleen op de richtingen binnen één ‘belangstellingsdomein’. Wie uit het aso komt, en voldoende aanleg en motivatie heeft, moet in alle richtingen terecht kunnen. Die aso-leerlingen hebben in de tweede en de derde graad doorgaans een studierichting gekozen zonder daarbij te denken aan een welbepaald beroep dat ze later willen uitvoeren. Ze wilden juist alle mogelijkheden openhouden. Vaak weten ze in het laatste jaar nog niet wat ze willen studeren.
     Neem een hogere studie zoals geneeskunde. Daarvoor moet je een ingangsexamen afleggen met veel wiskunde en wetenschappen. Kinderen die op hun zestiende zeker weten dat ze voor arts willen leren, kiezen daarom wel eens voor de richting Wetenschappen-Wiskunde. Maar ik heb ook leerlingen uit Latijn-Wiskunde, Latijn-Wetenschappen, Grieks-Latijn, Economie-Wiskunde en Techniek-Wetenschappen (tso) voor dat ingangsexamen weten slagen.

     Of neem de opleiding voor handelsingenieur. Volgens de theorie van de belangstellingsdomeinen zouden de kandidaten daarvoor moeten worden gezocht onder de leerlingen van Economie-Wiskunde of Economie-Moderne talen. In werkelijkheid komen die nogal eens uit Latijn-Wiskunde, Grieks-Wiskunde, Latijn-Wetenschappen en Wetenschappen-Wiskunde. Dat is het voordeel van een stevige algemene vorming – je kunt er alle richtingen mee uit.
     Het huidige akkoord maakt gelukkig korte metten met de uitwassen van het matrix-systeem.

(1)    Geen enkele school wordt verplicht in het matrix-systeem te stappen. Het snode plan van de vorige minister Pascal Smet om matrix-scholen financieel te belonen en niet-matrixscholen financieel te straffen gaat niet door. Elke school kan gewoon verdergaan met de richtingen die ze tot nu toe aanbood, ook al sneuvelen er wel een aantal richtingen.

(2)    Het volledige aso – toch 40 % van de leerlingen – wordt uit de matrix gelicht. Alle aso-richtingen blijven bestaan, behalve het weinig gevolgde Grieks-Wetenschappen. In de kranten werd dat niet goed uitgelegd. Het Nieuwsblad van zaterdag publiceert een verwarrende grafiek die de indruk geeft dat Latijn, Moderne Talen enzovoort in de matrix-structuur kunnen worden ondergebracht. Dat is niet zo.

(3)    Het aantal ‘belangstellingsdomeinen’ wordt van vijf naar acht gebracht. De matrix wordt op die manier aangepast aan de reëel bestaande tso- en bso-richtingen. Horeca-scholen, sportscholen en tuinbouwscholen krijgen hun plaatsje in het systeem. Ook hier kunnen scholen dus grotendeels verdergaan met hun bestaande aanbod, met wellicht een nauwere samenwerking tussen tso en bso.
 
     Als je alles samenlegt, krijgen de scholen met de huidige hervorming een grotere vrijheid dan voorheen. In de eerste graad kunnen ze 5 tot 7 uur vrij invullen. In de tweede en derde graad kunnen tso- en bso-scholen zelf kiezen of ze zich in een grotere domeinschool bundelen of niet. We mogen hopen dat die vrijheid, zoals elke vrijheid, verstandig zal worden gebruikt. Het zou bijvoorbeeld fijn zijn als scholen met veel migrantenkinderen hun 5 of 7 uur aangepaste lessen gebruiken om de leerlingen zo goed mogelijk Nederlands te leren. Dat wordt door het akkoord wel niet verplicht, maar zo dwaas zullen de schoolhoofden toch niet zijn, dat ze die kans laten liggen.
     Bestaat het gevaar niet dat de grote schoolrevolutie nu van onderuit wordt gevoerd? Revolutionairen die een veldslag verliezen willen wel eens tot de guerrilla overgaan. Georges Monard, wiens hand – ik had bijna geschreven ‘wiens grijnslachende hand’ –  we achter elk hervormingsplan van de laatste 35 jaar ontwaren, zegt in De Standaard: ‘Het is nu aan de scholen zelf om de hervorming in te vullen.’ Wellicht bedoelt hij zijn hervorming. Maar eigenlijk ben ik er redelijk gerust in. Ik geloof vast dat de meeste directies en schoolbesturen hun energie liever zullen wijden aan de kwaliteit van hun lessen dan aan zo’n matriciële structuurhervorming. Op dat plaatselijke niveau zal de folie des grandeurs heus wel minder ontwikkeld zijn dan in de Brusselse kringen.
      Resten nog de onderwijskoepels. Daar ben ik minder gerust in. Raymonda Verdyck van het Gemeenschapsonderwijs maakt zich zorgen dat “scholen die dat willen [kunnen] blijven werken zoals ze dat vandaag al doen.” Ze zegt het alsof ze spreekt over een pedofilieschandaal waar niemand iets aan doet.
     Er is een veelzeggende passage in het Terzake-interview van vrijdagavond. Op een bepaald ogenblik haalt Kathleen Cools een uitspraak van Lieven Boeve aan. De baas van het katholiek onderwijs had het akkoord onvoldoende ‘ambitieus’ gevonden. Crevits begint haar antwoord met ‘Ja, ik vind eigenlijk …’ En wat ze van Boeve vindt komen we niet te weten, want ze herpakt zich. In plaats van eens ferm haar mening te zeggen over directeur-generaal, legt ze uit hoe de vrijheid van onderwijs in Vlaanderen werkt: “Het akkoord dat wij gesloten hebben, geeft scholen de kans om zich te organiseren zoals ze dat willen. Als Lieven Boeve zegt: ‘Ik wil eigenlijk overal hetzelfde met mijn scholen,’ dan kan dat. Maar wij als overheid zullen dat niet opleggen, trouw aan de vrijheid van onderwijs.” Boeve en zijn scholen? Klonk de minister daar geïrriteerd?
     Kort samengevat: Crevits is voor een “variëteit van scholen”. Ze vindt dat scholen “in hun sterkte moeten worden gelaten”. Ze heeft er geen problemen met aparte aso-scholen. Ze vreest dat verplichte domeinscholen het moeilijker kunnen maken om dicht bij huis de best passende onderwijsvorm te vinden. En boven alles is ze tegen “eenheidsworst” – wat ze geloof ik drie keer herhaalt. Anderzijds, als Boeve met alle geweld  eenheidsworst wil, laat ze verstaan, dan moet hij dat maar uitvechten met ‘zijn’ scholen.
     Zou Boeve dat gevecht willen aangaan met ‘zijn’ scholen? Misschien. Maar tot nu toe wisten de Guimarstraathervormers zich altijd gesteund door de minister en de overheid. Dat is nu toch even anders.

_______


* Toen Hilde Crevits minister van Onderwijs werd, had ik er weinig vertrouwen in. Ondertussen heeft zij mij al meer dan één keer in positieve zin verrast (hier) en (hier).

** Dat is ook de mening van de onvermoeibare onderwijsspecialist Raf Feys (hier) en gewezen leraar Peter De Roover (hier)

***Over het aso-bso-tso heb ik al eens een stukje geschreven (hier)
 


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten