donderdag 20 januari 2022

Het 'geschiedenislesje' van De Wever en De Dijn

      Ik ben nog altijd in tweestrijd of ik het boek Vrijheid van Annelien De Dijn wel wil lezen. ‘I don’t know if I have the stomach for it,’ zoals Robert Nozick zei voor hij geopereerd werd wegens maagkanker. Ik heb al zo veel maagpijn en hartzeer ervaren bij het lezen van Reset van Mark Elchardus en ik heb begrepen dat De Dijn een even grote tegenstander is als hij van de ‘beperkte liberale visie op vrijheid’, waar ik dan weer zo’n grote voorstander van ben. En dan ben ik het met Elchardus nog voor drie vierde eens wat de actuele politieke vraagstukken aangaat, wat bij De Dijn, vrees ik, niet het geval zal zijn. Ik stel mijn beslissing dus nog even uit. Misschien iets voor tijdens de vakantie, zegt een stemmetje in mijn hoofd, want ik vergeet vaak dat ik al een poosje met pensioen ben.
    Ondertussen heb ik wel De Dijn haar stuk gelezen in De Standaard, waarin ze antwoordt op een eerder stuk van De Wever over de zaak Hoeyberghs en de vrije meningsuiting. De Wever is tegen de nieuwerwetse beperkingen op de vrije meningsuiting die in naam van discriminatiebestrijding worden doorgevoerd, De Dijn is vóór. Interessant vond ik dat in de marge van het debat de twee polemisten elk hun eigen lezing van de recente geschiedenis naar voren schoven.
     De Wever onderscheidde in de Belgische geschiedenis drie etappes. De eerste etappe is die van de nachtwakersstaat van de 19de eeuw. De overheid gedraagt zich in die etappe als een nachtwaker in een fabriek. Die nachtwaker pakt geen werktuig vast, raakt geen machine aan, kijkt alleen toe, loopt rondjes met een lamp in de hand, en zorgt ervoor dat dieven en vandalen hun snode plannen niet kunnen uitvoeren. Dat is ook ongeveer wat een nachtwakersstaat doet. Die legt zich toe op zijn politionele rol: de veiligheid van de burgers garanderen tegen bedriegers, dieven en moordenaars. De staat laat de burgers verder hun gang gaan maar doet niet veel om die burgers te helpen. Hij laat de burgers de vrijheid om, zoals de Amerikaanse Declaration het noemt, ‘het geluk na te streven’, maar dat geluk moeten ze zelf maar op eigen krachten zien te bereiken. De Wever illustreert dat heel aardig met het recht op onderwijs: ‘dat was het recht dat de overheid je niet zou beletten om naar school te gaan.’ 
         De volgende etappe is de welvaartsstaat van de 20ste eeuw, waarin de overheid een actieve rol gaat spelen in de samenleving. Ze doet dat met geld dat ze aan de samenleving onttrekt door belastingen, geld dat dan, na aftrek van kosten, aan de samenleving wordt teruggegeven in de vorm van diensten. Het is het model dat door ongeveer iedereen, op enkele hardnekkige klassiek-liberalen zoals ik na, als ideaal wordt beschouwd. Het is het model dat wordt aangehangen door de politici van alle partijen, alhoewel de ene wat kritischer is dan de andere aangaande de reikwijdte en de uitwerking van het model. De Wever bijvoorbeeld heeft oog voor de schaduwzijde ervan als hij schrijft dat de welvaartsstaat een verzameling is van burgers die als belastingbetaler ontevreden zijn omdat ze te veel moeten afdragen en als belastingconsument ontevreden zijn omdat ze van de staat te weinig diensten ontvangen. Om op het onderwijs terug te komen: in de welvaartsstaat is het gratis, verplicht, en het is nooit goed genoeg. 
     De laatste etappe is die van wat De Wever met een gelukkig neologisme de ‘aansprakenstaat’ noemt. Allerlei rechten worden in wetteksten verankerd, en burgers hebben het recht om die af te dwingen, tegenover de staat zelf of tegenover andere burgers. Dat gaat samen met – is misschien ook het gevolg van – de opkomst van een geperverteerd individualisme. Alles wat een ander heeft, daar heb ik ook recht op. En dan krijg je in het onderwijs, om bij ons voorbeeld te blijven, iets als het M-decreet. Een oud-collega van mij vatte dat als volgt samen: Mijne zoon Moet Medisch specialist worden en gij Moet daarvoor zorgen, of anders stuur ik Mijnen advocaat op u af. 
     De mentaliteit van de ‘aansprakenstaat’ is echter naast die van een geperverteerd individualisme ook die van een geperverteerd collectivisme. Die aanspraken gebeuren niet alleen op individuele gronden maar ook en vooral op collectieve. Men eist een recht op in naam van de gediscrimineerde groep waartoe men behoort. Men heeft recht om medisch specialist, CEO, professor electromechanica, nieuwslezer enzovoort te worden omdàt men vrouw is, of allochtoon, of homoseksueel of gehandicapt. Een gevolg van die mentaliteit is een veelheid van regels en praktijken die als ‘positieve discriminatie’ worden aangeduid. Dàt is een gevolg dat men mocht verwachten. Een gevolg dat ikzelf niet zou hebben verwacht is dat van het opstellen van nieuwe censuurregels, waardoor ongewenste meningen over vrouwen, allochtonen, homoseksuelen, gehandicapten enzovoor niet alleen moreel veroordeeld worden door de goegemeente, maar ook door de rechtbank kunnen worden bestraft. Bart De Wever haalt hier de racismewet van 1981 aan, en daarmee is hij weer bij zijn vertrekpunt aanbeland: de nieuwerwetse inperking van de vrije meningsuiting. Zo
n inperking gaat in tegen de vrijheid die door de nachtwakersstaat werd ingevoerd en die door de welvaartsstaat werd overgenomen.
    Alhoewel ik De Wever zijn stuk bij eerste lezing wat verwarrend vond, viel het bij een tweede lezing mee, en kon ik de logica goed volgen (1). Bij Annelien De Dijn echter viel het stuk slecht. Zij verwijt De Wever dat hij niets zegt over de wantoestanden die in de Belgische nachtwakersstaat bestonden, zoals het stemrecht dat er alleen was voor rijken (2) en voor mannen, niets over de discriminerende strafwetbepalingen rond overspel, niets over het voogdijschap van mannen over hun echtgenoten, niets over het misbruik van de wet op Openbare Zeden tegen homoseksuelen, niets over het verbod op anticonceptie (hé?), niets over het verbod op abortus (3). Ik meen te weten waaróm De Wever daar niets over zegt: die punten zijn vandaag niet meer controversieel. Die wantoestanden zijn afgeschaft, tot ieders tevredenheid. De Wever denkt daar ongeveer hetzelfde over als De Dijn en ikzelf.
     Natuurlijk was de Belgische 19de eeuwse nachtwakersstaat niet de ideale verwezenlijking van het vrijheidsideaal. Maar dat ideaal leefde, boekte vooruitgang en werd bepleit door liberalen van het slag van Louis De Potter, die door De Wever wordt aangehaald. Ondertussen werd het land evenzeer gecontroleerd door conservatieven als door liberalen, waarbij sommige van die laatsten zich nog niet helemaal van conservatieve vooroordelen hadden bevrijd. Hoe zwaarder echter het gewicht van de liberalen was, hoe groter het aandeel van de individuele vrijheid. De meeste vrijheidsbeperkingen die De Dijn hierboven opsomde hadden een oorspong in de conservatieve ideologie, en niet in de liberale (4). 
    De Dijn heeft een goed argument te pakken als ze het zegelrecht ter sprake brengt. Op kranten moest indertijd een belastingzegel worden geplakt. Ik herinner mij die zegels van mijn jeugd. Mijn ouders baatten een bioscoop uit, en lieten in de dorpscafés reclameposters ophangen die de film van de week aankondigden. Op die posters moesten zegels worden geplakt, een werkje dat aan ons, kinderen, werd toevertrouwd. Het was een leuk werkje want die zegels waren groter dan postzegels en hadden daardoor een intensere smaak als je eraan likte.  Maar de verplichte krantenzegel van vroeger, dat was nog een ander verhaal. Die maatregel was ingevoerd door de conservatieve Willem I en verdubbelde de prijs van een krant. Daardoor konden arme mensen zich geen krant permitteren en konden oppositiegroepen moeilijk een krant uitgeven. En wat nog erger was: dat was eigenlijk ook de bedoeling van het zegelrecht. Gelukkig was het geen lang leven beschoren: het werd in ons land afgeschaft in 1848, een bij uitstek liberaal jaar.
     ‘Het idee dat de 19de-eeuwse staat,’ schrijft De Dijn, ‘meer vrijheid bood dan de onze is dus compleet van de pot gerukt.’ Mja, misschien, van de pot gerukt, mja, het is wat ruw uitgedrukt … Maar wat er ook van zij, het is in elk geval niet de boodschap van De Wever. Zijn oproep bestaat er niet in om het nachtwakersregime met huid en haar te laten herleven, maar om de beginselen van individuele vrijheid, die onder de nachtwakersregime zijn ontstaan, te verdedigen tegen de beperkingen die onder het aansprakenregime worden ingevoerd (5).
     De Dijn schrijft, niet geheel ten onrechte, dat zowel de vrijheid van de 19de eeuw als die van de 20ste eeuw werd ingeperkt, maar niet op dezelfde manier. In de 19de eeuw werd de vrijheid ingeperkt door de belangengroep van de rijken en van het patriarchaat, in de 21ste wordt ze ingeperkt door de belangen van ‘gemarginaliseerde groepen’. Zij schijnt die tweede situatie verkieslijk te vinden. De Wever lijkt het verkieslijk te vinden dat die vrijheid 
zo min mogelijk wordt ingeperkt door om het even welke belangenroep. Ik sta hier aan de kant van De Wever.
    ‘Het geschiedenislesje van De Wever zit vol gaten,’ schrijft De Dijn. Goed, goed. Is het mij dan toegestaan, nu we toch aan polemiek doen, om te wijzen op een klein gaatje in hààr geschiedenislesje. Zij beweert dat de verschuiving van een overheid die de bezittende klasse beschermt, naar een overheid die de kwetsbare groepen beschermt ‘van onderop bevochten is’ door de gemarginaliseerde groepen zelf en ‘niet … door de politiek correcte elite, zoals conservatieven ons graag willen doen geloven.’ Ze haalt daarbij vooral het gevecht voor de uitbreiding van het stemrecht aan, in 1893, 1918 en 1948 (6).
    Dat is de klassieke socialistische geschiedsschrijving. Zelf denk ik daar genuanceerder over, maar het is een plausibele verklaring zolang het erom gaat om het ontstaan van de welvaartstaat te verklaren. Maar De Wever kaartte het recente verschijnsel van de ‘aansprakenstaat’ aan. Dat is heel iets anders. Hoe zit dat met de antidiscriminatiewetgeving, de ‘centra’ en ‘instituten’ die op de toepassing ervan moeten toezien, het ‘cordon sanitaire’, de positieve discriminatie,  het Marakesh-pact met zijn de opendeurpolitiek voor migranten, de Facebookcensuur op Zwarte Piet-foto’s, de BV’s die naar de rechtbank stappen om de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen af te dwingen, het vonnis tegen de Voorpostleden met hun spandoek ‘Stop Islamisering, en niet te vergeten het vonnis tegen Hoeyberghs? Is hier minstens niet een miniscuul deeltje toe te schrijven aan de activiteit van de politiek correcte elite? Of is dat ook allemaal ‘sociale strijd van onderop’? Dat laatste geloof ik niet. En Elchardus ook niet, weet ik nu dankzij de vlijtige lectuur van Reset.

     

(1) De verwarring komt hieruit voort dat het moeilijk is om een onderscheid te maken tussen welvaartstaat en aansprakenstaat. Voor een heel strikte klassiek-liberaal is het één pot nat, voor een hedendaagse conservatieve liberaal is de aansprakenstaat een kwalijke uitwas, en voor een wokie is de aansprakenstaat het noodzakelijke verlengstuk van de welvaarstaat.

(2) Het zou beter zijn om de kwestie van het algemeen stemrecht te scheiden van de kwestie van de liberale vrijheden. Je kunt liberale vrijheden hebben zonder algemeen stemrecht, en algemeen stemrecht zonder liberale vrijheden. Maar er is wel een zekere aantrekkingskracht tussen de twee.

(3) Over abortus bestaat er een brede – maar niet algemene – consensus over het principe. Over de modaliteiten bestaat wél nog heel wat controverse.

(4) Het stakings-  en verenigingsrecht dat De Dijn aanhaalt is een moeilijker kwestie, waar ik hier niet op in ga.

(5) De Dijn vind het raar dat De Wever iets positiefs zegt over de vroege Belgische staat die hij, Vlaams-nationalist zijnde, als een vijand zou moeten zien. Zelf vind ik dat niet raar. Ik vind het een goede gewoonte om iets positiefs over een vijand te zeggen, en ik zou willen dat ze algemeen ingang vond. Het is een kwestie van rechtvaardigheid, waarheidsliefde, en het helpt tegen polarisering.

(6) De invoering van het vrouwenstemrecht in België was minstens gedeeltelijk een politieke zet van de christendemocraten om hun stemmenaantal op te drijven. 

6 opmerkingen:

  1. De Dijns continue gebruik van '(radicaal) rechts'samen met pervers in één zin irriteerde mij. Als wetenschapper moest ze terughoudender zijn. Haar stukje was wokistisch irritant.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Aan de Vlaamse universiteiten zijn geen filosofen meer. Tenzij je die voortdurend afgaande Loobuyck of die narcistische aansteller alls Devisch daar toe rekent, omdat ze een papier en positie hebben. De Dijn is niet veel beter, maar haar geval doet dan weer denken aan Ballthazar (zie Sampol/Doorbraak).

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Dus: niet lezen, Philippe. Time is short. Lees iets van die Tijl De Bie, of zo. En bied ons je commentaar.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Tijl De Bie ... over corona? Ik heb al vaak zijdelingse commentaar gegeven op die kwestie, maar ik wil mij niet ver wagen gezien mijn gebrek aan medische kennis.

      Verwijderen
    2. Sorry, ik bedoelde Mattias Desmet, over de bewustzijnsprocessen ivm corona. Overigens, ik ben Jos Leys, nu op KA Ekeren maar de machine zet mij telkens "unknown".

      Verwijderen
  4. Wellicht de meest interessante blog die ik van u heb gelezen.
    Blijft de vraag die onbeantwoord is: Waar komt die 'aansprakenstaat' vandaan die noch conservatief, liberaal of socialistisch kan geduid worden?
    Is het misschien tijd om de ideologieën van de 19de eeuw - die hun waarde in het verleden bewezen hebben - te verlaten?
    Is de'aansprakenstaat' geen teken van het feit dat deze ideologieën geen antwoord meer kunnen bieden op de noden van deze tijd?
    Is dus de 'klassenmaatschappij' waarop zowel het conservatisme, liberalisme en socialisme zich baseren nog wel herkenbaar in de maatschappij van nu?
    De enorme verwarring die ontstaan is omtrent 'rechten' en waarop ieder zich beroept gaat nu niet meer over de plaats die ieder inneemt binnen de klassieke klassenmaatschappij. Eerder gaat het over een uitbreiding daarvan in een nieuwe dimensie over wat het betekent man/vrouw te zijn, dier te zijn, ecologisch afhankelijk te zijn van een draaiende wereldbol...
    Dat sluit het zich geborgen weten binnen een bepaalde politieke familie niet uit maar betekent wel dat men deze nieuwe dimensie van 'aanspraken' ernstig moet nemen en daar een antwoord voorbij de 19de eeuwse ideologieën moet op kunnen geven.
    Het geharrewar, de ontevredenheid, het ontbreken van een gezamenlijk gedeeld waardenplatform om tot een vruchtbare dialoog te komen is maar al te duidelijk.

    BeantwoordenVerwijderen