Othman El Hammouchi heeft
laatst een paar satirische stukken gepubliceerd in Doorbraak. Dat is een moeilijk genre als je zoals El Hammouchi
voortdurend twijfelt tussen kolder, parodie en redenering. Zijn stuk over de
kaarsen van Freilich en de spreekbeurt van Hoeyberghs vond ik daardoor wat
onsamenhangend, maar zijn laatste stuk over de hoofddoek op school is beter
geslaagd. Dat komt, geloof ik, omdat hij in dat stuk ongeveer weet welk
rolletje hij wil spelen: dat van een Iraanse Ayatollah. Hij ondertekent ook met
de geloofwaardige naam Ayatollah Jalal Al-Din Revzani. Die Ayatollah raadt aan
om in onze scholen een hoofddoekenverplichting
in te voeren en omkleedt dat voorstel met redenen. De grap bestaat erin dat
ongeveer dezelfde redenen onlangs werden gebruikt, onder andere door het
Antwerpse Hof van Beroep, om een hoofddoekenverbod in onze Gemeenschapsscholen te
rechtvaardigen.
Ook hier hecht El Hammouchi veel belang aan het redeneergedeelte. Dat gaat als volgt. De Antwerpse rechters oordeelden dat moslimmeisjes soms een hoofddoek gaan dragen omdat ze slachtoffer zijn van een ‘groepsdruk’, met andere woorden van pestkopjes die andere meisjes intimideren als ze geen hoofddoek dragen. Maar, antwoordt Ayatollah El Hammouchi hierop, die meisjes, en eigenlijk alle meisjes, en alle vrouwen, staan onder een veel grotere groepsdruk om zich een aantrekkelijk voorkomen aan te meten, om zich te ‘seksualiseren’, wat leidt tot strakke broeken, korte rokken, diepe decolletés, hoge hakken, en, in een verder stadium, tot een laag zelfbeeld, eetstoornissen en depressie. Om de nare gevolgen van díe groepsdruk teniet te doen, heeft men in Iran beslist om alle vrouwen een egale, onaantrekkelijke kledij met hoofddoek op te leggen.
Er zit veel waarheid in die redenering. Ik ken weinig dingen die zo onaantrekkelijk zijn als een hoofdtooi die alle haren van een vrouw bedekt en ook nog eens haar hals*. Als er een hogere macht bestaat, dank ik hem of haar dat mijn moeder en grootmoeder niet zo rondliepen. In de lagere school werd ik opgevoed door nonnen met zo’n hoofdtooi. Gelukkig was het de tijd van het tweede Vaticaans Concilie, en toen ik in het vierde leerjaar zat, werden de kledingvoorschriften versoepeld. De hoofddoek bleef, maar hij werd kleiner, een deeltje van de oren, de wangen en de hals, die voordien bedekt waren, kwamen vrij, en een haarlok werd zichtbaar. Meester Bernard kondigde het nieuws aan: moeder-overste zou onze klas bezoeken en ze zou er anders uitzien. We kregen toestemming om te lachen. En toen het zover was, hébben we gelachen. Ik denk niet dat ik ooit in mijn leven zo hard gelachen heb als toen. Moeder-overste was geseksualiseerd. Wat ik hier vertel is overigens waar gebeurd. Ik doe niet aan satire.
El Hammouchi doet dat dus wel en hij heeft gelijk. ’t Is een betere manier om aan je ergernis lucht te geven dan luid ‘fasciste de merde’ te roepen op twitter. Maar de kwestie met satire is dat ze haar grootste effect uit overdrijving en veralgemening haalt. Satire schuwt de nuance; en zonder een beetje nuance kun je in het hoofddoekendebat weinig zinnigs vertellen. Zo maakt El Hammouchi in zijn vergelijking tussen Vlaanderen en Iran geen onderscheid tussen wat bij ons aan kinderen wordt opgelegd en in Iran aan volwassen vrouwen. Ik vind het een wereld van verschil. Hij maakt geen onderscheid tussen wat er bij ons binnen de schoolmuren gebeurt en wat er dáár op straat mag en niet. Hij staat ook niet stil bij het verschil in sancties die volgen op een overtreding**.
De kern van de zaak verwoordt El Hammouchi in een ander stuk. Hij munt daarbij het begrip ‘vestimentaire’ vrijheid dat volgens hem behoort tot de ‘grondrechten’ van de mens. Die kunnen niet zomaar door de ‘willekeurige mening van drie hoogedelachtbare heren’ worden weggewuifd. Ik kan hierin een heel eind meegaan. Ik geloof ook dat er grondrechten bestaan, en dat Antwerpse rechters of Europese hoven die niet zomaar kunnen wegwuiven. Maar het net van die grondrechten uitgooien over de interne kledijvoorschriften van een schóól, dat gaat mij te ver. Ik ben naar een school geweest waar we verplicht een stofjas moesten dragen. Werd daarmee mijn ‘grondrechtelijke vrijheid’ aangetast? Ik geef les aan een school die sinds haar ontstaan een leerlingenuniform oplegt. De korte rokken zijn daarmee niet helemaal van de baan, maar strakke broeken, diepe decolletés en hoge hakken komen er niet in. En in de klas moeten de jongens ook nog eens hun pet of muts afzetten en de meisjes hun sjaal uitdoen. Wordt door die regels enig grondrecht geschonden?
Het Antwerpse Hof van Beroep heeft in zijn uitspraak verwezen naar het Europees Hof van de Rechten van de Mens. Dat Hof stelt dat het dragen van levensbeschouwelijke tekens verboden kan worden als dat noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Als meisjes zich door groepsdruk en intimidatie verplicht voelen om een hoofddoek te dragen, kun je inderdaad zeggen dat hun rechten en vrijheden worden aangetast. Je kunt daar tegen inbrengen dat sommige meisjes de hoofddoek dragen om andere reden dan de gewraakte groepsdruk. Ze kunnen die vrijwillig dragen, of omdat ze moeten van hun vader, of van hun broer. Toch vallen ook zij onder het verbod dat met de fameuze groepsdruk wordt verantwoord. Die bedenking, vind ik, houdt steek, maar slechts tot op zekere hoogte. Het besluit is dat je een afweging moet maken. De vraag dient gesteld welke vrijheid je wil beschermen, die van de pestkopjes, die van de vader, die van de broer, die van het moslimmeisje dat géén hoofddoek wil dragen en die van het moslimmeisje dat wel een hoofddoek wil dragen.
El Hammouchi maakt een andere afweging. Die groepsdruk stelt volgens hem niet veel voor. Het is de psychologische invloed van ‘ocharme 7 % van de bevolking’, schrijft hij. Dat ‘ocharme’ mogen we op rekening van de satire schrijven, maar die 7 % moet ongeveer juist zijn. Dat is het huidige aandeel van de moslims in onze bevolking. Maar wat komt dat aandeel hier doen in het betoog? Wat heeft een moslimmeisje te maken met die 7 % geloofsgenoten die verspreid zijn over Antwerpen, Mechelen, Vilvoorde en de rest? Op school krijgt ze te maken met een aandeel van 40 %, in de klas van 60 %, in de straat van 80 % en thuis van 100 %. Dat zijn de procenten die meetellen.
Zoals de zaken er nu voorstaan, volg ik de afweging van het Gemeenschapsonderwijs, van de Antwerpse rechters en van Koen Tanghe, waarmee El Hammouchi polemiseert.*** Maar als de islamitisch godsdienst - waar de hoofddoek mee te maken heeft - zich voldoende bevrijdt van oud expansionisme en van nieuw fundamentalisme, zal mijn afweging misschien anders zijn. Ruud Koopmans schat de fundamentalisten onder onze moslims op ongeveer de helft van de groep. Dat zijn de moslims die vinden dat men terug moet naar de wortels van hun geloof, dat er maar één interpretatie van de Koran bestaat, en dat men de religieuze regels boven de seculiere wetten moet stellen. Geen van die drie opvattingen leidt onvermijdelijk naar het jihadisme, en alle drie samen ook niet, maar ik ben in elk geval blij dat ongeveer de helft van onze moslims minstens één van die opvattingen niet deelt, en zijn geloof op een minder fanatieke manier beleeft. Het is de helft, geloof ik, van wie veel vrouwen en meisjes minder behoefte voelen aan een symbolische hoofdtooi. Als de andere helft die behoefte wel nog lang blijft voelen, zou een Vaticaanse evolutie naar een haarlok en een vrije hals, wang en, wie weet, misschien zelfs een oorlel, al een verademing zijn. Ik beloof niet dat ik onder die omstandigheden al die vrouwen zal beminnen of begeren, maar ik zal misschien af en toe aan het vers van Gorter denken:
Ook hier hecht El Hammouchi veel belang aan het redeneergedeelte. Dat gaat als volgt. De Antwerpse rechters oordeelden dat moslimmeisjes soms een hoofddoek gaan dragen omdat ze slachtoffer zijn van een ‘groepsdruk’, met andere woorden van pestkopjes die andere meisjes intimideren als ze geen hoofddoek dragen. Maar, antwoordt Ayatollah El Hammouchi hierop, die meisjes, en eigenlijk alle meisjes, en alle vrouwen, staan onder een veel grotere groepsdruk om zich een aantrekkelijk voorkomen aan te meten, om zich te ‘seksualiseren’, wat leidt tot strakke broeken, korte rokken, diepe decolletés, hoge hakken, en, in een verder stadium, tot een laag zelfbeeld, eetstoornissen en depressie. Om de nare gevolgen van díe groepsdruk teniet te doen, heeft men in Iran beslist om alle vrouwen een egale, onaantrekkelijke kledij met hoofddoek op te leggen.
Er zit veel waarheid in die redenering. Ik ken weinig dingen die zo onaantrekkelijk zijn als een hoofdtooi die alle haren van een vrouw bedekt en ook nog eens haar hals*. Als er een hogere macht bestaat, dank ik hem of haar dat mijn moeder en grootmoeder niet zo rondliepen. In de lagere school werd ik opgevoed door nonnen met zo’n hoofdtooi. Gelukkig was het de tijd van het tweede Vaticaans Concilie, en toen ik in het vierde leerjaar zat, werden de kledingvoorschriften versoepeld. De hoofddoek bleef, maar hij werd kleiner, een deeltje van de oren, de wangen en de hals, die voordien bedekt waren, kwamen vrij, en een haarlok werd zichtbaar. Meester Bernard kondigde het nieuws aan: moeder-overste zou onze klas bezoeken en ze zou er anders uitzien. We kregen toestemming om te lachen. En toen het zover was, hébben we gelachen. Ik denk niet dat ik ooit in mijn leven zo hard gelachen heb als toen. Moeder-overste was geseksualiseerd. Wat ik hier vertel is overigens waar gebeurd. Ik doe niet aan satire.
El Hammouchi doet dat dus wel en hij heeft gelijk. ’t Is een betere manier om aan je ergernis lucht te geven dan luid ‘fasciste de merde’ te roepen op twitter. Maar de kwestie met satire is dat ze haar grootste effect uit overdrijving en veralgemening haalt. Satire schuwt de nuance; en zonder een beetje nuance kun je in het hoofddoekendebat weinig zinnigs vertellen. Zo maakt El Hammouchi in zijn vergelijking tussen Vlaanderen en Iran geen onderscheid tussen wat bij ons aan kinderen wordt opgelegd en in Iran aan volwassen vrouwen. Ik vind het een wereld van verschil. Hij maakt geen onderscheid tussen wat er bij ons binnen de schoolmuren gebeurt en wat er dáár op straat mag en niet. Hij staat ook niet stil bij het verschil in sancties die volgen op een overtreding**.
De kern van de zaak verwoordt El Hammouchi in een ander stuk. Hij munt daarbij het begrip ‘vestimentaire’ vrijheid dat volgens hem behoort tot de ‘grondrechten’ van de mens. Die kunnen niet zomaar door de ‘willekeurige mening van drie hoogedelachtbare heren’ worden weggewuifd. Ik kan hierin een heel eind meegaan. Ik geloof ook dat er grondrechten bestaan, en dat Antwerpse rechters of Europese hoven die niet zomaar kunnen wegwuiven. Maar het net van die grondrechten uitgooien over de interne kledijvoorschriften van een schóól, dat gaat mij te ver. Ik ben naar een school geweest waar we verplicht een stofjas moesten dragen. Werd daarmee mijn ‘grondrechtelijke vrijheid’ aangetast? Ik geef les aan een school die sinds haar ontstaan een leerlingenuniform oplegt. De korte rokken zijn daarmee niet helemaal van de baan, maar strakke broeken, diepe decolletés en hoge hakken komen er niet in. En in de klas moeten de jongens ook nog eens hun pet of muts afzetten en de meisjes hun sjaal uitdoen. Wordt door die regels enig grondrecht geschonden?
Het Antwerpse Hof van Beroep heeft in zijn uitspraak verwezen naar het Europees Hof van de Rechten van de Mens. Dat Hof stelt dat het dragen van levensbeschouwelijke tekens verboden kan worden als dat noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Als meisjes zich door groepsdruk en intimidatie verplicht voelen om een hoofddoek te dragen, kun je inderdaad zeggen dat hun rechten en vrijheden worden aangetast. Je kunt daar tegen inbrengen dat sommige meisjes de hoofddoek dragen om andere reden dan de gewraakte groepsdruk. Ze kunnen die vrijwillig dragen, of omdat ze moeten van hun vader, of van hun broer. Toch vallen ook zij onder het verbod dat met de fameuze groepsdruk wordt verantwoord. Die bedenking, vind ik, houdt steek, maar slechts tot op zekere hoogte. Het besluit is dat je een afweging moet maken. De vraag dient gesteld welke vrijheid je wil beschermen, die van de pestkopjes, die van de vader, die van de broer, die van het moslimmeisje dat géén hoofddoek wil dragen en die van het moslimmeisje dat wel een hoofddoek wil dragen.
El Hammouchi maakt een andere afweging. Die groepsdruk stelt volgens hem niet veel voor. Het is de psychologische invloed van ‘ocharme 7 % van de bevolking’, schrijft hij. Dat ‘ocharme’ mogen we op rekening van de satire schrijven, maar die 7 % moet ongeveer juist zijn. Dat is het huidige aandeel van de moslims in onze bevolking. Maar wat komt dat aandeel hier doen in het betoog? Wat heeft een moslimmeisje te maken met die 7 % geloofsgenoten die verspreid zijn over Antwerpen, Mechelen, Vilvoorde en de rest? Op school krijgt ze te maken met een aandeel van 40 %, in de klas van 60 %, in de straat van 80 % en thuis van 100 %. Dat zijn de procenten die meetellen.
Zoals de zaken er nu voorstaan, volg ik de afweging van het Gemeenschapsonderwijs, van de Antwerpse rechters en van Koen Tanghe, waarmee El Hammouchi polemiseert.*** Maar als de islamitisch godsdienst - waar de hoofddoek mee te maken heeft - zich voldoende bevrijdt van oud expansionisme en van nieuw fundamentalisme, zal mijn afweging misschien anders zijn. Ruud Koopmans schat de fundamentalisten onder onze moslims op ongeveer de helft van de groep. Dat zijn de moslims die vinden dat men terug moet naar de wortels van hun geloof, dat er maar één interpretatie van de Koran bestaat, en dat men de religieuze regels boven de seculiere wetten moet stellen. Geen van die drie opvattingen leidt onvermijdelijk naar het jihadisme, en alle drie samen ook niet, maar ik ben in elk geval blij dat ongeveer de helft van onze moslims minstens één van die opvattingen niet deelt, en zijn geloof op een minder fanatieke manier beleeft. Het is de helft, geloof ik, van wie veel vrouwen en meisjes minder behoefte voelen aan een symbolische hoofdtooi. Als de andere helft die behoefte wel nog lang blijft voelen, zou een Vaticaanse evolutie naar een haarlok en een vrije hals, wang en, wie weet, misschien zelfs een oorlel, al een verademing zijn. Ik beloof niet dat ik onder die omstandigheden al die vrouwen zal beminnen of begeren, maar ik zal misschien af en toe aan het vers van Gorter denken:
En je neus en je mond en je haar
en je ogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
en je ogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
** El Hammouchi maakt verder geen verschil tussen een hoofddoekenverbod
voor loketambtenaren – dat bestaat – en
een hoofddoekenverbod voor àlle ambtenaren –
dat niet bestaat. Ook stelt hij het voor alsof àlle moslima’s getroffen
worden door het hoofddoekenverbod en dus uitgesloten worden van bepaalde
betrekkingen of scholen, terwijl dat natuurlijk maar het geval is voor die
moslimmeisjes en –vrouwen die de hoofddoek als een noodzakelijk onderdeel van
hun godsdienstbeleving beschouwen. Dat zijn ze lang niet allemaal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten