Enkele jaren geleden verscheen er een boek van Toon Horsten over het leven van Herman Leo Van Breda (1911-1974). De pater en de filosoof heet het en ik heb het gisteren gelezen. Van Breda was geboren in Lier, werd priester, studeerde filosofie in Leuven, promoveerde op de Duitse filosoof Husserl, en heeft in 1938 vanuit Duitsland drie grote koffers manuscripten van die Husserl ons land binnengesmokkeld. Had hij dat niet gedaan, dan waren die manuscripten – Husserl was van joodse afkomst – ongetwijfeld door de nazi’s in beslag genomen.
Bij het lezen bedacht ik hoe makkelijk het eigenlijk is om populaire geschiedschrijving naar je hand te zetten. Veronderstel bijvoorbeeld dat mijn familie ooit een zakelijke aanvaring heeft gehad met de bank Van Breda, bij wier oprichting de pater een zekere rol heeft gespeeld. Ik wil mijn familie wreken en de naam van Van Breda met de grond gelijk maken. Ik steek dus van wal.
Pater Van Breda was een ijdeltuit die de rest van zijn leven teerde op die ene heldendaad, en op het Husserl-archief dat eruit voortkwam. Als filosoof presteerde hij niets meer, als lesgever nog minder. Hij deed niet eens de moeite om zijn lessen voor te bereiden; hij was met ‘belangrijker dingen’ bezig. De vrouw van Husserl, schreef over hem: ‘Hij is mateloos eerzuchtig en wil voortdurend gehuldigd worden.’ Dat klopt. Als hij later ergens een onderscheiding of eredoctoraat kreeg, was hij dagen bezig om dat nieuws mondeling en schriftelijk te verspreiden. En dat is niet alles. Hij was, volgens zijn medewerker Bernet, ook vreselijk jaloers. ‘Hij kon niet verdragen dat buitenlandse bezoekers [aan het archief] met hun vragen naar medewerkers stapten, in plaats van de grote baas te consulteren.’ Nochtans was die baas inhoudelijk amper op de hoogte van het recente Husserl-onderzoek.
Op zijn integriteit was veel aan te merken. Hij had er geen bezwaar tegen om medewerkers van het archief jarenlang niet te betalen. De verdeling van auteursrechten tussen het archief en de kinderen van Husserl sleepte jarenlang aan. Als het onderwerp ter sprake kwam, ging hij over tot emotionele chantage. Had híj het archief niet gered, zonder daar een cent aan te verdienen? De moeder van Open-VLD’er Claude Marinower vertelt wat haar en haar man, Marcel Marinower, overkwam toen die door de nazi’s werd opgepakt. Hij had vooraf aan zijn vrouw een enveloppe gegeven met daarin foto’s van zijn familieleden. Zij had die foto’s aan pater Van Breda gegeven en hem gevraagd ze veilig te bewaren tot na de oorlog. De pater beloofde dat. Toen Marcel Marinower uit het concentratiekamp terugkwam – hij woog nog 33 kilo – ging hij bij Van Breda langs om de foto’s terug te vragen. ‘Die heb ik verbrand,’ zei de pater. ‘Het was veel te gevaarlijk.’
Door zijn ego kwam de pater vaak in botsing met mensen uit zijn omgeving, binnen en buiten de kerk. Mensen die onvoldoende naar hem opkeken, vond hij onsympathiek. Toen Edith Stein, die toen al kloosterzuster was, niet onmiddellijk oren had naar zijn grote plannen om haar van de nazi’s te redden, leed ze volgens hem aan een martelaarscomplex. Hoe kon zo’n non nu ingaan tegen een priester? En ze was dan wel een gewezen assistente van Husserl, ze was niet bepaald mooi of charmant, en wetenschappelijk stelde ze niet veel voor, vond de pater – een argument dat uit de mond van iemand anders overtuigender had geklonken. Simone de Beauvoir moet de pater hebben doorzien. Toen hij bij Sartre op bezoek was, weigerde zij hem een hand te geven.
De reeds aangehaalde medewerker Bernet hangt een ontluisterend beeld op van hoe Van Breda – die doorging voor een groot manager – leiding gaf aan zijn team. ‘Alle assistenten moesten twee keer per week voor een werkvergadering naar het archief komen, telkens tussen zes en zeven in de vooravond. Van Breda zat dan achter zijn bureau, alle assistenten aan de andere kant. Hij stak eerst een sigaret op, keek dan of er post was, deed de brieven open, en als er iets interessants tussen zat, las hij dat hardop voor. Noem het gerust een soort van hoogmis, hij celebreerde zijn directeurschap. Wij woonden toen in Heverlee, ik moest daar twee keer per week met de fiets naartoe komen, voor drie keer niks. Het was meer dan een beetje belachelijk.’
Zoals dat bij velen gaat, werd alles erger met het ouder worden. De pater begon overal samenzweringen te zien tegen zijn archief. Stalin en de paus werkten samen. Hij kreeg driftbuien als hij op het binnenplein van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, fietsen zag staan op plaatsen waar dat niet mocht. Als hij een lezing bijwoonde, kon hij geen vijf minuten stilzitten zonder de aandacht naar zich toe te trekken. Hij stond na vijf minuten op om met veel vertoon de ramen open te doen. Vijf minuten later stond hij op om ze met veel vertoon weer te sluiten. Bij dat alles leefde hij rijkelijk, ging elke middag op restaurant eten met vrienden en kennissen, ondanks zijn franciscaanse gelofte van armoede. Hij was een echte curé chez les riches, zoals Anna Marinower-Katz hem noemde.
Tegen het hoogst onrechtvaardige beeld dat ik hierboven heb geschetst kan veel worden ingebracht. Sommige zaken zijn uit hun verband gerukt – Stalin en de Paus, Simone de Beauvoir – en er is een erg eenzijdige selectie doorgevoerd. Ik heb een lijstje met ongunstige karaktereigenschappen opgesteld; ik zou dat gemakkelijk kunnen bedelven onder een stapel lijstjes met voortreffelijke karaktereigenschappen. Misschien kon ik dan een oordeel à la Mao uitspreken: 70 procent goed en 30 procent slecht, of 90 procent goed en 10 procent slecht.
Maar dát is waar ik eigenlijk naar toe wil*. Met lijstjes komen we er niet, niet in de liefde en niet in de geschiedschrijving. In de televisiereeks Friends moet Ross op bepaald moment een keuze maken tussen twee vrouwen – Rachel en Julie geloof ik, maar ik ben het niet zeker. Het liefdesleven van die van Friends is zo ingewikkeld dat de reeks, las ik ergens, in Hongarije niet mag worden uitgezonden vóór 11 uur ’s avonds. In elk geval, Ross stelt een lijstje op met de voor- en de nadelen van de twee vrouwen. Hij krijgt daar veel last mee wanneer Rachel of Julie of die andere vrouw dat lijstje vindt.
Het boek van Toon Horsten is gelukkig geen samenraapsel van lijstjes met aan het einde een puntenrapport. Het is een verhaal. Het is, als je wil, een schilderij waarin het licht even belangrijk is als de schaduw en omgekeerd, omdat die samen één beeld opleveren. We luisteren naar het verhaal of kijken naar het schilderij, en we hebben de indruk dat we iets begrijpen, iets herkennen. Wie pater Van Breda alleen kent van de ongunstige eigenschappen die ik hierboven heb geselecteerd, kan eigenlijk al een beetje de héle man raden, een flamboyante ‘regelaar’, een ‘ritselaar’, ‘iemand die mogelijkheden ziet waar iemand anders enkel een probleem ziet’. Veel van mijn lezers moeten mensen kennen die een beetje op pater Van Breda gelijken. Als er ergens een feestje was, schrijft Horsten, wou iedereen bij Van Breda aan de tafel zitten. Ja, zulke mensen, waar iedereen bij aan tafel wil zitten, ken ik ook.
* De
kwestie blijft mij bezighouden. Zie ook hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten