Robert E. Lee – Bobby Lee – was de bevelhebber van de Zuidelijke troepen tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Hij was een kundig generaal, tactisch briljant en geliefd bij zijn soldaten. Als zijn leger er slecht voor stond, had hij de neiging om spoorslags naar de frontlinie te rijden en deel te nemen aan het gevecht. Zijn troepen begonnen dan te scanderen: ‘Lee to the rear! Lee to the rear!’ – Lee / moet / naar achtereuh! Lee / moet / naar achtereuh!
Politiek was hij gematigd: voor de geleidelijke afschaffing van de slavernij en tegen de afscheiding van de Zuidelijke staten. Maar toen Virginia werd bedreigd door soldaten van het Noorden – those people – was het zijn plicht als soldaat om wat hij als zijn geboorteland beschouwde te verdedigen. Hij moest zich uiteindelijk overgeven, verliet het leger en werd rector van een kleine universiteit.
Bij leven werd hij gerespecteerd door vriend en vijand – Lincoln en Grant om twee van de laatste soort te noemen. Na zijn dood nam zijn populariteit nog toe. In het Zuiden was hij de tragische Held van de Verloren Zaak, en in het Noorden … ook, want daar werd de Zuiderse kijk op de oorlog al snel overgenomen. Films als Birth of a Nation en Gone with the Wind waren populair in álle staten van de VS.
Ook in de geschiedschrijving maakte Lee een goede beurt. In 1935 verscheen een vierdelige biografie van de hand van D.S. Freeman waarin de generaal geprezen werd voor zijn ‘eenvoud en zijn hoogstaande geestesleven’. Hij was vriendelijk, bescheiden, galant, onbaatzuchtig en verzoeningsgezind. Freeman heeft elke brief geschreven door en gericht aan Lee nageplozen en hij had geen onvertogen woord gevonden, en niets dat ook maar leek op een vloekwoord.
Helaas, de biografie was nog maar een jaar verschenen en er dook een onbekende brief van Lee op die wel een afgekort vloekwoord bevatte, en nog iets anders. Het was een verslag van een inspectie die Lee als luitenant had uitgevoerd. Samen met een collega had hij een vuurtoren aangetroffen waarvan de deur gesloten was, en ze hadden zich dan maar toegang verschaft door het raam naar binnengekomen.
Toen vonden we de bewaker voor de deur. Wij waren prikkelbaar en zenuwachtig, hij reageerde giftig. Er ontstond een gevecht dat eindigde met zijn dood … Wij hebben geen enkel excuus, behalve dat we handelden uit noodweer. De vuurtoren was trouwens in een verwaarloosde staat en ongelooflijk vuil. Ik hoop dat het niet lijkt of we de regering nu van een waardevolle ambtenaar hebben beroofd – maar dat we haar integendeel een dienst bewezen hebben, aangezien de betrekking nu kan worden opgenomen door een betere dienaar van de staat dan dat verd–mde Canadese serpent.
Men dacht eerst dat het verslag een vervalsing was. Freeman bestudeerde het, en concludeerde dat het wel degelijk het handschrift van Lee was. Hij twijfelde er niet aan dat de moord een kwestie was van wettige zelfverdediging. Hoogstwaarschijnlijk was die begaan door de collega van Lee, maar die laatste verwoordde het zo alsof ze collectief verantwoordelijk waren. Zo was Lee nu eenmaal, altijd de verantwoordelijkheid op zich nemen.
In 1977 werd het verslag nog eens opnieuw bekeken door een andere historicus, John L. Gignillat. Hij bestudeerde de overblijfselen van de vuurtoren, bestudeerde de plaatselijke archieven, en kwam tot de conclusie die Freeman ook had moeten vinden, als hij enig gevoel voor humor had gehad: de vermoorde bewaker van de vuurtoren was inderdaad een serpent, dat wil zeggen: een slang.
In de tijd van Lee bestonden er nog geen pictogrammen om aan te geven dat je een boodschap ironisch moest lezen. Een stuk in de krant werd niet ingeleid door de melding dat het ‘sporen van satire’ kon bevatten. En of een auteur iets letterlijk meende of niet, dat moest niet, na een klacht van Unia of Gaia, worden uitgemaakt door een rechtbank.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten