zaterdag 12 november 2022

Het sublieme van de zee

 

    Sinds we de meeste van onze weekends aan de kust doorbrengen, gaat veel van mijn tijd op aan staren naar de zee. Ik staar natuurlijk niet alleen naar de zee, maar ook naar de garnaalvissers, de strandwandelaars en de honden-met-baasje, maar al die dingen zouden mij niet zo fascineren zonder de achtergrond van de zee. Op dit eigenste ogenblik is de mist zo dicht dat ik de plaats van de kustlijn amper kan raden, en die van het kunstwerk* dat waarschuwt voor de opwarming van de aarde en stijging van de zeespiegel, al helemaal niet. Maar dat verandert de zaak niet: ik blijf staren, in het niets. Mocht ik de knittelverzen van De Schoolmeester dunnetjes willen overdoen, dan schreef ik misschien een gedicht dat begon met

                De zee is eigenlijk iets
                Dat vergelijkbaar is met niets.**
 
     Dat ‘niets’ staat dan voor ‘hét niets’, waarmee de belangrijkste eigenschap van de zee als voorwerp van contemplatie is aangegeven. ‘Avec la mer du nord, comme dernier terrain vague,’ zong Brel, en dat was de spijker op de kop. Het is een terrein gekenmerkt door leegte. De woestijn zoekt het ook in die buurt, en de steppen van Midden-Azië, de wide open spaces van Canada, de grasslands van de Midwest en de ijsvlakten van het allerhoogste noorden en het allerverste zuiden. Bij ons echter is alles volgestouwd, en moeten we wachten op dichte mist of een flinke laag sneeuw vooraleer de drukte van het veelvormige Zijn wat getemperd wordt. Of we moeten naar de kust om echt grote leegte van dichtbij te zien. 
     En te erváren, want de mens is, net als de natuur van Aristoteles, behept met een horor vacui, een vrees voor de leegte. Bij minder gevoelige naturen – waar de meesten van ons toe behoren – zwakt die vrees af tot een niet onaangename frisson. ’t Is eigenlijk best prettig, en zeker fascinerend om in de leegte te schouwen. 19de-eeuwse filosofen noemden die frisson in hun estethicaleer: de ervaring van het sublieme. 
     Als kind was ik daar niet gevoelig voor. De zee was om in te spartelen, om uit te dagen, om putten vol te laten lopen die ik met mijn broertjes gegraven had. Als we naar de zee keken, keken we naar de dingen die zich óp de zee bevonden, voornamelijk de ‘mailboot’ in de verte en de ‘plezierboot’ vlakbij. De zee zelf bleef onzichtbaar. We wisten ook niet dat we iets misten.
     Toen ik een jaar of zeventien was, werd dat anders. Ik was op vakantie aan zee met een vriend, en samen keken we naar de zee met het vaste doel om iets te voelen. We wisten dat we verondersteld waren dat te doen. We wisten dat andere mensen iets voelden. Maar ons het lukte niet goed. Na enkele minuten staren werd de verveling, om met Elsschot te spreken, ‘drukkend, onuitsprekelijk.’*** Wij begonnen weer te discussiëren over politiek en filosofie.
     Iets van die verveling vond ik onlangs terug in het prachtige boek Out of Sheer Rage van Geoff Dyer. ‘The sea,’ schrijft Dyer, ‘you watch it for a while, lose interest, and then, because there is nothing else to look at, go back to watching it. It fills you with great thoughts which, leading nowhere and having nothing to focus on except the unfocused mass of the sea, dissolve into a vacancy which, in turn, for want of any other defining characteristic, you feel content to term ‘awe’. Vooral de laatste zes woorden verraden dat de auteur zich boos maakt op mensen die echt ‘awe’ beweren te voelen in het aangezicht van de zee. ’t Zijn oplichters, zie je Dyer denken, en je voelt zijn jaloezie op die mensen doorschemeren.
     Zelf heb ik de zee maar ontdekt enkele jaren geleden in Portugal toen we Kaap Sint-Vincent bezochten, het zuidwestelijke punt van Europa. Ik stond er op een hoge rots en en voelde mij helemaal omringd door zee. De horizon vormt een hoek van 270 graden die je niet in een keer kunt overzien. Je denkt zelfs dat je, naast de kromming van de horizon, ook die van de aarde ziet****. Die krommingen, met cirkel en bolvorm als limiet, brengen je bij een andere bron van de sublieme ervaring: de eindige oneindigheid.
     Op foto’s en schilderijen met zeegezichten is de horizon een rechte lijn. Dat is ook wat het kind ziet.  De volwassene die voor de zee staat ziet een stuk van de cirkelvorm, en hoe hoger hij staat, op de zevende verdieping bijvoorbeeld, hoe meer hij van die cirkelvorm ziet en ervaart. Bij dichte mist, dat geef ik toe, is het minder.
    Daar komt nog iets bij: de beweging. ‘De zee, de zee, klotst voort in eindeloze deining,’ schreef Willem Kloos. Dat is onzin. De zee klotst niet, behalve in havens, dokken en vaargeulen en dat is niet de verschijningsvorm, geloof ik, waar Kloos zijn ziel weerspiegeld in wilde zien. Maar dat van die deining is waar. En die deining, valt mij nu op, gebeurt in lichtjes vertraagde film. De golven hebben een eigen, waardig, niet-menselijk, ritme. Ze hebben iets van een bewegende foto, zoals die voorkomen in de Harry Potter-films.  ’t Is lichtjes surrealistisch. En subliem natuurlijk.

     

* Zie hier.
** Zie het gedicht van De Schoolmeester over de leeuw: ‘De leeuw is eigenlijk iemand / die bang is van niemand’.

*** Elsschot schrijft dat naar aanleiding van het ‘gezeur van de zee’. Bedoelt hij daarmee het geruis van de branding? Zelf heb ik die nog nooit als ‘drukkend’ ervaren.

**** Zie ook het stukje van Simon Gelten over kimduiking op de Blog van Swinkels.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten