Ik heb hier mijn stukjes verzameld die ik schreef in de marge van Naomi Kleins boek Dubbelganger.
Voor wie al overtuigd is
Met
haar boek Dubbelganger heeft de Amerikaans-Canadese
schrijfster Naomi Klein de juiste snaar geraakt in menig linkse ziel. Om je
daarvan te vergewissen volstaat het om even te grasduinen in de honderden
commentaren op GoodReads. Klein ontrafelt in haar boek de
denkbeelden van haar naamgenote Naomi Wolf en gebruikt dat als leidraad om iets
te zeggen over alle thema’s die al enkele jaren door het hoofd spoken van de
linkse medemens: de opkomst van radicaal-rechts, het succes van
samenzweringstheorieën, de toenemende ongelijkheid in de wereld, de triestige
staat van de sociale zekerheid, de tech-miljardairs die de sociale media
controleren, de scheidingslijn tussen rechts en links die kantelt – met rare
bondgenootschappen als gevolg –, de niet aflatende discriminatie van
minderheden, de dekolonisatie van de geesten, de arrogantie van het
meritocratisch indivualisme, de milieuramp die op ons afkomt. Zelfs
Israël-Palestina krijgt een hoofdstuk.
Over al die
thema’s formuleert Klein welsprekend wat de linkse medemens al lang dacht, maar
ze formuleert het welsprekend en meeslepend, zacht genoeg om niemand van het
eigen kamp te kwetsen, vaag en algemeen genoeg om niemand van het
tegenovergestelde kamp tot veel tegenspraak uit te dagen. Ook vindt ze de
juiste toon: enig mededogen met haar doelwit, af en toe een tikje zelfspot,
aarzelend haar weg zoekend, persoonlijk zonder narcistisch te zijn, suggererend
eerder dan ponerend.
Dubbelganger is
geen boek dat wil overtuigen. Het richt zich tot mensen die al overtuigd zijn.
In die zin onderscheidt het zich van ‘rechtse’ tegenhangers als Hayeks Road
to Serfdom en Hernando De Soto’s El otro sendero. Hayek
droeg zijn boek op aan de ‘socialisten in alle partijen’, De Soto droeg het
zijne op aan ‘zijn linkse vrienden die hetzelfde doel nastreven’ als hijzelf.
Die boeken waren een poging om de socialisten of linkse vrienden te overtuigen
om van mening te veranderen. Of die socialisten of linkse vrienden het boek
lazen, dat is natuurlijk een andere kwestie. Johan Norberg is voorzichtiger en
draagt zijn Capitalist Manifesto op aan de ‘klassiek-liberalen
in alle partijen’. Als alleen al zijn geestesgenoten het boek lezen, is het
halve werk gebeurd. Dan kunnen zij de anderen in hun partijen proberen te
overtuigen, met de cijfers, de feiten, de syllogismen en de
gedachte-experimenten die Norberg verzameld en geordend heeft.
De
overtuigde linkse medemens, tot wie Klein zich richt, is het stadium van de
twijfel voorbij. Hij twijfelt er niet aan dat alle kwalen in de wereld te
wijten zijn aan het neoliberaal kapitalisme. De vraag die hem bezighoudt, is de
vraag die de linkse student na 1968 bezighield: we weten dat de wereld fout in
elkaar zit, maar wat kunnen we eraan doen? Een studentenleider
als Ludo Martens las één boek dat uitlegde waarom het kapitalisme niet deugde –
dat moet Monopoly Capitalism van Baran & Sweezy geweest
zijn – en voor de rest van zijn leven wijdde hij zijn niet geringe denkkracht
aan het bedenken van de beste strategie om dat kapitalisme, dat dus niet
deugde, omver te werpen. Een van de eerste stappen bestond erin seminaries te
organiseren over de pamflettaire geschriften van Lenin. En het eerste pamflet
dat hij behandelde was het klassiekertje Wat te doen? In het
Leuvense maoïstisch jargon van die tijd werd het boekje Que Faire genoemd.
Die
titel was, in welke taal ook, een perfecte verwoording van de kreet die brandde
in het hart van de soixante-huitard. Het is dezelfde
kreet die vandaag brandt in het hart van – zeg – de jonge milieuactivist, en
Klein probeert er, in haar laatste hoofdstuk, een antwoord op te geven.
Uiteraard valt dat antwoord voor de meeste lezers – spoiler alert –
wat mager uit, maar dat deed het antwoord van Lenin ook – zeker als je het
boekje in je eentje las, zonder de bezielende exegese van Ludo Martens*.
Om het
eens anders te zeggen: Dubbelganger is eigenlijk geen boek
voor mij. Het is comfort food voor de linkse medemens en ik
ben geen linkse medemens. Maar het boek is mij toch heel goed bevallen. Het is
elegant geschreven, slim gestructureerd, bevat net genoeg herhaling om vlot
gelezen te worden. Het bevat filosofische en psychologische beschouwingen over
het dubbelganger-syndroom die ik als midbrow met milde
interesse lees, in het besef dat ik het niet moet kennen voor het examen, en
zonder mij af te vragen of het allemaal wel klopt.
Ook
straalt het boek een aangename eruditie uit. Het wemelt van verwijzingen naar
romans en films. Vroeger was het een heel karwei om erudiet te zijn. Je moest
duizenden en duizenden boeken gelezen hebben, en als je dan iets moest doen met
het thema ‘dubbelganger’ kon je uit je geheugen misschien twintig of dertig
titels opvissen. Vandaag is eruditie een koud kunstje geworden. Je googelt op
internet en je hebt in geen tijd je lijstje van twintig tot dertig boeken die
je kunt lezen, en die je dan ter sprake kunt brengen in je eigen tekst. Je moet
geen duizenden en duizenden boeken meer lezen, en voor de lezer is het effect
hetzelfde: hij voelt zich in het prettige gezelschap van een auteur wiens
eruditie op hem – de lezer – afstraalt, zeker als die lezer af en toe de
titel van een roman of film herkent.
In
zekere zin was het boek ook comfort food voor mij. Ik moest
mij op geen enkel moment ‘bedreigd’ voelen door de linkse overtuiging van de
auteur. Ik moest mij bijvoorbeeld niet angstig afvragen waar die overtuiging
vandaan komt. Natúúrlijk is die auteur links. Haar grootouders waren
communisten, haar vader was een anti-Vietnamoorlog activist en een dienstweigeraar,
haar moeder was een feministe. Die trouw aan de familietraditie ontroert mij,
eerder dan mij te verontrusten. Ook de inhoud van het boek voelt niet
bedreigend aan. De dagelijkse krant staat vol met feiten en meningen die op het
eerste gezicht niet goed in mijn wereldbeeld passen. Dat maakt mij onrustig.
Met Kleins boek is dat anders. De vage radicaal-linkse clichés** die erin
opduiken, zijn ongeveer die waar ik al geruime tijd klaar mee ben – niet
helemaal, maar ongeveer. Het is zelfs aardig om ze eens allemaal samen te zien.
Het is misschien ook een gelegenheid om er hier en daar wat commentaar bij te
geven. Ik begin er morgen aan.
* De overtuigingskracht van Wat
te doen – geschreven in 1902 – schuilt niet in de argumentatie, maar
in het besef dat het kleine kringetje rond Lenin amper 15 jaar later zou
uitgroeien tot een organisatie die een succesvolle revolutie leidde. Als
aankomend revolutionair krijg je dan de indruk dat er van 1902 een kaarsrechte
rode streep loopt naar 1917, en dat elke stelling uit Wat te doenbewezen
wordt door de latere revolutie.
** ‘Vage clichés …’ Dat
geldt niet, of minder, voor haar eerdere boeken No Logo, The
Shock Doctrine en This Changes Everything.
De twee Naomi’s
Naomi
Klein had veel redenen om een boek te schrijven over haar naamgenote, Naomi
Wolf*. Het eerste was dat veel mensen de twee Naomi’s niet goed van elkaar
konden onderscheiden. Strikt genomen behoor ik niet tot die meeste mensen.
Naomi Klein ken ik een beetje. Haar boek No Logo heb
ik indertijd gelezen: over de vuile trucs die ondernemers in de
consumptiemaatschappij gebruiken om winst te maken. Haar boek The Shock
Doctrine heb ik doorbladerd en ken ik van uitvoerige – toegegeven
kritische – samenvattingen. En van een ander beroemd boek ken ik alleen de
titel. Het gaat over de klimaatverandering en heet This Changes
Everything – Dit verandert alles. Op een of andere manier ben
ik er zeker van dat de klimaatverandering één ding niet veranderd heeft: Kleins
overtuiging dat de vrije markt en het kapitalisme de bron zijn van alle kwaad
en moeten worden afgeschaft. Van Wolf daarentegen had ik tot voor kort geen
letter gelezen. En toch zag ik bij de naam Naomi Klein altijd in een flits het
gezicht opdoemen van Naomi Wolf. Ik zal die fout niet meer maken. Wolf is de
blozende boerendochter met het volumineuze haar, en Klein is de strenge
schooljuf met de volumineuze wenkbrauwen. Ziezo, dat is uitgeklaard.
De
verwarring tussen de twee Naomi’s was begrijpelijk. Ze deelden dezelfde eerder
zeldzame voornaam – ik heb in mijn lerarenloopbaan drie Naomi’s in mijn klas
gehad, tegenover tweeëntwintig Nathalies en Natalies. De twee
Naomi’s deelden ook dezelfde Joodse achtergrond, ze schreven allebei
bestsellers over maatschappelijke onderwerpen en ze behoorden allebei tot het
breed-linkse kamp. De radicaal-linkse Klein heeft Wolf weliswaar altijd
een kleinburgerlijke feministe gevonden, maar dat zijn nuances
waar de buitenwereld niet zo nauw op let. Het werd erger toen Wolf in
radicaal-rechts vaarwater terecht kwam en vriendjes werd met Steve Bannon, de
mediastrateeg van het radicale rechtspopulisme.
Toen rijpte
bij Klein het idee om eens en voorgoed voorgoed af te rekenen met de
ondertussen pijnlijke verwarring. Klein begon over de Andere Naomi na te
denken. Beetje bij beetje werd de Andere Naomi voor haar een dubbelganger
waarin ze zichzelf weerspiegeld zag, maar dan in een groteske vervorming. En
dat was nog maar het begin: ze ging ook in het hele rechtspopulisme een
dubbelganger van de linkse beweging zien, maar dan eveneens in een groteske
vervorming.
Zo
opgevat is het dubbelgangerbeeld – naast een bron van filosofische en
psychologische overpeinzingen – een kwestie van gelijkenissen en verschillen.
Eén van de verschillen tussen de twee Naomi’s is dat Klein zich vastgebeten
heeft in één thema dat kadert binnen één redelijk goed omschreven wereldbeeld:
dat van het antikapitalisme. Wolf daarentegen geeft de indruk van een ongeleid
projectiel te zijn. Ze maakte naam als feministe, maar binnen dat feminisme
kwam ze soms met onvoorzichtige en minder orthodoxe standpunten naar buiten:
over abortus die ze weliswaar verdedigde maar tegelijk ook als ‘moord’
beschouwde, over pornografie die het libido van mannen zou ondermijnen, over de
vagina als de biologische basis van het anders zijn van vrouwen.
En
toen ontdekte Wolf een nieuwe Goede Zaak: die van de individuele rechten die
door de staat worden bedreigd. Als je je in die kwestie verdiept, en je hebt
een neiging tot roekeloze overdrijving (‘mondmaskerplicht is fascisme’), en
paraonoia (‘zijn die beelden van de onthoofdingen door IS niet getrukeerd?),
dan kom je in de VS wel eens in het gezelschap van onscrupuleuze types als
Bannon terecht, die libertarisme, extreemrechts ideeëngoed en
samenzweringstheorieën door elkaar roeren.
Vanuit
mijn eigen opvattingen ben ik geneigd om ook bij Klein hier en daar
overdrijvingen en samenzweringen terug te vinden. Wat is haar radicaal
antikapitalisme anders dan een overdrijving van plausibele inzichten en
verzuchtingen aangaande onze maatschappij? Of neem haar fameuze schokdoctrine
waarin ze de evolutie naar neoliberale economische recepten beschrijft die
enkele decennia geleden plaatsvond. Wordt die door Klein niet veel te
nadrukkelijk voorgesteld als het werk van een aantal masterminds,
waar het in werkelijkheid een noodgedwongen reactie was op een vastgelopen
situatie? Ik vind van wel. Anderzijds kun je van Kleins ‘samenzweringen’
minstens zeggen dat ze niet volslagen krankzinnig zijn, dat je ze redelijk kunt
onderbouwen met feiten en bronnen als je die goed selecteert, en dat ze niet
roekeloos zijn aangezien ze redelijk goed aansluiten bij de opinions
chics van de intelligentsia.
Rechtse
activisten van het type als Wolf hebben hun eigen manier om zich in te dekken.
Hun krankzinnige theorieën stellen ze voor als ‘vragen’ en ‘onzekerheden’. Hoe
verklaar je dat ...? Dit kan geen toeval zijn! Er klopt iets niet! Bij linkse
activisten als Klein zie je dat ze op bepaalde ogenblikken vervallen in
een flou artistique, in een slordige vaagheid, die bij de minder
vaardigen onder hen uitmondt in fraseologie. Ik zeg niet dat Klein altijd vaag
is, zeker niet, noch dat die vaagheid een bewuste keuze is, dat weet ik niet,
maar ik heb er mij vaak aan geërgerd. Ik ben zelf ook dikwijls vaag, ik wil
niet preciezer zijn dan de context vereist, ik rond mijn cijfers af, ik gebruik
dubbelzinnige termen, ik laat zaken buiten beschouwing. Maar ik wil wel precies
weten wat ik begrepen heb, wat ik niet begrepen heb. En wat ik begrepen heb,
wil ik zo goed mogelijk uitleggen. Once a teachter, always a teacher.
Ik
geef twee voorbeelden van Kleins vaagheid. Ze beschrijft hoe het
wetenschappelijke prestige van Wolf een flinke deuk kreeg door enkele fouten in
haar boek Outrages: Sex, Censorship and the Criminilization of
Love (2019). Dat boek ging over de vervolging van homoseksuelen
in Engeland, en bevatte enkele verkeerde interpretaties, die aan het licht
kwamen in een televisie-interview. Dit is de beschrijving die Klein van de zaak
geeft:
Wolf vertelde over de in haar optiek spectaculairste bevinding uit haar onderzoek, te weten dat er nog in de negentiende eeuw ‘tientallen executies’ plaatsvonden van mannen die waren veroordeeld voor sodomie. In gerechtelijke documenten had ze namelijk het begrip death recorded aangetroffen, dat ze las als ‘overlijden vastgesteld.’ Maar de interviewer Matthew Sweet, liet haar live in de uitzending weten dat ze die term toch echt verkeerd had begrepen. In werkelijkheid betekenden die woorden precies het tegenovergestelde: deze mannen werden weliswaar schuldig bevonden, maar vervolgens vrijgelaten. Daar kwam bij dat een aantal van de strafzaken waarnaar ze verwees geen betrekking hadden op homoseksuele seks met wederzijdse toestemming, maar op kindermisbruik. Door die twee door elkaar te halen bestendigde ze de gevaarlijke misvatting die homoseksualiteit met pedofilie associeert.
Ik heb de laatste zin
gecursiveerd omdat ze mij zo ongelukkig stemt. Natuurlijk had Wolf nauwkeuriger
moeten zijn. Als er mensen werden opgehangen op grond van de Buggary
Act en het betrof eigenlijk kindermisbruik, dan had ze dat gezien de
huidige morele maatstaven duidelijk moeten aangeven – al speelde het in de
toenmalige wetgeving geen verschil. Maar ik zie niet in hoe ze door die
vergissing ‘de gevaarlijke misvatting bestendigde die homoseksualiteit met
pedofilie associeert.’ Ik vind dat een ongegronde formulering, die trouwens
niet alleen door Klein werd gebruikt. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand
die het boek van Wolf las – een aanklacht tegen de homoseksuelenvervolging –
bevestigd werd in zijn ‘gevaarlijke misvatting’ dat homoseksualiteit en
pedofilie met elkaar te maken hebben.
Bijna nog
erger vind ik de commentaar over het begrip death recorded. Klein
legt uit wat dat begrip volgens haar wél betekent: schuldig bevonden en daarna
vrijgelaten. Maar wat heeft die death er dan mee te maken,
vroeg ik mij af. Ik heb
het op Wikipedia moeten opzoeken:
“from 1823, the term death recorded was used in cases where the judge wished to record a sentence of death – as legally required – while at the same time indicating his intention to pardon the convict or commute the sentence.”
Dus: de stakkers werden niet
‘schuldig bevonden’ maar ‘op papier ter dood veroordeeld’ – vandaar death
recorded – en ze werden daarna ofwel vrijgelaten, ofwel
tot een andere straf veroordeeld. Mijn vermoeden is dat velen helemaal niet
werden ‘vrijgelaten’ maar in de gevangenis terechtkwamen. Je moet maar denken
aan het proces van Oscar Wilde – en toen was de Buggary Act al
lang afgeschaft. De onnauwkeurigheid van Wolf is veel groter dan die van Klein,
maar ik stoor mij meer aan die van de laatste. Ik zie er een gebrek aan
nieuwsgierigheid in. Het is precies of Klein niet echt wilde weten hoe het
eigenlijk met die death recorded zat – net de dingen
die ik wel wil weten.
Het
andere voorbeeld van Kleins vaagheid betreft de betrokkenheid van de twee
Naomi’s bij de Occupy Wall Street beweging. De twee Naomi’s
waren daar allebei bij betrokken, maar op een verschillende manier. Klein deed
mee als sympathisante, Wolf als diva die zich met opzet liet arresteren. Ook
was Klein meer geïnteresseerd in de anti-kapitalistische inhoud van de
beweging, en was Wolf meer bezig met het recht op straatprotest. Maar dan is er
nog iets anders. Ik citeer Klein: Wat je er ook van vond, de Occupiers
waren er heel duidelijk over geweest dat de beweging geen beleidsagenda had. Ze
kenden geen twee of drie politieke eisen die beleidsmakers konden inwilligen,
waarna iedereen tevreden naar huis kon gaan. Toch hield Wolf vol dat dit niet
waar was. Ze beweerde dat de beweging wel degelijke heel specifieke eisen had
en dat zij, onwaarschijnlijke genoeg, als enige wist welke dat waren.’ In The
Guardian schreef ze: ‘Ik ben erachter wat OWS echt wil.’ En ze legde
uit dat ze ‘online de Wat wil je precies-vraag’ aan zelfbenoemde
Occupy-activisten had voorgelegd.
Ik
begrijp dat Klein als gedisciplineerd actievoerdster zich voegt naar de
officiële richtlijnen van de beweging om geen concrete eisen te stellen. Ik
begrijp dat Klein zich ergert aan het het ongedisciplineerde diva-gedrag van
Wolf. En ik begrijp ook dat een online enquête die door 100 actievoerders werd
ingevuld geen representatief eisenplatform kan opleveren. Maar ben ik nu de
enige lezer die graag wil weten welke eisen dat waren die Wolf verzameld had?
Ik heb ze moeten opzoeken in de Guardian: 1) beperking van de
donaties van de zakenwereld aan politieke partijen; 2) herinvoering van de
Glass-Steagall Act die banken verbiedt om tegelijk als spaarbank en als
investeringsbank op te treden; 3) afschaffing van de mogelijkheid dat
Congress-leden wetten stemmen in verband met bedrijven waar ze zelf in
investeren.
De
vaagheid van Klein is hier dubbel. Enerzijds laat ze na om de eisen van Wolf te
vermelden. En tegelijk is ze best opgezet met de vaagheid van de Occupy
beweging zelf. Liever een algemene, maar vage, veroordeling van het kapitalisme,
de banken en de 1 procent, dan duidelijke eisen. Hier merk je ook het verschil
tussen de reformist en de revolutionair. De reformist stelt eisen in de hoop
die ingewilligd te zien. De ware revolutionair, zoals Klein er een is, stelt
eisen in de hoop zo de revolutionaire bewustwording te bevorderen. Je kunt dat
doen door realistische eisen voor te stellen, waarvan de realisatie de aanloop
vormt naar een nieuw eisenpakket met nieuwe acties. Je kunt het doen
door irrealistische eisen te stellen waarmee je aantoont dat ‘het hele systeem
moet veranderen’ aangezien die eisen niet realiseerbaar zijn. En je kunt het
doen – in de trant van Occupy Wall Street – door concrete
eisen te versmaden en alle aandacht rechtstreeks naar de politieke discussies
en het ‘opvoedingswerk’ te verleggen.
Naomi's radicale antikapitalisme
Hoe
kun je de wereldvisie van waaruit Naomi Klein haar thema’s en haar feiten kiest
en van commentaar voorziet het beste omschrijven? In Amerikaanse
termen is ze geen typische liberal zoals Obama, maar eerder
een radical of een leftist, waarbij leftist een
nauwere betekenis heeft dan ons Europese ‘links’, en radical een
bredere dan ons Europese ‘radicaal-links’. Ik zou haar een communiste of een
socialiste kunnen noemen, maar dan maakte ik het mijzelf erg moeilijk omdat ze
zichzelf niet zo noemt. Bovendien zou de omschrijving als ‘socialiste’ een te
gematigde nuance leggen. Als Conner Rousseau een socialist is, is Klein iets
anders. Omgekeerd zou de omschrijving als ‘communiste’ kunnen insinueren dat ze
haar inspiratie haalt uit het Oostblok-systeem, iets wat je vandaag niet eens
meer kunt zeggen van de zelfverklaarde communisten van de PVDA.
Voor
mijzelf ben ik gemakkelijk in die dingen. Tegenstanders mogen mij gerust
‘neo-liberaal’, ‘pro-kapitalistisch’, ‘rechts’ en ‘conservatief’ noemen,
alhoewel ik geen van die dingen ben. Sterker nog, ik ben bereid, om mijn
tegenstanders een plezier te doen, mijzelf ‘neo-liberaal’ enzovoort te noemen,
zolang dat een discussie over de inhoud niet verhindert. Maar voor anderen,
zoals Naomi Klein, wil ik wat voorzichtiger zijn, vooral als
Klein-sympathisanten meelezen. Laat ik haar dus een antikapitaliste noemen.
Het is een titel, denk ik, waar ze zich vereerd mee zou
voelen. Het moet in haar milieu een badge of honor zijn. Zowel
de Washington Post als de New-York Times zullen
haar om haar antikapitalisme eerder prijzen dan veroordelen. Klein maakt zich
onder het breed-linkse publiek van liberals met zo’n titel
niet onmogelijk. Want is elke weldenkende medemens, van onze huidige paus tot
onze huidige koning, niet in zeker zin antikapitalistisch? Antikapitalisme is
een lekker vaag begrip, en zoals ik gisteren aangaf is de neiging tot vaagheid
Naomi Klein niet helemaal vreemd. Als je de precisie gewoon bent van Boudry,
Pinker, Rosling, of Norberg – en dan beperk ik mij tot de empirisch
georiënteerde auteurs – voel je je gemakkelijk verloren in het proza van Klein.
Ik heb
het antikapitalisme van Klein dan proberen vast te spijkeren in een duidelijke formule:
‘de overtuiging dat vrije markt en kapitalisme de bron zijn van alle kwaad en
dat ze moeten worden afgeschaft.’ Dat eerste – ‘bron van alle kwaad’ – is als
retorische versiering bedoeld, maar dat tweede – ‘moet worden afgeschaft’ –
bedoel ik min of meer letterlijk. Ik kreeg daarover een reactie van
J.S.: ‘Dit is een ongenuanceerde uitspraak. Klein zegt dit nergens. Ze
vindt dat gewoonweg niet. Ze bekritiseert het systeem ja, en de vele uitwassen
zoals de shadowlands, maar maak er geen communiste van … Ze
hekelt de neoliberale versie van het kapitalisme … maar zal in grote lijnen
dichter uitkomen bij een groen-gerichte, menselijke, meer Keynsiaanse invulling
van kapitalisme (als dat al mogelijk zou zijn) dan bij één of andere archaïsche
vorm van communisme.’
Bij de
eerste kritiek moet ik nederig het hoofd buigen. Bij mijn weten heeft Klein
inderdaad nergens gezegd dat het kapitalisme moet worden
afgeschaft. Dat ‘afschaffen’ ruikt inderdaad naar archaïsch communisme, en dat
kun je beter vermijden als je welkom wilt blijven in de kolommen van de New
York Times en de Washington Post, of laat ons zeggen,
als je weldenkende liberals voor de goede zaak probeert te
winnen. Zo’n liberal is een amfibie: kapitalistisch als hij de
economiesectie van de krant leest, en anti-kapitalistisch als hij de
cultuursectie leest. Als je met een amfibie in gesprek wilt gaan, dan moet je
zowel kunnen lopen als kunnen zwemmen.
Of om
het nóg eens anders te zeggen: nee, Naomi Klein zegt nergens letterlijk dat
het kapitalisme moet worden afgeschaft. Zoals er zoveel is wat ze niet letterlijk zegt.
Toen Johan Norberg indertijd haar kritiek op Milton Friedman uitvoerig en vrij
nauwgezet beantwoordde, was haar antwoord keer op keer dat ze niets van wat
Norberg haar verweet ‘letterlijk’ had gezegd. En ze had nog gelijk ook.
Daarmee
weten we dus wat Klein zegt, of liever niet zegt, maar
daarmee is de moeilijker vraag niet opgelost: wat vindt Naomi
Klein eigenlijk? Moet het kapitalisme volgens haar worden afgeschaft? Ik heb de
vraag voorgelegd aan ChatGPT en het antwoord kan zowel mijzelf als J.S.
tevreden stellen. Het antwoord benadrukt ‘the complexities of her views.’ Als
ik alles in het blauw zou aanstrepen wat mijn stelling bevestigt, en J.S. zou
alles in het roze onderstrepen wat zijn stelling bevestigd,
dan zouden we een gelijke kleurverdeling krijgen, zoals bij de jurk van
Doornroosje in de Disneyfilm.
De
artificiële intelligentie van ChatGPT helpt ons niet verder: we zullen het met
onze eigen intelligentie moeten doen. Ik begin met iets eenvoudigs. J.S. zegt
dat Kleins programma wellicht op een ‘Keynsiaanse invulling’ van het
kapitalisme zou uitkomen. Nu komt de naam ‘Keynes’ niet voor in de Index
achteraan in het boek, wat op zich niets te betekenen heeft. Interessanter is
de vraag welke namen er wél in voorkomen: Marx (Karl en Eleonor), Rosa
Luxemburg (‘die met haar Spartacusbund een meer democratische versie van het
socialisme nastreefde’), Leon Trotski (met een bijzonder dwaas citaat over het
antisemitisme), Walter Benjamin (een intellectuele fellowtraveller van
het communisme), John Berger (de Engelse schrijver – eveneens fellowtraveller),
Emma Goldmann (een libertaire communiste), Abram Leon (een Belgische trotskist
die mij vaag bekend was als Abraham Wejnstok). Een van de leukste vind ik de
verwijzing naar Stalin die de revolutie ‘verraden’ heeft. Die revolutie die
vadertje verraden heeft, dat was toch echt wel een revolutie die het
kapitalisme had ‘afgeschaft’.
Verder
besteedt Klein lange uitwijdingen aan de Joods-Russische revolutionairen van de
Bund, door Lenin zo kundig uit de partij gezet op het Tweede Congres van 1903)
en aan de austromarxisten (die het ‘Rode Wenen’ tot een arbeidersparadijs
uitbouwden***). Veel van wat al die mensen – Marx, Luxemburg, enzovoort – te
vertellen hebben, met name over de Joodse kwestie, vind ik, net als Klein
interessant, maar het is, lijkt mij, ook tekenend voor Kleins politieke cultuur
(en voor mijn politiek verleden). Het minste wat je kunt zeggen is dat geen van
die mensen bezwaar zou hebben gemaakt tegen de formulering ‘afschaffing van het
kapitalisme’.
‘Klein
bekritiseert het systeem en de vele uitwassen ervan,’ schrijft J.S. en dat is
een waar woord. Ik heb even met de idee gespeeld om al de uitwassen die Klein
aanhaalt in een lange lijst onder te brengen. De eerste vraag die je bij zo’n
lijst zou kunnen stellen is deze: zijn die uitwassen, in de visie van Klein,
wel ‘inherent’ aan het kapitalistisch systeem? ‘Inherent’– dat is woord
dat ChatGPT gebruikte. Als die uitwassen inderdaad ‘inherent’ zijn
aan het kapitalisme, dan vind ik het niet oneervol om de afschaffing van
dat systeem te vragen. En als het niet zo is …
Of
liever, nee, de vraag naar ‘inherentie’ lijkt mij te abstract. Ik zou als
eerste vraag stellen of het systeem zoals het nu is de uitwassen erger maakt
dan wel mildert. In The Shockdoctrine schrijft Klein dat het
kapitalisme na 1990 ‘plotseling herviel in zijn meest wilde vorm.’ Johan
Norberg besteed er het eerste hoofdstuk van zijn Capitalist Manifesto aan
om te laten zien dat ongeveer alle uitwassen van het kapitalisme – in de eerste
plaats armoede – nooit sneller gemilderd zijn dan net na 1990*. Daarmee is niet
bewezen dat met een alternatief systeem die uitwassen niet nóg sneller
gemilderd zouden zijn, maar het is toch al een eerste aanwijzing.
J.S.
schrijft dat Klein zich in haar boek enkel keert tegen de ‘neoliberale versie’
van het kapitalisme. Dat is inderdaad de terminologie die de auteur ook
gebruikt: neoliberale bezuinigingen, neoliberale reclamemannen,
neoliberale economie, neoliberaal kapitalisme, neoliberaal tijdperk,
neoliberale wellnesscultuur, neoliberale afbraak, neoliberale
hardvochtigheid en, ook mooi, de bakstenen muur van het
neoliberalisme. Ik wil niet te veel in herhalingen vervallen, maar is
dat niet wat … vaag? Betekent neoliberaal hier iets anders dan
‘liberaal in de economische betekenis van het woord’?
Ik doe
mijn best om het woord een concrete betekenis te geven. Neoliberaal zou dan
onder andere kunnen betekenen (1) een verminderde rol van de staat in de
economie door minder belastingen, (2) een vermindering van de budgetten voor
zorg en onderwijs, (3) de invoering van flexibele werkvormen, (4) de toename
van internationale handel en investeringen, (5) een toename van de
ongelijkheid, (6) een hardvochtiger mentaliteit. Dan zou ik zeggen dat (1) en
(2) zich niet hebben voorgedaan, (3) positief is voor de werkgelegenheid, (4)
uitermate positief is voor de armere landen, (5) zich wel heeft
voorgedaan in de VS maar niet in ons land en niet op
wereldschaal, en (6) … wel, misschien schrijf ik later nog eens stukje over die
hardvochtigheid, op voorwaarde dat ik wegwijs raak uit de the
complexities of my views.
En
dan hebben we het ‘menselijk kapitalisme’ dat J.S. vermeldt, met de omineuze
toevoeing ‘als dat al mogelijk is.’ Klein legt inderdaad uit hoe het
‘globalistisch kapitalisme’ onmenselijke toestanden creëert in ‘schaduwlanden’.
Onze supermarkten zijn alleen de mooie etalage van het systeem. De producten die
er liggen zijn vaak gemaakt in de ‘schimmiger onderdelen van de waardeketen’,
in ‘gebieden van extreme uitbuiting.’ Naar die schaduwlanden heeft Klein
uitgebreid en waardevol onderzoek gedaan. Ze bevinden zich vooral, maar niet
alleen, in de arme landen. Toch is ook in de arme landen bruut geweld eerder
uitzondering dan regel, althans in de puur economische relaties.
Wat Klein extreme uitbuiting noemt, bestaat in werkelijkheid
uit extreem lage lonen. Boeren van het land trekken naar de stad omdat ze daar
in de industrie vijf keer meer kunnen verdienen wat ze op het platteland
verdienden, en toch zijn die lonen nog vijf of tien keer lager dan de lonen in
de rijke landen. Dat is de momentopname. Als film bekeken echter zijn die lonen
in evolutie. De industrie moderniseert zich met perfomantere machines. De
werknemers raken beter geschoold. Er komen meer bedrijven, die onder elkaar
concurreren om werknemers aan te trekken. Het resultaat van die volstrekt
neoliberale logica is dat de lonen stijgen. Het kapitalisme wordt
‘menselijker’, zo niet in zijn logica, dan toch in zijn resultaten.
Mochten
we aan Klein zelf vragen wat haar ideale kapitalisme is, zou ze, geloof ik,
vooral een ‘gedemocratiseerde’ versie verkiezen. Ze heeft meegeholpen aan de
verkiezingscampagne van haar man die opkwam voor de NPD, ‘de ooit zo trotse
sociaal-democratische partij van Canada die mede was opgericht door zijn vader
en grootvader.’ Klein betreurt het dat de partij verwaterd is van ‘links’ tot
‘linksig’. Maar zou die partij in haar trotse verleden, in de tijd van haar
mans vader en grootvader, niet op een of andere manier voor de ‘afschaffing van
het kapitalisme’ geijverd hebben? Als dat zo was, dan deed die partij dat 50
jaar geleden waarschijnlijk onder de slogan van ‘de politieke democratie
aanvullen met economische democratie’****. Dat is in elk geval de teneur van
een boekje van 1977 waar ik vaak in blader Socialisten, wat ze zijn,
wat ze willen. Het boekje vat samen hoe de trotse sociaal-democratische
partij van België indertijd dacht over de ‘economische structuurhervormingen’.
Aangezien Klein, in navolging van Marx, vaag blijft over wat
in de plaats moet komen van het neoliberale kapitalisme, wil ik dat hier
proberen in haar plaats te doen. Soms laat ik mij inspireren door een hint die
ik hier en daar in haar boek meen te onderkennen, soms niet. Proeve van een
antikapitalistisch programma:
- Volgende sectoren komen in publieke handen: (a) banken, (b) energievoorziening, (c) grote techbedrijven, (d) sociale media, (e) radio- en tv-zenders, (f) Big Pharma en (g) ruimtevaart
- Privé-verhuur door huisjesmelkers aan personen wordt vervangen door een publiek aangestuurd globaal en sociaal woonbeleid
- Privé-vervoer met auto’s wordt grotendeels vervangen door een vervijfvoudigd openbaar vervoer
- De zorg wordt gedeprivatiseerd waar nodig; er opereren, naar het voorbeeld van het Rode Wenen, ‘hele legers van maatschappelijk werkers’
- De gezondheidszorg wordt gecentraliseerd in een dienst vergelijkbaar met de Britse National Health Service zoals die dienst vroeger was, met uitsluiting van privé-initiatieven
- Onderwijs, met inbegrip van universitair onderwijs, komt in publieke handen; de kosten van hogere studies en andere financiering worden volledig gedragen door de gemeenschap
- Invoer uit het buitenland en investeringen in het buitenland worden door de gemeenschap gecontroleerd om te vermijden dat arbeidsplaatsen verloren gaan en waardeketens ontstaan met schakels waar extreem lage lonen worden uitbetaald; de internationale handel wordt beperkter in schaal, maar rechtvaardiger omdat aan de coöperatieven in arme landen hogere prijzen betaald worden voor de producten die we zelf niet kunnen produceren
- Bedrijven worden democratisch bestuurd door de stake holders: de werknemers, het management, de plaatselijke gemeenschap, de nationale coördinatie-experten en, uiteraard, de aandeelhouders, want het blijft ten slotte kapitalisme; de gemeenschap legt maximum- en minimumprijzen op, evenals maximum- en minimulonen; elke burger heeft recht op werk, hetzij in de openbare sector, hetzij in de privé-sector; de privé-sector moet zijn verantwoordelijkheid opnemen om de tewerkstelling op peil te houden
- Wie geld wil beleggen kan staatsbons kopen met een gegarandeerde opbrengst; aandelen zijn toegelaten maar bedrijven die ‘superwinsten’ maken, worden extra ‘afgeroomd’; bedrijven, vooral KMO’s, die het moeilijk hebben worden geholpen; strikt coöperatieve bedrijven genieten een fiscaal gunsttarief
- 10. De algemene belastingsdruk wordt verhoogd, volgens een progressievere schaal dan nu het geval is; grote vermogens, hoge inkomens en hoge erfenissen worden extra belast volgens de limitarische beginselen van Ingrid Robeyns.
Mocht Klein
bovenstaand tien-puntenprogramma***** onder ogen krijgen, heeft ze natuurlijk
het recht om, volkomen naar waarheid, te antwoorden dat ze geen enkele van die
punten zelf geformuleerd heeft. Ik zou dan wel graag willen weten met welke van
die punten ze wel en met welke ze niet akkoord gaat. En misschien antwoordt ze
dan weer dat het haar niet toekomt om te bepalen hoe de zaken moeten
veranderen, dat zoiets moet worden beslist door de ‘beweging’. Nou
ja, ’t is eigenlijk ook niet belangrijk. Wie zelf links denkt, of rechts
voor mijn part, kan voor zichzelf wel beslissen hoeveel en welke van die punten
nastrevenswaard zijn.
Ook de vraag of in zo’n systeem het kapitalisme nu werd
‘afgeschaft’, is ondertussen minder belangrijk geworden. Volgens Marx had het
kapitalisme drie kenmerken: privébezit van de economische middelen, vrijwillige
loonarbeid en een coördinatie van het economische leven door marktlogica en
winstmotief. Zelf vind ik dat er met het tien-puntenplan niet veel van het
kapitalisme overblijft, vooral omdat het laatste kenmerk – marktlogica en
winstmotief – bijna helemaal verdwijnt. Een belangrijker vraag is deze : zou
het een beter systeem zijn? Daar moet iedereen zelf maar eens
over nadenken. Het zou, geloof ik, een veel minder
productief systeem zijn, met minder investeringen, minder slimme
investeringen, minder innovatie en minder welvaart. Maar de ervaring
leert dat bij een eerstvolgende economische crisis veel mensen opnieuw hun heil
zullen verwachten van een alternatief dat nóg minder productief is.
*Belangrijke uitzonderingen op die vooruitgang
zijn de CO2-uitstoot die wereldwijd is toegenomen en de ongelijkheid die in
sommige landen, zoals de VS, gegroeid is.
** Het idiote citaat van Trotski uit 1940: ‘Toen
het kapitalisme aan zijn opmars bezig was, haalde het de Joodse mensen uit de
getto’s om hen te gebruiken als een instrument voor zijn commerciële expansie.
De neergaande kapitalistische samenleving probeert de Joden op alle mogelijke
manieren uit het maatschappelijk lichaam te drijven.’ Klein vindt dat een
‘scherpe opmerking.
*** Naomi Klein behandelt op geen enkel ogenblik
de vraag hoe de sociale woningbouw en al dat andere fraais in het Rode Wenen
gefinancierd werd. Extrabelastingen op de Weense rijken kan maar een fractie
van de verklaring zijn. Dus zonder het dossier te kennen gok ik op nationaal
belastingsgeld, inflatie en buitenlandse leningen.
**** Klein noemt haar eigen thema dat van de
‘aanvallen van het bedrijfsleven op de democratie’. Ik neem aan dat ze daarop
wil antwoorden met de ‘aanvallen van de democratie op het bedrijfsleven’.
***** Enkele van deze maatregelen die de vrije
markt belemmeren worden in sommige landen al lang, geheel of gedeeltelijk,
toegepast of werden in het verleden toegepast. Er is een continuüm van landen
met veel vrije markt naar landen met weinig vrije markt. In het algemeen zijn
landen met veel vrije markt welvarender en productiever dan landen met weinig
vrije markt.
Abominabele arbeidsomstandigheden
In
haar boek geeft Naomi Klein een verklaring voor het succes van
complottheorieën. Ze heeft om zo te zeggen een complottheorie-theorie, die ze
uiteenzet in het hoofdstukje: ‘Het complot heet … kapitalisme.’ Het komt hierop
neer: de kapitalistische vrije markt veroorzaakt veel ellende en de mensen
zoeken een schuldige voor die ellende – alleen zoeken ze die, daartoe
aangespoord door rechtspopulisten, op de verkeerde plaatsen. Aangezien mijn
stukjes over Klein altijd te lang zijn, zal ik zwijgen over de complotten en
alleen over die ellende iets zeggen. Ik doe een greep uit het proza van Klein,
met de concreetste voorbeelden
- Elk laatste beetje efficiëntie wordt geperst uit de mensen die ons met busjes en vrachtwagens onze bestellingen komen leveren*
- In kledingfabrieken in Dhaka (Bangladesh) werken jonge vrouwen die het risico lopen levend te verbranden
- In de gsm-fabrieken in Shenzhen (China) worden zelfmoordvangnetten aangebracht die wanhopige werknemers moeten opvangen
- In Manilla moeten content moderators de hele dag staren naar onthoofdingen en kinderverkrachtingen zodat onze sociale-mediafeeds schoon blijven
- In Los Angeles worden bij grote branden gevangenen ingezet die voor dit levensgevaarlijke werk een paar luttele dollars per dag krijgen In de VS zijn migranten tussen de giftige dampen in de weer om aardbeien en avocado’s te plukken; ze hebben geen ziekteverzekering en geen bescherming tegen afdanking
- In de Schaduwlanden zijn er plekken waar lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik door leidinggevenden en bewakers schering en inslag is
- Magazijnmedewerkers in New Jersey krijgen geen pauzes die lang genoeg zijn om naar het toilet te gaan
- Illegale migranten hebben niet de minste juridische bescherming tegen extreme uitbuiting
Het zijn dit
soort misstanden die J.S. ertoe aanzetten om zijn wanhopige vragen te stellen:
‘Wat ik niet begrijp aan Clerick is wat hij denkt en voelt als hij
bijvoorbeeld bij Klein leest over uitbuiting en erbarmelijke werkomstandigheden
etc. Leest hij daar gewoon over? Beredeneert hij dat dit nu eenmaal de
jammerlijke neveneffecten zijn van een verder geweldig systeem? Acht
hij het zwaar overdreven? Denkt hij dat de vooruitgang en
technologie het mettertijd wel zullen oplossen en we gewoon geduld moeten
uitoefenen?’
Wat Clerick
voelt zal wel niet zoveel verschillen van wat de meeste andere mensen voelen.
Ik voel mij beschaamd dat ik zoveel geluk heb. Ik huiver bij de gedachte dat ik
in een volgend leven zelf in de Shadowlands van het heden of
verleden terechtkom. En ik ben blij dat ik indertijd na enkele jaren de
fabriekswereld de rug heb toegekeerd, een wereld waar ik op een slechte dag de
indruk had dat ‘elk beetje efficiëntie uit mij werd geperst.’
Dat is wat
ik voel. Wat ik denk is een heel andere zaak.
Ik denk bijvoorbeeld dat de vrije markt geen ‘geweldig
systeem’ zou zijn als het niet de beste kansen bood om de ‘neveneffecten’ zo
snel mogelijk uit de wereld te helpen. Ik denk niet dat de
ernst van die toestanden ‘overdreven’ kan worden, maar wel dat ze dankzij de
vrije markt veel minder vaak voorkomen dan vroeger. Ik denk dat
er inderdaad voor sommige problemen – zoals dat van de content
moderators die de hele dag naar gruwelijke beelden moeten kijken – een
technologische, AI-oplossing moet worden gevonden. En ten slotte : ik denk
niet dat geduld veel oplost, maar ongeduldig de verkeerde recepten
toepassen is nog erger.
Een van de misstanden die het meest tot de verbeelding
spreekt van een verwend lid van de westerse middenklasse als ikzelf, is die van
de arbeidsomstandigheden: lange uren, brutale opzichters, onveiligheid,
brandgevaar, giftige dampen, geen mogelijkheid om naar het toilet te gaan.
Alleen al dat laatste is voor een zestigplusser met een vergrote prostaat een
vreselijk scenario om aan te denken.
Maar als we
het nuchter bekijken, ziet de zaak er enigszins anders uit. Dan zijn die slechte
werkomstandigheden in de eerste plaats een gevolg van de lage lonen. In een
land of sector met heel lage lonen, zullen werknemers over het algemeen de
voorkeur geven aan een werkgever die iets hogere lonen
uitbetaalt – zodat ze hun kinderen te eten kunnen
geven – dan aan een die meer geld uitgeeft voor brandveiligheid. In
een land met hogere productiviteit en hogere lonen daarentegen zullen
werknemers en werkgevers een evenwichtiger keuze maken.
Dat
erbarmlijke werkomstandigheden en lage lonen twee kanten zijn van dezelfde
munt, is iets wat niet iedereen inziet. In de jaren 60 en 70 kon je priesters
en Davidsfondsmensen horen afgeven op het afstompende werk aan ‘de lopende
band.’ Over lonen maakten ze zich minder druk, want die dienden alleen maar voor
consumptie, voor het aankopen van koelkasten en het laten plaatsen van
oud-Vlaamse haarden.
Wie wel goed
het verband inzag tussen lage lonen en abominabele arbeidsomstandigheden, was
Emile Zola, een eeuw vroeger. In Germinal beschrijft hij hoe
de mijnwerkers hun energie moeten verdelen over het kappen van steenkool
enerzijds, en het plaatsen van stutwerk voor de veiligheid anderzijds. Allemaal
kappen ze liever steenkool, want ze worden per kar betaald, en die mijnen
storten maar af en toe eens een keertje in. Dat is een begrijpelijke houding.
Het is pas als de lonen een redelijk peil benaderen dat de werknemers meer
eisen gaan stellen aangaande wat vroeger, in poëtischer tijden, heette ‘de
veiligheid, de hygiëne en de verfraaiing der werkplaatsen’.
Hoe zit
dat met de lonen in de shadowlands – en dan vooral in de arme
landen waar de shadowlands de grootste oppervlakte innemen?
Een ding is zeker: de lonen zijn er laag. En naar onze normen extreem laag. En
een tweede ding dat zeker is: die lage lonen zijn het hoogst voor wie in een
multinational tewerk is gesteld. Zo’n bedrijf wil om te beginnen de beste
arbeiders aantrekken; het bedrijf is ook redelijk productief zodat een iets
hoger loon in de boekhouding amper opvalt, en ten slotte wordt het geleid door
westerse kaders die westerse normen gewend zijn. Een schoolvriend van mij ging
later werken voor een Belgische multinational en kwam daarbij vaak terecht in
Aziatische filialen. Van de plaatselijke beleidsmensen kreeg hij herhaaldelijk
de vraag om de lonen zeker niet te hoog in te stellen. Te hoge lonen waren een
doorn in het oog van andere bedrijven in de buurt en zouden bovendien de
economie kunnen ‘verhitten’.
Die
multinationals werken echter ook met toeleveringsbedrijven, en daar is de situatie
anders. De productiviteit is er laag, de arbeiders zijn er minder geschoold, en
de normen die een plaatselijke ondernemer voor ogen heeft zijn niet de
westerse. Toch wil zo’n ondernemer ook winst maken door op lonen – en dus ook
op arbeidsomstandigheden – te besparen. Aan de andere kant, en dat is het goede
nieuws, moet hij de lonen nog altijd op een, naar plaatselijke maatstaven,
redelijk peil brengen om arbeidskrachten aan te trekken, bijvoorbeeld uit de
landbouwsector. En nog beter nieuws: dat redelijke peil is al decennia aan het
stijgen, en nog sneller sinds de neoliberale omslag van de jaren ’80 en ’90.
Het is goed dat iemand als Naomi Klein erop uit trekt om voorbeelden te
verzamelen van waar het nog allemaal gruwelijk slecht is, maar het is ook goed
dat mensen als Rossling, Pinker en Norberg wijzen op de algemene tendens van
verbetering.
De
moeilijkste vraag van J.S. om te beantwoorden is zijn laatste: ‘Moeten we
misschien gewoon geduld uitoefenen?’ De Engelse liberale historicus Thomas Macauley
was een groot voorstander van geduld. In een stuk dat hij
schreef rond 1830, betoogde hij dat de regering niet te veel moest ingrijpen in
sociale kwesties. Ze moest ‘het kapitaal vrijlaten om zijn meest
winstgevende bestemming te vinden.’ Dat was de beste
garantie voor een vooruitgang waar iedereen wel bij zou varen. Engeland
zou in 1930 onvergelijkelijk veel rijker zijn dan in 1830, voorspelde hij,
zoals het in 1830 ook veel rijker was dan in 1720.**
Je kunt de
uitspraken van Macauley lezen als een pleidooi voor geduld. De brave man heeft
in elk geval gelijk gekregen. Het dagelijks inkomen van de gemiddelde burger in
rijke landen is, tussen 1800 en vandaag, gestegen van ongeveer drie tot ruwweg
100 dollar, een stijging van 3000 procent. Er zijn goede redenen om aan te
nemen dat de landen van het Zuiden dezelfde weg opgaan, en veel sneller dan de
rijke landen dat hebben gedaan***, omdat de technologie al voorradig is.
Toch heeft
Macauleys oproep tot geduld iets onbevredigends, iets zelfgenoegaams, iets
Victoriaans. Er is immers ongelijkheid, en bij schrijnende
armoede stoot die meer tegen de borst. Volgens econoom en statisticus Arthur
Bowley worden de opbrengsten van een bedrijf de laatste eeuwen globaal verdeeld
volgens de magische verdeelsleutel 63 / 37 procent. 63 procent moet worden
verdeeld onder de talrijke werknemers, en 37 procent moet worden verdeeld onder
de weinige eigenaars, die dat geld dan gebruiken voor luxe-consumptie of
investering. Maar er is geen reden waarom werknemers zich in alle
omstandigheden bij zo’n verdeling, en vaak nog een ongunstigere, zouden
neerleggen. Misschien kunnen ze door collectieve actie wel enkele procentjes
meer te pakken krijgen. Heel veel verschil zal het zonder productiestijging
niet maken, maar bij extreme armoede kunnen alle beetjes helpen.
En daar komt
nog iets bij. Mensen in armoede kunnen in apathie verglijden. Het gevaar
bestaat dat ze zichzelf als sukkelaars beschouwen. Een van de manieren om hun
waardigheid te herwinnen bestaat erin zich te verenigen, actie te ondernemen,
syndicaten en comités op te richten, eisen te stellen, en af en toe hun zin te
krijgen. Naomi Klein beschouwt collectieve protestactie als de werkplaats waar
de Nieuwe Mens wordt gesmeed. Ik zie dat anders. De Oude Mens is voor mij goed
genoeg. Maar zo’n collectieve actie kan wel helpen om respect af te
dwingen en zelfrespect op te bouwen. Actie en verzet zijn trouwens het enige
wat overblijft voor een mens die waardig wil overleven als het gaat om ‘plekken
waar lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik door leidinggevenden en
bewakers schering en inslag is.’ In zulke gevallen is geduld een moreel kwaad,
en is zowat elke vorm van verzet moreel gerechtvaardigd, de juridische en
desnoods de andere.
Collectieve
actie in de arme landen is ook niet zonder gevaren. Links-populistische
politici kunnen ze aangrijpen om een antiliberaal en economisch destructief
beleid te voeren, waar de armen misschien niet de eerste maar zeker de
uiteindelijke slachtoffers van zijn. Dat is een kwestie waar ik mij niet mee
bezig houd. Dat moeten ze maar in de arme landen zelf uitvechten. En
iemand zoals ik, die in het welvarende westen leeft, en noch het zakeninstinct,
noch de daadkracht heeft om zelf een bedrijf op te richten, moet niet bepalen
welk niveau van lonen en arbeidsomstandigheden zowel sociaal als economisch
aanvaardbaar is.
Er is iets
wat nog erger is. Als men toch mijn gevoelens wil peilen: ik word woest
als iemand de abominabele toestanden ergens anders in de wereld inroept om de
facto protectionisme goed te praten****. Dat is in het beste geval ondoordacht
en het in slechtste geval hypocriet. ‘Laten we
duurzame kleren kopen van bij ons in plaats van rommel in te voeren die
geproduceerd wordt in shadowland-fabrieken!’ Je moet niet lang
nadenken om te begrijpen wat dáár de gevolgen van zijn voor de werknemers van
die shadowland-fabrieken. Of nog: ‘Laten we internationale druk uitoefenen zodat die
Derde-Wereldproducenten eindelijk eens naar onze normen fatsoenlijke lonen en
correcte arbeidsvoorwaarden aanbieden!’ Mocht dát gebeuren, en vooral
mocht dat te snél gebeuren, dan kunnen die laagproductieve bedrijven meteen hun
deuren sluiten, in plaats van concurrentieel te blijven en langzaam uit te
groeien tot hoogproductieve bedrijven, met hoge lonen en betere
arbeidsvoorwaarden.
* Ken Loach geeft over de wereld van de
pakjesbezorgerij een mooie film gemaakt: Sorry, We Missed You. Door
een ongelukkige samenloop van omstandigheden komt Ricky Turner, een ijverige
pakjeskoerier, in de problemen. Helden die het slachtoffer zijn van tegelijk
een precaire sociaal-economische situatie en van een ongelukkige samenloop van
omstandigheden vinden we ook in andere werken met een soortgelijke strekking:
Stephen in Hard Times (1854), Gervaise in L’assommoir (1876),
Jurgis Rudkus in The Jungle ( 1905).
** De onvermoeibare Macauley drukt die eenvoudige
gedachte uit in twee zinnen van samen 368 woorden. Je moet de passage voor de
aardigheid eens opzoeken. Je vindt ze hier, en ze begint
met ‘If I were to prophesy …’
*** In de 19de eeuw verliep de stijging van
de inkomens traag, in de 20ste snel. Daar kunnen veel redenen voor zijn.
Een ervan lijkt mij te zijn dat er in de 19de eeuw verhoudingsgewijs meer
geïnvesteerd werd door types als Ebenezer Scrooge, ten koste van de consumptie
van de laagste klassen. Die investeringen vormden de voedingsbodem voor een
snellere vooruitgang later. De ene generatie werd opgeofferd voor welvaart van
de volgende.
**** Over de voordelen van vrijhandel
tegenover protectionisme, zie mijn stukje hier.
Collectivisme vs neoliberalisme
Het
heeft ontzettend lang geduurd, maar ik begrijp eindelijk ongeveer wat mijn
linkse vrienden bedoelen met ‘neoliberalisme’. Lang heb ik gedacht dat ze
bezwaar maakten tegen de ellende die door dat systeem werd veroorzaakt, tegen
de ongelijkheid die eruit voortvloeide, tegen de overvleugeling van de publieke
sector door de private sector, tegen het afschaffen van reguleringen, en tegen
de afbouw van de sociale zekerheid. Ik begreep het niet. De ellende
verminderde, de ongelijkheid nam op veel niveau’s af*, de publieke sector werd
groter – getuige het steeds grotere overheidsbeslag –, voor elke regulering die
wegviel kwamen er twee bij, en de uitgaven voor sociale zekerheid stegen van 16
procent van het BBP in 1970 tot 28 procent in 2008 – en bleven nadien
ongeveer stabiel**.
De
gelijktijdige lectuur van Naomi Kleins Dubbelganger en Johan
Norbergs Capitalist Manifesto heeft mij wijzer gemaakt. Met de
term ‘neoliberalisme’ verwijzen mijn linkse vrienden in de eerste plaats naar
een bepaalde mentaliteit die hen niet bevalt. Men beoordeelt
het neoliberalisme op zijn kwalijke bedoeling (winst maken no matter
what) en niet op zijn gunstige gevolgen (vermindering van ellende). Zo
waren er indertijd mensen die het communisme beoordeelden op de goede
bedoelingen ervan (gelijkheid) en niet op de ongunstige gevolgen (armoede).
De
linkse medemens hekelt de verheffing van het individu boven de solidaire
samenwerking. Klein vond het uitermate verrijkend dat de coronapandemie ons
weer met de neus op de feiten drukte: dat we allemaal dezelfde – mogelijk besmette
– lucht inademden! No man is an island! Ik discussieerde ooit
met een godsdienstleerkracht die mij klem zette met de volgende vraag: ‘Is de
mens een autonoom of een heteronoom wezen?’ In zijn opleiding had hij geleerd
dat de mens een heteronoom wezen was, wiens identiteit en overleven afhing van
de anderen om hem heen.
Autonoom of heteronoom, het is natuurlijk een onzinnige
tegenstelling. De mens is zowel autonoom als heteronoom. Net zoals hij zowel
coöperatief als competitief is. Men spreekt altijd over de concurrentie binnen
het neoliberale kapitalisme – terecht – maar men vergeet dat samenwerking een
oneindig veel grotere plaats in het systeem inneemt. De libertarische zakenman
Leonard Read probeerde in een gedachte-experiment te achterhalen hoeveel mensen
hadden samengewerkt om één potlood te vervaardigen. Journalist A.J. Jacobs wou
de mensen bedanken die zijn dagelijkse kopje koffie mogelijk maakten. Hij heeft
de wereld rondgereisd en duizend mensen persoonlijk bedankt, met de zekerheid
dat achter elk van die duizend mensen nog minstens tien andere schuilgingen.
Er
zijn vier manieren waarop mensen maatschappelijk weefsel tot stand brengen:
door elkaar na te bootsen, door dwang, door wederzijdse genegenheid, en door te
kopen en te verkopen. We gaan naar de mis of naar het voetbal omdat anderen ook
gaan, we betalen belastingen omdat we moeten, we voeden onze kinderen op uit
liefde, en we vormen een lange ketting van transacties om potloden en kopjes
koffie bij de klant te brengen. Veel van onze gedragingen zijn door
meerdere motieven tegelijk ingegeven, maar grof genomen hebben we die vier
zojuist genoemde manieren: tradities, de wet, de doelbewuste solidariteit, en
de markt. En over die laatste twee gaat het.
De
linkse medemens is geneigd om de sfeer van de doelbewust nagestreefde
solidariteit uit te breiden ten koste van de marktlogica. Als hij gematigd is,
erkent hij dat de markt nodig is, maar het blijft hem dwarszitten dat die markt
volgens het principe van eigenbelang werkt. De bakker staat midden in de nacht
vroeg op, niet uit solidariteit met zijn klanten, maar omdat hij zijn brood met
winst hoopt te verkopen, en de klant legt zijn goede geld op de toonbank – of
betaalt met de kaart – alweer niet uit solidariteit met de bakker, maar omdat
hij de honger vóór wil zijn. De gematigde linkse medemens aanvaardt dat, maar
hij vindt dat het neoliberalisme te veel het eigenbelangdenken bevordert, en te
weinig de solidariteit.
Zoals de
linkse medemens met mij een eindweegs het pad van de marktlogica wil bewandelen,
ben ik bereid met hem een eindweegs het pad van de solidariteit te volgen. De
marktlogica gaat ervan uit dat iedereen kan werken, maar wie ziek of oud is,
kan dat niet. De marktlogica vereist dat een werknemer een bedrijf verlaat
zodra hij ergens anders een beter aanbod krijgt, maar misschien is hij
ondertussen wel gehecht geraakt aan zijn bedrijf. De marktlogica dicteert dat
een directeur bezuinigt en overbodig personeel stante pede afdankt,
maar misschien voelt hij zich in die mate verantwoordelijk voor dat personeel
dat hij eerst naar een andere oplossing zoekt. Ook in deze kwestie zijn het dus
‘moeilijk definieerbare zaken als gevoel voor proportie, fatsoen, redelijkheid
en een zekere persoonlijke halstarrigheid, die de beschaving van de barbarij
scheiden.’
Laat ik
eerst twee woorden zeggen ter verdediging van de marktlogica. Hoewel gegrond in
egoïsme, is die logica niet gegrond in ongebreideld egoïsme.
Het ongebreidelde egoïsme is dat van de diefstal: al het voordeel is voor de
dief. Bij het gematigde markt-egoïsme ligt het voordeel aan de twee kanten. De
bakker staat vroeg op omdat hij aan het geld van de klanten een hogere waarde
toekent dan aan zijn nachtrust, en de klant offert zijn geld op omdat hij aan
het brood een hogere waarde toekent dan aan een iets beter gevulde spaarpot.
Allebei – de bakker én de klant – hebben vanuit hun eigen
gezichtspunt een hogere waarde ontvangen dan ze zelf hebben opgeofferd. Vandaar
dat de bakker en de klant meestal vriendelijk tegen elkaar zijn, al bestaan er
uitzonderingen. Handel – kopen en verkopen – betekent wederzijds voordeel.
Naomi Klein schrijft ergens terloops over ‘het nulsomspel van onze economie’.
Zo lang ze voor die interpretatie geen stevig bewijs levert, geloof ik eerder
wat ongeveer elke econoom beweert: dat een vrije-markteconomie géén nulsomspel
is.
De
Franse verlichtingsfilosoof Montesquieu sprak ooit over ‘le doux commerce’.
Daarmee bedoelde hij dat handel, net als muziek, de zeden verzacht. Het samen
zoeken naar het evenwichtspunt tussen het eigenbelang van de twee partijen
bevordert de empathie, de verdraagzaamheid en de vriendelijkheid. Maar het is
niet uitgesloten dat er zich in de markteconomie van vandaag omgekeerde
tendenties voordoen. Veel handelsvormen worden onpersoonlijker door de
digitalisering. En naast de handel zijn er ook evoluties in de bedrijfscultuur.
Sommige ceo’s behalen goede resultaten door een toxische sfeer te
scheppen. Daar staat tegenover dat andere ceo’s goede resultaten behalen door
een gezonde team spirit na te streven. Het is moeilijk om een
eindbalans van de tendenties op te maken.
Bij Karl Marx, en
zelfs bij de socialisten vóór hem, vind je de kritiek terug dat het oprukkende
kapitalisme een verkilling en vervreemding in de menselijke relaties teweegbracht.
Ik vraag mij dan altijd af of dat meer dan een indruk is. Bij Norberg las ik
dat er nogal wat statistisch en experimenteel onderzoek bestaat naar de vraag
welke maatschappijvormen het egoïsme, en welke het altruïsme bevorderen.
Interessant bijvoorbeeld is het Ultimatum Game****, waarbij twee
spelers met ongelijke macht een bepaalde som geld onder elkaar moeten verdelen.
Volgens onderzoek blijkt dat de grootste kans op een gelijke verdeling zich
voordoet als de deelnemers uit WEIRD-maatschappijen komen (western,
educated, industrialized, rich, democratic).
Ik wil
hier nog graag de ervaring meegeven die mijn Facebookvriend Dre Driessen opdeed
bij zijn ‘economisch en sociologisch toerisme’ dat hij ondernam in
Aziatische landen. ‘Waarom,’ schrijft hij, ‘is Bangladesh berucht
voor de vreselijke toestanden in zijn fabrieken [die niet toebehoren
aan multinationals]? Gewoon omdat er niets anders is, en de mensen aanvaarden
wat ze kunnen vinden. En waarom is er niets anders? Er bestaat een zeer diepgaande
cultuur van corruptie, liegen en een allesoverheersend wantrouwen. Er is geen
enkel gemeen goed, alles is ikke en de rest kan stikke, en alles
is hier en nu. Mensen werken niet samen, en vragen zich enkel
af: Wat zit er voor mij in? Hoe kan ik die of die dwingen om
mij iets te betalen?’ De ervaring van Driessen strookt slecht met de
wijdverbreide indruk dat in niet-westerse, arme landen, een groter gevoel van
samenhorigheid heerst – zeker als het tribale verband weggevallen
is.
De
hierboven beschreven toestand, zelfs als die maar een stuk van de waarheid
weergeeft, kan moeilijk aan het neoliberalisme worden toegeschreven. En
wat de neoliberale revolutie van de tachtiger jaren betreft: Norberg citeert
een metastudie die 511 onderzoeken heeft samengebracht, onderzoeken naar de
samenbewerkingsbereidheid van de Amerikanen, en hoe die evolueerde van 1956 tot
2017. Het hoopvolle resultaat was dat die bereidheid met 20 procent gestegen
was, ondanks de neoliberale revolutie. Dit is, ik geef het toe, het soort van
studies waar ik met veel scepsis kennis van neem, maar ze zijn minstens een
aanvulling op de eerder genoemde wijdverbreide indruk van toegenomen egoïsme.
Nu
iets anders. Het gezond verstand zegt ons dat er altijd mensen zullen zijn die wat
individualistischer zijn, naast anderen die meer houden van het
collectieve. Ik hoor het Boelwerfsyndicalist Jan Cap nog zeggen op
PVDA-meetings: ‘het collectieve, kameraden, het collectieve.’
Naomi Klein behoort ook tot de groep die houdt van het collectieve.
Je kunt geen tien bladzijden in haar boek lezen zonder twee keer woord collectief tegen
te komen.
Bij Naomi Klein denk ik aan een menstype dat de voorkeur
geeft aan ventilatiesystemen boven vaccins, aan openbaar vervoer boven een
eigen auto, aan openbare bibliotheken boven een eigen boekenkast, aan volks- en
wijkfeesten boven een tv-avond, aan wijkzwembaden boven een eigen
zwemvijvertje, aan parken boven een eigen tuintje, aan structurele
volksgezondheid boven welness en diëten, aan turnverenigingen boven
fitness-apparaten. Voor alle duidelijkheid: niet alle voorbeelden komen uit het
boek van Klein – dat van de vaccins en de ventilatiesystemen wel****. Grappig
vond ik dat Klein een verband legt tussen de hedendaagse individualistische
lichaamscultuur en het nazisme, terwijl het nazisme juist een heel collectieve
lichaamscultuur promootte, en daarbij inspiratie kon putten uit de oudere
socialistische beweging en het Rode Wenen.
Een
leuke vraag is nog deze: hoeveel mensen zouden er eigenlijk vrijwillig meegaan
in dat collectivisme waar Klein zo van houdt? De filosoof Nozick heeft daar een
speculatief stuk aan gewijd*****. Vertrekkend van de geringe aantrekkingskracht
van de kibboets onder de Israëli’s (3 procent van de bevolking) meent hij dat
niet meer 9 procent vrijwillig zou meegaan in een Full Monty-versie
van het collectivisme. Aangezien Klein vaag blijft over hoever haar
collectivisme zou gaan, kunnen we speculeren dat misschien 30 procent zou
willen meedoen met haar versie. En wat moet er gebeuren met de
overige 70 procent? Weinigen zijn vandaag enthousiast voor de harde staatsdwang
waarmee het systeem van sovchozen in de USSR en van volkscommunes in China werd
opgelegd. Is het alternatief dan de zachte staatsdwang van altijd hogere belastingen,
waarmee collectieve initiatieven dan worden gefinancierd? Klein ziet nog een
derde weg. Daar schrijf ik in een volgend stukje iets over.
* De
ongelijkheid kan onder andere worden gemeten met de Gini-coëfficiënt. Die werkt
met een schaal van 0 tot 1, waarbij 0 staat voor volledige gelijkheid. De
volgende cijfers geven alleen een ordegrootte aan, want de verschillende
bronnen zijn niet onderling vergelijkbaar. Daling van ongelijkheidscoëfficient
over de hele wereld: van 0.8 in 1988 tot 0.65 punten in 2013 (Wikipedia-1).
Belgische coëfficiënt: 0.26, amper 0.03 hoger dan recordhouder Slovakije. (Wikipedia-2). Chinese
evolutie: stijging van coëfficiënt 0.3 voor 1980 tot bijna 0.5 nu, terwijl de
algemene welvaart nochtans geweldig toeneemt (Norberg, Open, 2020).
Amerikaanse evolutie: stijging van 0.43 in 1990 tot 0.47 in 2022, door de
geringere stijging van de laagste inkomens (Statista). Wikipedia-2 geeft
voor Amerika een lagere coëfficiënt op dan Norberg: 0.40 in 2021. Zulke
verschillen hebben vaak te maken met berekening voor of na belastingen,
enzovoort.
** Cijfers over de sociale zekerheid: hier, hier en hier.
*** Over het Ultimatum Game,
zie https://en.wikipedia.org/wiki/Ultimatum_game
**** Uiteraard betwist Naomi Klein de noodzaak,
werkzaamheid en veiligheid van de vaccins niet. Dát is iets voor de andere
Naomi.
*****Over Nozicks essay aangaande de
beperkte aantrekkingskracht van het collectivisme: zie mijn stukje stu hier.
Schaterlachen met Naomi
Bij
één bepaald stuk van Naomi Kleins Dubbelganger heb ik
langdurig moeten schaterlachen. Niet zomaar eventjes, maar wel een halve
minuut. Ik was aanbeland in het hoofdstuk over de coronapandemie waarin Klein
haar eigen standpunten plaatst tegenover die van Naomi Wolf. De verschillen
zijn groot. Wolf behoorde tot de groep die de pandemie bagatelliseerde, Klein
tot de groep die de pandemie dramatiseerde. Wolf verspreidde de theorie dat de
vaccins enorme schade aanrichtten, en Klein – ha, hier wordt het moeilijk– is
eigenlijk ook geen grote voorstander van vaccinaties*, vooral niet als ze zich
als een individuele keuze aanbieden. Ze kan niet zomaar erg enthousiast zijn
over iets waar Big Pharma grote winsten mee kan maken. ‘We
kunnen niet vertrouwen op alleen farmaceutische technologie,’ citeert ze. En
dan somt ze op hoe de pandemie wél had moeten worden aangepakt. Ik citeer
ongeveer letterlijk:
- mondkapjesplicht op binnenlocaties
- het aannemen van (veel) meer verpleegkundigen
- loonsverhogingen [voor verpleegkundigen]
- gratis sneltesten
- goede persoonlijke beschermingsmiddelen op het werk
- toereikende ziekteverlofregeling voor alle werknemers
- bron- en contactonderzoek op wijkniveau, wat als bijkomend voordeel had gehad dat er banen in lang verwaarloosde achterstandsbuurten zouden zijn gecreëerd
- hoogwaardige ventilatiesystemen in publieke gebouwen zoals scholen
- . het aannemen van meer leraren en onderwijsassistenten om de klassen [en het besmettingsgevaar] te verkleinen.
En dan gaat
Klein verder met zo’n prachtig terloops zinnetje: ‘Dit zijn slechts
een paar voorbeelden.’ Slechts een paar voorbeelden ... nadat je
je met een steeds bedenkelijker gezicht door de lijst geworsteld
hebt, kijk, daar moet ik heel luid om lachen. En dan die
ventilatiesystemen die voor alle duidelijkheid ‘hoogwaardig’ moeten zijn! Je
vraagt je teleurgesteld af waarom de ziekteverlofregeling alleen ‘toereikend’
moet zijn.
Na haar eigen lijstje citeert Klein een activistische advocate, Beatrice Adler-Bolton, die Kleins mening deelt over de anti-corona maatregelen. De coronamaatregelen die de advocate voorstelt zijn grotendeels dezelfde als die van Klein, met nog enkele nieuwe erbij:
10.
verbod op huisuitzettingen
11. kwijtschelding van schulden [voor kansarmen]
12. hervorming van het gevangeniswezen.
En ook deze
activistische advocate eindigt met de zin: ‘Dit zijn slechts enkele
voorbeelden.’ Helaas, de tweede keer werkte het niet. De schaterlach
bleef achterwege, het werd een halve grijns. Een goede grap, zoals mijn broer
vaak citeert, mag je maar één keer vertellen.
Je weet niet
wat je het meest moet bewonderen bij Klein en Adler-Bolton. Het enthousiasme
waarmee allerlei sociale eisen ‘verbonden’ worden met het onderwerp van de
dag? De creativiteit die bij die verbanden aan het licht
komt? Het hautaine misprijzen voor de haalbaarheid van de eisen? Of
de angst om een sociale eis te vergeten – dit zijn maar enkele
voorbeelden?
Het
‘eisenplatform’ van Klein en van Adler-Bolton doet denken aan de maoïstische
Amada-groep waar later de PVDA uit is voortgekomen. Het ‘eisenplatform’ lijdt
aan ‘gauchisme’, wat Lenin de ‘kinderziekte van het communisme’ noemde.
Aanpassing van ziekteverlofwetgeving. Banen creëren in de achterstandbuurten.
Verbod op huisuitzettingen. Het aannemen van meer leraren. Kwijtschelding van
schulden … Een normaal mens zegt: wat heeft dat met corona te maken?
Gauchisme bestaat erin dat de activist niet goed aansluit bij wat
de normale mensen – in het jargon de massa’s genoemd – denken
en voelen. De gauchistische activist is perfect in staat om het verband tussen
enerzijds alle mogelijke sociale eisen en anderzijds corona uit te leggen,
zoals een Amadees in de jaren 70 perfect kon uitleggen waarom bij
gemeenteraadsverkiezingen een eis als ‘atoomschuilkelders’ een centrale plaats
moest krijgen. Hij kon dat perfect rationeel uitleggen, maar hij kon er niemand
mee overtuigen. Men bleef hem een halve gare vinden.
De normale
mensen – de massa’s – houden meer van rechtstreekse,
intuïtieve verbanden. Covid / ziekenhuizen / verpleegkundigen, dat is zo’n
verband. Je mag dus gerust loonsverhoging eisen voor de verpleegkundigen, al
zal ook dat weinig invloed hebben op de pandemie. Maar die pandemie is niet
echt wat de gauchistische activist bezighoudt. Bewustwording, massabewegingen,
strijd, dat is het ware. Daar schrijf ik nog snel iets over in mijn volgende en
misschien wel laatste stukje over Klein.
* Vaccinaties ruiken naar een technologische
oplossing voor een probleem, en dat valt niet zo goed in de smaak van
radicaallinks – denk aan kerncentrales om de CO2-uitstoot tegen te gaan. Zo
wordt Naomi Klein onrustig bij de gedachte dat er misschien technologische
oplossingen zouden worden gevonden voor de opwarming van de aarde. Ze is dan
ook naarstig op zoek gegaan naar wetenschappelijke studies die wijzen op de
gevaren van geo-engineering.
** Je krijgt de indruk dat radicaallinksen zich
van boekhouding weinig aantrekken. Ze zouden bij wijze van spreken
2,5 procent van het BBP besteden aan sociale woningbouw, 5 procent
aan openbaar vervoer, 10 procent aan uitkeringen, 15 procent aan onderwijs, 20
procent aan aan kinderopvang en bejaardenzorg, 25 procent aan gezondheidszorg,
30 procent aan pensioenen … oeps … we zijn al aan 107,5 procent, niet van het
budget, maar van het BBP. De lezer zal begrijpen dat deze cijfers volstrekt
willekeurig gekozen zijn – en tot in het absurde overdreven – om mijn punt te
verduidelijken. Dat punt heb ik met realistischer cijfers proberen te maken in
een van de eerste stukjes die ik schreef: er staat geen natuurlijke – hoogstens
een tactische – limiet op het eisenpakket van de radicaallinkse activist.
Boeddha of Mao
In
het laatste hoofdstuk van Dubbelganger gaat Naomi Klein op
zoek naar de oplossing voor het wereldleed – in de eerste plaats voor de
opwarming van de aarde. ‘Een aantal klimaatwetenschappers,’ schrijft
Klein, ‘wier werk ik respecteer zijn tot het inzicht gekomen dat er een nauw
verband bestaat tussen onze opgeblazen ikken en onze verwaarloosde
planeet.*’ Die ‘opgeblazen ikken’ zijn de reden waarom Klein haar
laatste hoofdstuk ‘Ontzelven’ noemt. We moeten ons ‘zelf’ leren loslaten. Klein
is het schrijven aan haar boek gaan beschouwen als een ‘ongebruikelijke
oefening om het ego af te schaffen.’ Bovendien acht ze het ego – het
individualisme – niet alleen verantwoordelijk voor de klimaatramp, maar ook
voor de impasses waarin de linkse beweging zo vaak in terecht komt: het ego van
de linkse voortrekkers veroorzaakt zelfgenoegzaamheid, gemakzuchtig victimisme,
op de spits gedreven meningsverschillen, en narcistische ‘blijken van
deugdzaamheid op de sociale media.’ Daarmee komen we nergens, denkt Klein. Het
ego staat ‘strategische bondgenootschappen’ in de weg.
Klein
begint op middelbare leeftijd mystieke trekjes te krijgen. Ze citeert een
geleerde die ernaar streeft om ‘over te vloeien in het rif dat hij zich
bestudeert.’ Die geleerde, bedenk ik bij mijzelf, zou in de gedichten van
Pessoa kunnen lezen hoe moeilijk zoiets is. Maar heel lang houdt de mystiek van
Klein niet stand. ‘Boeddhistische onthechting volstaat niet,’ schrijft ze.
‘Onze crises zijn door en door collectief. Dat betekent dat we in actie moeten
komen.’ Het ontzelven dat Klein nastreeft is dus een ander ontzelven dan dat
van de Boeddha. Het ego moet niet verdwijnen in het nirvana. Het moet
verdwijnen in de actievoerende massa. Dan sla je lekker twee vliegen in een
klap: je bent je vervelende ego kwijt én de wereld wordt veranderd. In de
ambitieuze formulering van Klein wordt dat laatste: ‘de historische kans wordt
gegrepen om zo’n beetje elke vorm van ongelijkheid onder de zon te bestrijden.’
Is dat
dromerij? Klein beweert van niet. Ze citeert geloofsgenoten die haar visie
delen. Keeanag-Yamahtta Taylor bijvoorbeeld die ooit tegen haar zei: ‘De strijd
helpt ons … om los te breken van ons individualisme.’ Of de schrijver John
Berger die schreef over ‘de alchemie van grootschalige protesten, stakingen,
bijeenkomsten en sit-ins’ waardoor mensen ‘tot het besef komen dat ze niet
slechts individuen zijn … maar dat ze tot een klasse behoren.’ Klein schrijft
ook vanuit haar eigen ervaring:
Heel af en toe heb ik dit zien
gebeuren. Ik was in fabrieken die waren overgenomen door arbeiders, op pleinen
die werden bezet door de mensen, en in steden die waren bevangen door een
revolutionaire koorts – momenten waarop iedereen tegen wie je opbotst tegelijkertijd
een politieke kameraad en een vriend voor het leven is.
Ik heb
in mijn jonge jaren ook wel iets meegemaakt van die ‘revolutionaire koorts’ en
ik verwacht er niet veel heil van, noch om de samenleving ten goede veranderen,
noch om een Nieuwe Mens te creëren die beter zou zijn dan de Oude Adam.
Vooreerst, en dat zal Klein met mij eens zijn, kan dat collectieve gedoe
evengoed heel kwalijke trekken aannemen. Ook de SA-mannen voelden hun ego
wegvloeien in de collectiviteit toen ze gevaarlijke excursies deden in
communistische wijken, bier dronken en strijdliederen zongen in grote
gelagzalen, en vastberaden achter een vlag aanliepen terwijl de camera van Leni
Riefenstahl draaide. Dat verdwijnen van het ego had je bij de
zwarthemden van Mussolini, bij de bruinhemden van Hitler, en bij de
Capitoolbestormers in Washington. Je hebt het ook bij de hooligans binnen en
buiten de voetbalstadions.
Bovendien is deze vorm van collectivisme beperkter in omvang
dan je zou denken. Zoals slechts een minderheid van de Duitsers lid werd van de
S.A., zo is het ook een minderheid van de bevolking die Wall Street wil
bezetten, die zich voor het klimaat ergens aan vastketent, of die al dan niet
vreedzaam door de straten trekt met luide slogans tegen de politie.
Soms is het
anders en heb je acties waar bijna iedereen van een bepaalde groep aan mee
doet. Klein geeft het sprekend voorbeeld van ‘fabrieken die werden
overgenomen door arbeiders’. Of denk aan stakingen, waar een meerderheid van de
werknemers aan deelneemt. Dat zijn hoogtijdagen voor de activist die volledig
en voltijds opgaat in de actie zodat, in de woorden van Klein, ‘zijn
opvattingen samenvallen met zijn daden.’ Maar wellicht overschat
die activist de mate waarin de gemiddelde deelnemer aan zo’n actie ‘zijn
ego verliest’. Er zijn ook arbeiders die een uur aan een stakingspost staan, en
daarna de rest van de dag rustig in hun tuin gaan werken. Ik heb er een gekend,
een overtuigde communist overigens, die tijdens een staking dag en nacht in de
weer was, maar toen de staking eindigde, had hij gemengde gevoelens: jammer dat
het gedaan is, maar toch ook blij dat hij weer mocht gaan werken.
Dat brengt ons
bij het volgende punt: het actiecollectivisme is niet alleen beperkt in zijn
omvang, het is eveneens beperkt in de tijd. Een staking duurt niet eeuwig. Ik
ken weinig fabrieksbezettingen die uitgemond zijn in een permanente overname
van een fabriek. Naomi Klein is zich van die beperking bewust. Ze beschrijft
een verkiezingsbijeenkomst waarop Bernie Sanders 25.000 mensen toesprak in
Queens, New York.
In de dynamiek van de massa
werden mensen niet alleen geroerd – ze werden daadwerkelijk getransformeerd.
Getransformeerd door de macht die uitging van het idee om op te staan en te
vechten, voorbij de smalste opvatting van identiteit en het eigen ik. Het
probleem is dat een presidentscampagne zo’n belofte per definitie niet kan
waarmaken. Een verkiezingscampagne heeft immers uit de aard van de zaak
een beperkte levensduur; ze eindigt wanneer de kandidaat wint of verliest (mijn
cursivering). Toen dat einde kwam en Bernie verloor, leek dat
ontzelvingsseffect dat we in campagnetijd zo krachtig hadden gevoeld ook abrupt
te eindigen … Dat nam niet weg dat we een glimp hadden opgevangen van wat
mogelijk is.
Wat
Naomi Klein hier schrijft over verkiezingscampagnes – dat ze uit de aard van de
zaak een beperkte levensduur hebben – dat geldt voor álle vormen van
‘revolutionaire koorts’. Eens komt er een einde aan, en daarmee ook aan
de transformerende kracht die individuën laat opgaan in het
enthousiaste collectief. Bij een nederlaag is dat duidelijk: velen zijn
ontgoocheld, een meerderheid neemt de draad weer op van een conformistisch,
arbeidzaam leven in de schaduw, een minderheid zet koppig door en bereidt zich voor
op een volgende golf.
De
kwestie wordt nog scherper gesteld als de beweging géén nederlaag lijdt, maar
overwint. Als Naomi Klein over die overwinning fantaseert, dwalen haar
gedachten gemakkelijk af naar het Rode Wenen van de jaren 20-30 van vorige
eeuw. Ik wil hier niet de vraag beantwoorden hoe de genereuze sociale politiek
in Wenen financieel mogelijk was, alleen wat de gunstige resultaten waren voor
de arbeidersbevolking van Wenen. In de woorden van Klein:
De gratis luiers en
babykleertjes. De in licht badende arbeiderswoningen … De parken en zwembaden.
Het recht op natuur. De artistieke en creatieve benadering van het
kinderonderwijs. De weigering om arme en neurodiverse kinderen af te schrijven.
Het is knap dat dat allemaal bestond honderd jaar geleden. Maar is
dat werkelijk voldoende om een blijvende transformatie van individualisme naar
begeesterd collectivisme te bewerkstelligen? De Vlaamse arbeidersgezinnen van
vandaag hebben meestal geen gebrek aan luiers en babykleertjes. Hun huizen
hebben grote ramen. Vlaanderen telt 292 zwembaden, waarvan 231 overdekte. Ik
heb nog nooit in een gemeente of stad gewoond waar niet een of meerdere parken
waren. De natuur wordt beschermd (ten koste van prijsstijgingen voor landbouw-
en bouwgrond). Kleuteronderwijzeressen worden gedrild in een kindgerichte en
creatieve pedagogie. Elke school heeft medewerkers die zich bezighouden met
neurodiverse kinderen. Misschien kan het allemaal nog veel beter, maar mijn
vraag is deze: zullen die zaken ervoor zorgen dat we minder individualistisch
zijn?
Een
Weense burgemeester van het bewuste tijdperk zei ooit: ‘De Wenenaar is geboren
in de sociaal-democratie, hij leeft in de sociaal-democratie en hij sterft in
de sociaal-democratie**.’ Los van het griezelige gevoel dat ik bij zo’n
uitspraak krijg, zie ik hierin vooral het standpunt van de bureaucraat wiens
hoogste doel het is dat iedereen lid wordt van de dezelfde uitvaartvereniging.
Dat heeft allemaal weinig te maken met de ontzelving die inderdaad – ik
zal dat niet ontkennen – kan optreden in grote massa-bewegingen.
Eén
revolutionair heeft het probleem van de massa-beweging tot in zijn uiterste
consequentie doorgedacht: de Chinese marxist Mao Zedong. Hij begreep dat ook na
de overwinning, en na het collectiviseren van al wat gecollectiviseerd kan
worden, het oude individualisme weer zijn lelijke kop kan opsteken. Misschien
is het zelfs nooit weggeweest. Dus moet je ook na de overwinning opnieuw
grootschalige protesten organiseren en revolutionaire koorts opwekken.. Er
moeten nieuwe vijanden gevonden worden, nu de neoliberale kapitalisten
verdwenen zijn. Die nieuwe vijanden zijn de politici,
bedrijfsverantwoordelijken, ingenieurs, kunstenaars, schrijvers, professoren en
leraren die ‘verburgelijkt’ zijn. Daartegen moet een Culturele Revolutie worden
gevoerd waarbij de massa’s opnieuw getransformeerd worden door de alchemie van
de strijdbeweging. ‘En daarna,’ vroeg een buitenlandse bezoeker aan Mao, ‘wat
komt er na de Culturele Revolutie?’ ‘Dan beginnen we opnieuw,’ antwoordde Mao.
‘Er zullen nog duizend Culturele Revoluties nodig zijn.’
Nou ja, niemand heeft ooit gezegd dat het makkelijk zou zijn. De boeddhistische weg naar het nirvana schijnt ook nogal wat voeten in de aarde te hebben.
*
Een andere formulering is deze: ‘Je zou de klimaatcrisis kunnen
opvatten als een overschot van broeikasgassen, maar je zou haar ook kunnen
begrijpen als een overschot van zelf.’
**
Ludwig von Mises, Notes and Recollections.
Uitbuiting van Derde Wereld
Extreem-links
De
‘uitbuiting van de Derde Wereld’ was voor mij indertijd het belangrijkste reden
om extreem-links te worden. Bij Naomi Klein duikt dezelfde reden vaak op in
verwijzingen naar de Shadowlands, die zich ook bij ons, maar toch
vooral in de Derde Wereld bevinden. Mijn belangrijkste reden om vandaag het
extreem-linkse gedachtegoed te verwerpen is dat het zogenaamde neoliberalisme
de Derde Wereld aan een snel temp rijker heeft gemaakt. Zie de statistieken van
Hans Rosling. Zie de Gini-index van de wereldongelijkheid die gedaald is van
0.8 in 1988 tot 0.65 in 2013. (Wikipedia-1).
Kleren uit lage-loonlanden
Naomi
Klein is wat vaag over wie in het Westen de Derde Wereld
uitbuit. Zijn het alleen de aandeelhouders van de multinationals? Is het ook de
Westerse middenklasse? Eén interpretatie zou kunnen zijn: iedereen die goedkope
kleren draagt die in lage-loonlanden gemaakt zijn. Maar die goedkope kleren
zijn zowel in het voordeel van degenen die ze dragen als van degenen die ze
gemaakt hebben, want die laatsten halen er een hoger inkomen uit dan ze anders
zouden hebben gehad. Multinationals creëren rijkdom in de Derde Wereld.
Economisch toerisme in Vietnam
Ik kreeg op
een van mijn Naomi Klein-stukjes een uitgebreide reactie van FB-vriend Dre
Driessen, die ik met zijn toestemming uitvoerig citeer.
‘Tijdens mijn ruim 5-jarig verblijf in Vietnam deed ik
regelmatig aan ‘economisch toerisme’. Ik maakte lange ritten met mijn 125cc
Honda, en ik sloeg nooit de industriezones of de alleenstaande fabrieken over.
Ik maakte dan van de gelegenheid gebruik om aan de vele eetkraampjes in de
buurt met de werknemers te praten.
In de zware industrie had je veel Chinese bedrijven die
aangezogen werden door de relatief lage loonkost en de totale vrijheid om het
milieu te vervuilen. Ook Microsoft en Intel waren er actief. Toen ik
er voorbij kwam dampte het asfalt nog. Zulke bedrijven hadden zich daar
gevestigd vanwege het gunstige belastingregime, en vooral om er van een brain
drain te profiteren. En verder had je fabrieken die halfafgewerkte
producten maakten en niet bekend zijn bij het grote publiek. Ik heb daar zeer
bekende merken gezien, zoals Samsung, Honda, Reebok, enz, maar ook veel merken
die enkel in de wijde regio worden verkocht.
Eigenlijk vielen die fabrieken best wel mee. De werknemers
werden naar Vietnamese normen zeker niet onderbetaald, en vaak was hun logement
nieuw en proper en werkten ze niet meer dan 8 uur per dag. Die fabrieken waren
rechtstreeks in handen van buitenlandse bedrijven: veel Japanse, Australische,
Zuid-Koreaanse, Taiwanese, Chinese, en in mindere mate Europese en Amerikaanse
bedrijven. Die bedrijven waren in de regel bang voor imagoschade en waren naar
plaatselijke normen goede werkgevers.’
Heel
anders dan wat in de fabrieken van de multinationals gebeurde, is wat Dre
Driesen gezien heeft van de omstandigheden in de Vietnamese bedrijven.
‘De echte sweatshops vond ik op het arme platteland, waar je
ineens in the middle of nowhere een fabriek zag staan. Dat
waren fabrieken waar men bijvoorbeeld ‘made in Vietnam’- labels in hemden
stikte die illegaal waren ingevoerd vanuit Bangladesh. Die sweatshops waren
meestal het resultaat van een samenwerking tussen een plaatselijke politicus
die de nodige contacten had, en die in een dun bevolkt gebied zonder
pottenkijkers, en met door de staat garandeerde leningen in de hand, een
plaatselijke halve of hele gangster, vaak een familielid, vond om zo’n bedrijf
op te richten.
Die
sweatshops staan ver van de steden. Neem de streek rond Saigon. Eenmaal je
voorbij de voorsteden bent, is het daar zeer dun bevolkt. Er zijn daar veel
rubberplantages, waarbij je één gezin hebt temidden van ettelijke vierkante
kilometers van rubberbomen. Er zijn daar ook eindeloze rijstvelden, met mensen
die al sinds mensenheugenis op dezelfde manier overleven. Die mensen weten vaak
niet wat er in de wereld te koop is, of ze vinden de weg niet naar de grote
stad.’
Ik vermoed dat
de sweatshops die Dre Driesen gezien heeft enerzijds nog altijd betere
voorwaarden aanbieden dan het werk op het land zelf, maar dat ze anderzijds
weinig perspectief bieden op verbetering. De werknemers kunnen geen eisen
stellen, want er zijn geen andere fabrieken waar ze naartoe kunnen, en de
gangster-werkgever heeft geen bijzondere prikkel om de productiviteit te
verhogen aangezien zijn winst door uitbuiting verzekerd is.
KKK - Klein, Klimaat, Kapitalisme
Wie
Naomi Kleins Dubbelganger leest, krijgt de indruk dat ongeveer
alle kommer en kwel waar hij bij het beluisteren van het nieuws kennis
van heeft genomen, voortvloeit uit de neoliberale vrije-marktlogica: het
kolonialisme van het verleden, het racisme van het heden, de brutaliteit van de
politie, het oppervlakkige consumentisme, de schrijnende armoede in de shadowlands,
de grofheid op het internet, de aantrekkingskracht van complottheorieën, de
excessen van de wellness-cultuur, de weigering om mondkapjes te dragen, het
succes van illiberale partijen, de inbreuken op de privacy, de
verloedering van het milieu, de onbetaalbaarheid van woningen, de triomf van
het ego over de solidariteit.
Klein
beschrijft zichzelf als iemand die zoekt naar het grote verband in ‘de
stortvloed van onsamenhangende feiten.’ Het vinden van dat grote
verband geeft de auteur en de lezer een vorm van gemoedsrust. John Berger
schreef haar dat het boek The Shockdoctrine ‘hem doordrong van
een gevoel van kalmte*’. Menig marxist en ex-marxist heeft dat gevoel
meegemaakt toen hij voor het eerst de leer ontdekte. Karel van het Reve
schrijft dat de bekeerling het gevoel krijgt dat ‘het raadsel van ’s mensen lot
op aarde nu eindelijk is opgelost.’
Nu is
Naomi Klein voor mij geen orthodoxe marxiste. Ze zou zich anders niet
bezighouden met Freudiaanse benaderingen van het dubbelgangersgevoel. Ik ben
nog van de oude stempel: het is Marx óf Freud. Ook overstijgt ze in sommige
hoofdstukken het allesverklarende, geruststellende simplisme van het
winstmotief-als-bron-van-alle-kwaad. Ik denk vooral aan het hoofdstuk over haar
neurodivergente zoon en het hoofdstuk over het zionisme, waar ze meer dan
ergens anders oog heeft voor de weerbarstige en veelkantige werkelijkheid. Maar
voor de redenaties waarmee ze de meeste mistanden in de wereld, soms elegant,
soms by hook and by crook, koppelt aan het kapitalisme en de
vrije-marktlogica, daar ben ik nogal immuun voor. Die redenaties zijn mij
meestal te vaag, te impressionistisch, of te vergezocht, al zijn nog zo subtiel
en spitsvondig. Bij veel van de verbanden en samenhangen die Klein ziet, kan ik
alleen maar het hoofd schudden en denken: ja, goed, oké, maar daar kan ik geen
stukje voor mijn blog uit halen.
Toch
zijn er enkele van die antikapitalistische thema’s die ik wel serieus wil
nemen: het zijn de traditionele misstanden, die geen enkele liberaal uit de weg
kan gaan: (1) de uitbuiting, de lage lonen en de erbarmelijke
werkomstandigheden, (2) de nakende klimaatcatastrofe, (3) de vernietiging van
natuur, cultuur en cultureel erfgoed (4) de opmars van vulgair consumentisme,
(5) de individualisering en de erosie van de solidariteit, (6) de economische
crisissen, (7) de teloorgang van gekoesterde culturele identiteiten.
T.W.
vroeg zich in een reactie op mijn vorig stukje af of ik de ‘tekortkomingen van
het mondiale kapitalisme’ misschien ‘met de mantel der liefde’ wilde bedekken.
J.S. vroeg zich in een andere reactie af of ik al die misstanden misschien zie
als de ‘neveneffecten van een verder geweldig systeem.’ Acht ik ze ‘zwaar
overdreven?’ Denk ik dat we ‘geduld moeten uitoefenen?’ Hoop ik dat
‘vooruitgang en technologie ze mettertijd wel zullen oplossen?’ Dat zijn
allemaal heel goede vragen, maar ik zou ze graag aanvullen met een andere
vraag. Worden die ‘neveneffecten’ veroorzaakt, dan wel opgelost door de
vrije-marktlogica? Worden ze erdoor verscherpt, dan wel gemilderd?
Om het
politieke landschap op te delen werk ik gemakshalve vaak met de link-rechts-as,
die de zaken kan verduidelijken, maar even vaak verwarring schept. De voor mij
meest verhelderende opdeling is die in de driehoek
liberaal-conservatief-socialistisch, waarbij iedereen per thema zijn voorkeuren
bij elkaar kan sprokkelen, zoals men vroeger bij de verkiezingen ook op
kandidaten van verschillende lijsten kon stemmen, het zogenaamde ‘panacheren’
dat onze geschiedenisleraar Bruno Creus zo geduldig uitlegde – alsof het mij
iets kon schelen.
Politieke discussies zijn altijd moeilijk. Als we even
uitgaan van twee gesprekspartners van ongeveer gelijke verstandelijke begaafdheid,
dossierkennis en intellectuele eerlijkheid, zijn er bepaalde hindernissen die
met grote regelmaat terugkeren. Tussen de liberaal en de conservatief krijg je
de moeilijke discussie over zingeving, attitudes en proporties. Een liberaal
vindt al snel dat de conservatief te subtiel is, dat hij denkt in cirkels en
spiralen, dat hij zich niet laat vastpinnen. Het overkwam de liberaal Thomas
Paine toen hij de discussie aanging met de conservatief Edmund Burke. Tussen de
liberaal en de socialist – die een rationalistisch uitgangspunt delen
– lijkt het grootste obstakel de veelheid van thema’s. De liberaal krijgt
de indruk dat de socialist voortdurend verspringt van thema, van materiële
ellende naar ongelijkheid, van ongelijkheid naar klimaat, van klimaat naar
mensvisie, en van mensvisie weer naar materiële ellende.
Eigenlijk zou ik liefst eerst iets schrijven over het
bestrijden van de materiële ellende, waar het kapitalisme een behoorlijke track
record kan voorleggen , maar laat ik voor een keer beginnen met het
klimaat en mijn stilzwijgen over die kwestie verbreken. Ik weet niets af van
CO2, maar ik ga er even van uit dat de klimaatgeleerden gelijk hebben als ze
zeggen dat onze CO2-uitstoot het klimaat opwarmt, dat die opwarming
schade toebrengt of zal toebrengen aan de welvaart in de wereld, en dat de
vermindering van CO2-uitstoot noodzakelijk is om die schade te beperken.
Is het
kapitalisme verantwoordelijk voor de CO2-uitstoot? Uiteraard, natuurlijk,
vanzelfssprekend**, want het is het kapitalisme dat de industriële
productiekrachten, om met Marx te spreken, ‘ontketend heeft’. En de
welvaartsstijging – door de industrialisatie en de
wereldmarkt – is ook nog eens mee verantwoordelijk voor de geweldige
bevolkingstoename***. Volgende vraag: biedt de vrije-marktlogica op zichzelf
enige waarborg dat de CO2-uitstoot vermindert? Tja, eigenlijk niet. Het is
jammer, maar het is zo.
Wat wil het
geval? In een vrije markt willen ondernemers zo goedkoop mogelijk hun waren
produceren en de consumenten willen zich die waren zo goedkoop mogelijk
aanschaffen. Als die productie het goedkoopst verloopt mét CO2, dan zal een
vrije markt de CO2-methode verkiezen. De technologie kan dat op zich niet
oplossen. Je kunt er wel op vertrouwen dat de technologie CO2-vrije
productiemethodes ontwikkelt, maar niet dat die productiemethodes automatisch
goedkoper zullen zijn dan die mét CO2. Misschien wel in de toekomst, maar niet
nu – anders waren ze al in gebruik.
In die
redenering moet de gemeenschap – de staat – tussenkomen om de energie-omslag op
te leggen. Maar daarmee is de discussie niet afgelopen. Er blijven drie
programma’s mogelijk. Het programma van de demagogische of goedgelovige
socialist die volhoudt dat de energie-omslag kan worden gefinancierd met het geld
en de winsten van de rijken. Het programma van de technocratische socialist
die gelooft in een slim plan om bepaalde productiemethodes af te
remmen en andere te bevorderen, door middel van wetten, reglementen,
overheidsinitiatieven, taksen, subsidies, premies enzovoort. En het programma
van de liberaal die de tussenkomst van de staat wil beperken tot het vastleggen
van een kader, met name door het invoeren van een algemene CO2-taks****,
waarbij de producenten en consumenten dan zelf moeten uitzoeken, met gissen en
missen, wat het beste alternatief is.
Daarmee
zijn bijlange na niet alle vragen beantwoord*****. Hoe snel moet de
energie-omslag gebeuren bijvoorbeeld? Ikzelf zou dat tempo niet
forceren, zeker niet in de arme landen. Bij een stijgende welvaart zouden die
landen, bij een snelle omslag, een te groot percentage van hun welvaart moeten
opofferen. Ze kunnen een deel van de inspanning beter naar de toekomst
verplaatsen. Dan kan ze betaald worden met een kleiner deel van een groter BBP.
Ten slotte
heb je nog de discussie rond degrowth. De gedachte doet
vooruitgangsmensen gruwen, maar hier wil ik alleen even vermelden dat zelfs die
zich binnen een vrije-marktlogica kan voltrekken. Het volstaat de CO2-taks, en
eventueel ook de taks op ander grondstoffengebruik, héél héél hoog in te
stellen. Dan is het aan de individuele producenten en consumenten om uit te
zoeken op welk onderdeel van de materiële welvaart er moet worden bespaard. Ik
hoop dat ik niemand op ideeën breng.
* De chaotische complottheorieën van QAnon maken
mensen onrustig, schijnt Klein te denken. Maar als de doofpotoperaties van
oliebedrijven, de machinaties van de CIA en de seksfuiven van Jeffrey Epstein
netjes aan één ordelijk en ‘banaal’ motief kunnen worden toegeschreven, te weten
dat van ‘winstmaximalisatie’ , dan ‘brengt dat de geest tot bedaren.’
** De socialistische industrialisatie in het
Oostblok en in China heeft verhoudingsgewijs meer CO2-uitstoot veroorzaakt,
maar dat doet in de gedachtegang die ik hier volg weinig terzake.
*** Dezelfde welvaartstoename zorgt op termijn
voor een verminderde groei van de wereldbevolking, maar dat is weer een andere
kwestie.
**** Een pleidooi voor de CO2-taks-oplossing wordt
uitgewerkt in Johan Norberg, The Capitalist Manifesto.
***** Vanaf hier wordt de discussie technisch. Ik
zal bijvoorbeeld niet op zoek gaan naar gepeerreviewde artikelen die pleiten
vóór geo-engineering, zoals Klein op zoek ging naar ‘tientallen’ dergelijke
artikels die pleiten tégen geo-engineering.
Nog één keer Naomi Klein: kortjes
Kritiek op rechts én op links
In haar
boek Dubbelganger bekritiseert Naomi Klein zowel rechts
én links, maar ze doet dat niet vanuit een ‘middenpositie’. Ze bekritiseert
rechts omdat het een onrechtvaardige maatschappij in stand houdt, en links
omdat het niet genoeg doet om daar tegenin te gaan. Woke-mensen hekelt ze niet
voor hun overdrijvingen – daar is ze zelf aan verslingerd – maar
voor hun inefficiëntie en individualisme. Ze noemt hen ‘mensen die met hun
eigen witte fragiliteit aan de slag gaan’ of die hun ‘gemarginaliseerde
groepsidentiteit vertegenwoordigen in speciaal daarvoor gecreëerde
ruimtes.’
Sociale media
Uit
alles blijkt dat Klein de sociale media graag gezuiverd wil zien van
boodschappen die haar niet bevallen: samenzweringstheorieën, fake news,
rechtspopulistische propaganda. Ze wil zo’n belangrijke taak niet overlaten aan
de tech-ondernemers. Overigens vind ik het wel een sympathiek trekje van haar
dat ze zich ergert aan het triomfalisme van haar vrienden wanneer haar vijanden
(Trump, Bannon, Wolf) hun account verliezen. Als radicaal-linkse beseft ze dat
de maatregelen tegen radicaal-rechts zich ook altijd tegen haar eigen kamp
kunnen keren.
Corona
Zowel
voor Naomi Wolf als voor Naomi Klein was de corona-epidemie een
‘opportuniteit’. Voor Wolf was het een gelegenheid om de staatsalmacht tegen
het individu aan te klagen. Voor Klein was het een gelegenheid om collectieve
oplossingen naar voren te schuiven om het individualisme te bestrijden. Hoe
waanzinnig de theorieën van Wolf ook zijn, door corona ben ik een heel klein
beetje in haar richting opgeschoven. Klein geeft zelf trouwens ook voorbeelden
van corona-maatregelen die werden misbruikt door staat en politie voor
algemenere surveillance.
Corona (2)
Naomi Wolf
heeft op een bepaald moment voorgesteld dat de urine van gevaccineerden zou
worden gescheiden van het gewone afvalwater, zodat een ongevaccineerde niet
door die mRNA-troep besmet zou raken. Het is jammer dat dergelijke waanzin doet
vergeten dat de vaccincritici op sommige punten gelijk hadden: het vaccin was
niet het wondermiddel dat men – ook ik – ervan verwachtte, het stopte amper de
virusverspreiding, de berichtgeving erover was propagandistisch en eenzijdig,
het kon ernstige bijwerkingen veroorzaken*, en een wettelijk verplichte
vaccinatie zou niet proportioneel geweest zijn. Het pleit voor Klein dat ze die
kritieken in mindere of meerdere mate onderschrijft. Ze schrijft ook, terecht,
dat de eenzijdige berichtgeving één van de redenen was waarom
samenzweringstheorieën zo’n succes hadden.
Samenzweringstheorie
De Europese
Commissie definieerde een samenzweringstheorie als ‘het geloof dat bepaalde
situaties of gebeurtenissen achter de schermen met een negatieve bedoeling
gemanipuleerd worden door invloedrijke krachten.’ Die definitie is niet naar de
zin van Klein. ‘Allemaal leuk en aardig,’ schrijft zij, ‘maar deze definitie
laat de belangrijkste factor buiten beschouwing: dat de theorie onwaar of
tenminste onbewezen is.’
Ik zou die
maatstaf van ‘onwaarheid’ of ‘gebrek aan bewijs’ minder sterk formuleren. Het
is voor een leek, die de deugdelijkheid van zogenaamde bewijzen moeilijk kan
beoordelen, eerder een kwestie van geloofwaardigheid. Veel
theorieën over corona waren erg ongeloofwaardig: dat corona met opzet werd
verspreid, dat de vaccins nanodeeltjes bevatten die ons gedrag konden
beïnvloeden, enzovoort. De theorie van Klein dat bijna alle kwalen in de wereld
kunnen worden toegeschreven aan de winstzucht van de kapitalisten, is voor mij
ook niet geloofwaardig, maar het is – toegegeven – een ongeloofwaardigheid van
een hoger niveau.
Oorlogseconomie
Voor de
aanpak van de klimaatproblematiek verwijst Klein uitdrukkelijk naar de
‘oorlogseconomie van de Tweede Wereldoorlog’ als een te volgen voorbeeld. Hayek
begint zijn klassieke boek Road to Serfdom met een
waarschuwing om in vredestijd vooral niet de methodes van de oorlogseconomie
toe te passen.
Wegkijken
Klein
neemt de Westerse middenklasse op de korrel omdat die liever ‘wegkijkt’ van de
miserie. Ze citeert James Baldwin: ‘Er zijn zoveel dingen die je liever niet
zou weten.’ Dat is in elk geval waar voor mij. Als mijn vrouw niet thuis is,
kijk ik niet eens naar het televisienieuws. In mijn filmkeuze ben ik een groot
liefhebber van escapisme. Dat is een morele en esthetische keuze waar heel wat
op af te dingen valt.
Maar ik wéét
wel dat er veel miserie op de wereld bestaat, en ik méén te weten dat de
remedies van Klein de boel eerder slechter dan beter zullen maken.
Protectionisme
Een van
de remedies die de boel slechter maken is het protectionisme. Naomi Klein is
Jonathan Holslag niet en protectionisme behoort niet tot haar core
business, maar enkele losse opmerkingen van haar wijzen wel in die
richting. Ze prijst de Canadese NPD omdat die zich altijd verzet heeft tegen
‘ongunstige handelsdeals’. Ze spreekt over de Amerikaanse vakbondsleden die
zich door de Democraten verraden voelden toen die ‘in de jaren negentig
handelsakkoorden afsloten en fabriekssluitngen mogelijk maakten’. Ze gebruikt
de kwestie meteen om Trump te kapittelen: hij beloofde ‘de handelsakkoorden te
verscheuren’ maar in werkelijkheid voerde hij ‘vrijwel uitsluitend kleine
veranderingen aan het handelsbeleid door.’ Zoals ik het interpreteer: Trump was
nog niet protectionistisch genoeg.
Het wrede verleden
Wij, Westerse mensen, vindt Klein, moeten ons bezinnen
over de wreedheden uit ons verleden. Dat is een aanvaardbaar advies. We mogen
de geschiedenis niet vervalsen: die wreedheden wáren er, net als trouwens
veel bewonderenswaardige dingen. Vaak waren die twee zelfs verstrengeld. Wat ik
echter niet begrijp is dit: waarom zouden we ons vooral over
die wreedheden bezinnen? Vragen wij aan de Afrikanen of aan de Native
Americans om zich vooral over de wreedheden uit hun verleden
te bezinnen? Moeten de Duitsers zich in hun geschiedenisles vooral over
Hitler bezinnen? Kunnen we geschiedenis niet wat afstandelijk bekijken?
Met af en toe een grapje, zoals meester Bernard dat deed in het vierde
leerjaar?
Vrijheid, een leeg begrip
Op veel
plaatsen in haar boek prijst Klein de collectieve vrijheid boven de individuele
vrijheid. Tekenend is haar beschrijving van een manifestatie tegen
coronarestricties. ‘Op straat brulden mensen: vrijheid. Dat grote lege woord. Want vrijheid om wat?’
Helaas,
wat Klein hier niet begrijpt is dat ‘vrijheid’ tot op grote hoogte een leeg
begrip moet zijn, zodat mensen het een eigen invulling kunnen
geven, en niet een invulling die Klein, of een of ander collectief, welgevallig
is. Bovendien is haar vraag ‘vrijheid om wat?’ zinloos als je ze stelt aan de
demonstranten van hierboven. Die wisten precies wat ze met hun vrijheid wilden
doen: ongevaccineerd en zonder mondkapjes rondlopen, op café gaan, ongehinderd
hun beroep uitoefenen. Natuurlijk mocht de staat die vrijheid beperken – maar
slechts omwille van de volksgezondheid – niet omdat het begrip
vrijheid ‘leeg’ was.
Politie
Als de
politie terecht of ten onrechte, per ongeluk of met opzet, iemand doodschiet,
ligt het in de lijn van de verwachtingen dat er protest komt. Gematigd links
eist dan hervormingen en radicaal links wil meteen de politie afschaffen. Dat
laatste was een veel gehoorde eis bij de BLM-beweging. Ik moet Klein bewonderen
voor de manier waarop ze de radicale eis overneemt en die zo formuleert dat
gematigd links er zich niet aan stoort. Defund the police wordt
bij haar: ‘geld dat niet zou moeten gaan naar gemilitariseerde politie maar
naar onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg’. En verder schrijft ze nog dat
het erop aan komt ‘alternatieven voor de politie uit te denken.’ Misschien
denkt Klein bij die alternatieven aan de ‘legers van maatschappelijke werkers’
in het Rode Wenen. Zelf denk ik dan aan het lied Gee, Officer Krupke.
Hoe gaat het ook weer? Juvenile
delinquency is a social disease / So take him to a social worker.’ En laten we het slot niet vergeten: Officer
Krupke / Krup you!
Leren van Bannon
Tijdens
de corona lockdown heeft Klein een ‘onnoemelijk aantal uren’ naar de podcast
van de radicaal-rechtse populist Steve Bannon geluisterd. Ze schaamt zich
daarvoor, zoals ik mij schaam als ik te lang op FB of op X een discussie volg,
waarvan allang duidelijk is dat de argumenten langs de twee kanten uitgeput
zijn. Maar ik begrijp Kleins fascinatie. Ze ziet Bannons gedrevenheid en
zelfverzekerheid. Ze stelt zich wellicht in gedachten voor dat ze met hem moet
debatteren, en beseft hoe onmogelijk het zou zijn om zo’n debat te winnen,
zeker als er veel Bannon-aanhangers in de zaal zijn.
Uiteindelijk heeft Klein van Bannon drie dingen geleerd. Ten
eerste, dat het mogelijk is om een argument om te draaien. Als links bezwaren
heeft tegen de kapitalisten, gaat Bannon die kapitalisten vervangen door
‘globalistische elite’. Dat moet radicaal-links ook kunnen, denkt
Klein. Ten tweede: dat je altijd moet oproepen tot actie, al is het maar een
tussenkomst op een oudercomitévergadering. Ook dat zou radicaal-links moeten
kunnen. En ten derde: dat je een brede beweging moet
nastreven. Je moet samen optrekken met mensen voor één zaak, al verschil je
over andere zaken van mening. Over die andere zaken moet je licht heengaan. Je
maakt er een grapje over. Geen gedram. Maar een radicaal-linkse die niet mag
drammen, dat wordt moeilijk.
Diagonalisme
Klein is
ook gefascineerd door het diagonalisme: rechtse rebellen, rare allianties
tussen extremen, ongewone combinaties van links en rechts, heterogene
samenzweringstheorieën. Ik kan mij daar niet druk in maken. Alleen wie dacht
dat links en rechts door een loodrechte streep gescheiden was, kan zich
verbazen als de streep plots diagonaal blijkt te liggen. En als die
diagonalisten de extremistische en gewelddadige toer opgaan, dan moet de
politie maar een oogje in het zeil houden.
Fascisme
Klein
beschuldigt de Andere Naomi ervan dat ze ‘door te pas en te onpas met fascisme te
strooien het woord in het absurde trekt.’ Dat is een pertinente kritiek, maar …
Klein doet zelf niet veel anders. Zo spreekt ze van
‘een ecofascistische toekomst, oftewel een toekomst waarin ecologische
angsten worden aangewend ter rechtvaardiging van gewelddadig optreden tegen
degenen die als minderwaardig worden beschouwd … Het ecofascisme is een reële
dreiging die onder delen van het rechtse spectrum steeds meer aan de
oppervlakte treedt.’ Of wat moeten we denken van het citaat van Arielle Angel dat
Klein ons meegeeft: ‘De laatste tijd voel ik in mijn lichaam de dreiging van
het fascisme kloppen als een ooit gebroken bot vlak voordat de regen
valt.’
* Bij vaccinatie van bejaarden en van mensen van middelbare leeftijd was het overduidelijk dat de voordelen van vaccinatie zwaarder wogen dan de mogelijke bijwerkingen. Bij jonge mensen en kinderen was dat minder duidelijk. Jonge mensen vaccineren zodat ze ouderen niet besmetten was ook al geen erg zwaar argument omdat het vaccin vooral het ziekteverloop beïnvloedde, en veel minder de virusoverdracht.
** Over
diagonalisme in coronatijden, zie mijn stukje hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten