Hoewel Dumolyn nog piepjong is (43) vindt hij zichzelf te oud om nog van politieke overtuiging te veranderen. Hij zal onveranderlijk links blijven, zegt hij. Dat is heel aannemelijk. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat onze persoonlijkheid gedurende ons leven behoorlijk verandert, maar dat onze politieke opvattingen behoorlijk onveranderlijk blijven. Toch blijft Dumolyn pleiten voor een rationeel debat in het politieke domein. ‘Het is aan links, en ook aan rechts, om de mensen ervan te overtuigen dat we betere rationele argumenten hebben om de samenleving mee te organiseren.’ Als we ‘links’ en ‘rechts’ van plaats veranderen, kan de tekst zo op mijn screensaver. Of misschien neem ik beter deze: ‘We moeten bereid zijn naar elkaar te luisteren, maar daarvoor kunnen we best eerst een common ground vinden.’ Of deze: ‘We moeten meer zoeken naar feitelijkheden … Politiek gaat ook over keuzes maken, maar laat ons die ideologische keuzes tot het einde uitstellen, na de rustige argumenten over ‘wat werkt’ en wat ‘efficiënt’ is.’ ’t Wordt misschien wat veel voor mijn screensaver, maar ’t zijn allemaal regels waar ik mij helemaal in kan vinden.
En er is nog meer wat mij bevalt. Dumolyn is net als ik een West-Vlaming. Hij vindt dat in een discussie de moral highground moet worden vermeden, evenals het cliché en het stropopargument. Hij gelooft dat politieke meningsverschillen niet in de weg mogen staan van vriendschappen – al maakt hij dan uitzondering voor Vlaams Belangers en Erdogan-aanhangers. Ook vat hij naar mijn mening de stand van het debat correct samen: links wil meer gelijkheid en rechts meer vrijheid. Ten slotte behoort hij als socialist tot de sympathieke oude school: wetenschap in plaats van postmodernisme, arbeiders in plaats van hipsters, volksverheffing in plaats van nivellering, sociale mobiliteit in plaats van profitariaat.
Dumolyn feliciteert rechts met haar communicatie. Rechts is erin geslaagd, zegt hij, een aantal van haar stellingen te verkopen als de logica zelve, zoals: we kunnen niet het ocmw van de wereld zijn; we kunnen al die vreemdelingen niet blijven binnenlaten; als we langer leven, moeten we langer werken; de islam past slecht bij onze westerse normen en waarden. Nu, misschien zijn die standpunten wel de logica zelve, want ik vind in zijn tekst nergens een duidelijke weerlegging ervan.
Af en toe haalt Dumolyn toch een cliché van stal, zoals wanneer hij N-VA verwijt een ‘Amerikaans systeem met hamburgerjobs’ na te streven. Wat bedoelt men daar eigenlijk mee, als men zoiets zegt? Dat we moeten stoppen met hamburgers te eten? Dat op de plaats van die McDonalds een autofabriek moet komen? Of dat de lonen voor horecajobs moeten stijgen? Ive Marx heeft onlangs nog uitgelegd dat zulke jobs in elk geval beter zijn dan géén job, dat ze een opstapje zijn naar een betere job, en dat ze helaas verdwijnen als de loonlat te hoog wordt gelegd.
Soms vergelijkt Dumolyn appels met peren. Zo heeft hij het over niet-productief kapitaal ‘dat jaarlijks via belastingontwijking uit de economie verdwijnt’ en ‘dat 1,3 keren de consumptieve bestedingen bedraagt’. Dat vind ik een verwarrende vergelijking – met dat geheimzinnige ‘niet-productieve kapitaal’ dat verdwijnt en die nog geheimzinniger ‘consumptieve bestedingen’. Ik zoek dan naar iets simpels en vind dat meestal op het pvda-platform Solidair. Daar lees ik bijvoorbeeld dat ‘onze 400 rijkste families voor 2,1 miljard euro aan belastingontwijking doen’. Dat is, snel uitgerekend, ongeveer 0,45 procent van ons bruto nationaal inkomen. 0,45 procent – ’t is ook veel, maar toch heel wat minder dan de ‘1,3 keren’ – ofwel 130 procent – waar Dumolyn met zíjn geheimzinnige vergelijking op uitkomt.
Ook raak ik in de war als Dumolyn over lonen en investeringen begint. Hij beweert dat de huidige stagnerende lonen zorgen voor grote winsten, waardoor de ‘kapitaalhouders’ niet geprikkeld zijn om te investeren en te innoveren. Maar áls ze innovaties doorvoeren, is Dumolyn ook niet tevreden want dan zijn ze ‘volledig gericht op automatisering van bestaande productieprocessen, wat ironisch genoeg technologische werkloosheid met zich meebrengt.’ Het is niet helemaal duidelijk wat de ‘kapitaalhouders’ nu wel moeten doen: innoveren, of niet innoveren?
Maar eigenlijk ís het ook werkelijk niet duidelijk. Je weet niet op voorhand wat economisch de beste oplossing is: twee oude bussen met elk één chauffeur, of één nieuwe grote bus die door één chauffeur bestuurd wordt en die evenveel mensen kan vervoeren. En zelfs áls het duidelijk is dat de nieuwe grote bus werkelijk de beste oplossing is, dan nog moet worden uitgemaakt op welke termijn de oude bussen door de nieuwe moeten worden vervangen. Dumolyn schijnt te denken dat niet de buseigenaar, maar een regering met socialisten, het beste geplaatst is om zulke beslissingen te nemen of althans die beslissingen door een slimme subsidiepolitiek te beïnvloeden. Hij noemt dat ‘iets doen om de economische groei opnieuw te stimuleren’. Daarmee plaatst hij zich in de oude sp-ps-traditie en verwijdert hij zich naar mijn smaak van zijn nieuwe vrienden van de pvda.
Dumolyn onderneemt verder een poging om het migratiedebat te ontmijnen. Het is volgens hem ‘legitiem om een kosten-batenanalyse te maken vanuit maatschappelijk standpunt’. Hij stelt de vraag ‘hoeveel migranten onze maatschappij kan absorberen zonder het sociaal weefsel te verzwakken.’ Ook op die – toegegeven – erg moeilijke vraag geeft hij geen antwoord. In plaats daarvan werpt hij een heleboel andere vragen op waar hij het antwoord wel op weet. Hoe is de immigratie te verklaren? Antwoord: door de veel te grote ongelijkheid tussen arme en rijke landen. Wie heeft de immigratie op gang gebracht? Antwoord: de bedrijven die meer werkkrachten nodig hadden. Wie is verantwoordelijk voor het falen van de inburgering? Antwoord: alle partijen, van Volksunie tot Groen. Moeten we filosofisch begrip opbrengen voor de pursuit of happiness van de economische vluchteling? Antwoord: ja.
Pas ná al die vragen, en nog een paar andere, komt Dumolyn eindelijk bij de vraag waar het wezenlijk om gaat: wat moeten we aan met die ‘paar tienduizenden politieke vluchtelingen per jaar’? Antwoord: ‘Het is naïef om te denken dat die niet meer zullen komen zolang de wereld zo’n instabiele en ongelijke plaats blijft.’ Maar hoe rijmt hij dat met zijn eerdere standpunt dat ‘volledig open grenzen onze welvaartstaat in gevaar zouden brengen’? Komen die paar tienduizenden per jaar, en dát zolang als de wereld een ongelijke en instabiele plek blijft – dus nog héél lang –, komen die niet dicht in de buurt van ‘volledig open grenzen’? Of wat moeten we dáár dan onder verstaan? Enkele honderdduizenden per jaar?
Het is naïef is om te denken – en nu gebruik ik het aanloopje van Dumolyn – dat ons eigen land heel lang stabiel kan blijven bij de omvang en het soort immigratie die we nu meemaken. Als die immigratie gebeurt in naam van het politiek asiel, moet dat begrip zelf weer eens dringend worden herleid tot zijn 19de-eeuwse betekenis, toen enkelingen als Victor Hugo, Karl Marx en Michail Bakoenin van zo’n regeling gebruik konden maken. Voor massale vluchtelingenstromen teweeggebracht door oorlog, burgeroorlog, onderdrukking van minderheden, hongersnood en klimaatverandering moeten oplossingen ter plaatse worden gevonden. Als Europese landen kunnen we voor die oplossingen een heel ruimhartige financiering voorzien. Zo’n financiering zal wis en zeker grote corruptie en inefficiëntie met zich meebrengen, maar ’t is beter dan niets, en we hebben geen andere keuze. Vind ik.
Is hier common ground tussen links en rechts?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten