Toen ik op Facebook een aankondiging zag
voor het boek De opkomst en ondergang van
de Citroën Berlingo van Jo Komkommer, dacht ik dat het niets voor mij was.
Ik heb weinig interesse voor de geschiedenis van auto’s en iemand die als
schuilnaam ‘Komkommer’ kiest, dacht ik, moest wel een flauwe grappenmakker zijn.
Dat was een dubbele vergissing want ‘Komkommer’ is de echte naam van de auteur
en het boek gaat niet over de geschiedenis van auto’s. Het is een bundel
alleraardigste memoires – een genre dat ik erg genegen ben.
Ook de toon van het boek bevalt mij:
een combinatie van melancholie, humor en zelfspot. Dat is niet zo’n moeilijke
toon om te hanteren, maar als je hem héél héél goed wil treffen, dan moet je
toch van goeden huize zijn. Vooral met die zelfspot is het oppassen: als heer
wil je immers je waardigheid bewaren, anders word je een komiek, een clown of
een hofnar. ’t Is een dunne grenslijn maar Jo blijft altijd aan de goede kant
ervan. En overigens ís Jo natuurlijk van goeden huize: zijn grootvader, leren
we, was een rijke diamantair.
In een voor mij herkenbaar hoofdstuk
beschrijft Jo hoeveel moeite hij moest doen om zijn rijbewijs te halen. De
eerste keer, schrijft hij, faalde hij bij het vierde manoeuvre. Het vierde
manoeuvre … zo ver ben ik de eerste keer niet geraakt. Ik moest alvorens de manoeuvres aan te vatten even de ruitenwissers aanzetten. Omdat ik de juiste
hendel niet vond, werd ik meteen op de bus naar huis gezet. Maar de tweede
keer verknoeide ik het inderdaad ook met de manoeuvres. Jo spreekt van een
trillende rechtervoet. Bij mij was het niet alleen de voet, maar het hele rechterbeen
dat ongecontroleerde bewegingen maakte, eerder schokken dan trillingen. En toen ik uiteindelijk toch slaagde voor de manoeuvres, volgde de vuurproef van het kruisend verkeer. Jo vat de paniek van de beginnende chauffeur in die situatie samen in een treffend detail: de vreugde die hij voelt telkens wanneer het verkeerslicht op rood springt zodat hij even naar adem kan happen.
Ook herkenbaar is de geringe aanleg
voor klussen. Op pagina 152 van het boek staat een foto afgedrukt met als
bijschrift ‘Klusjesman Jo maakt zich op om een gloeilamp te vervangen.’ Dat is
op zich al grappig, maar met de foto erbij is het nog véél grappiger. Ik heb tenminste
heel luid gelachen. Zelf kan ik redelijk goed gloeilampen vervangen. Ik heb
hier in huis alle boekenkasten gemaakt van timmerpanelen. Maar elk jaar wordt
het wat minder. Zo zie ik er, net als Jo, geweldig tegen op als ik een fietsband
moet oppompen. Als kind kon ik het, maar nu heb ik er de grootste moeite mee.
Ik ben dan, net als Jo, geneigd om het materiaal de schuld te geven en moet
vechten tegen de verleiding om stante pede een nieuwe fietspomp te gaan kopen
en meteen aan de fietsenmaker te vragen of hij, nu ik daar toch ben, snel wat
extra lucht in mijn banden wil jagen.
Eigenlijk zijn het die herkenbare
hoofdstukken die ik het liefste lees. Jo vertelt ook heel boeiend over zijn
verleden als reisleider in Californië, zijn verblijf in San Francisco, zijn
fietstochten met vrienden, zijn kaartavonden, zijn ervaringen als marathonloper,
en nog veel meer. Maar als ik díe hoofdstukken lees, wordt mijn plezier een
beetje vergald door jaloezie. Bij memoires van Grote Mannen heb ik die jaloezie
niet. De bronnen van de Nijl ontdekken is niets voor mij. Ik zou opzien tegen
de moeite.
Maar wat Jo heeft meegemaakt, dat hàd mijn
leven kunnen zijn. Californië, San Francisco, fietstochten, kaartavonden … met
iets andere keuzes in mijn leven, met een iets avontuurlijker aanleg, met iets
meer talent voor vriendschap, had ik dat ook allemaal gehad. Vooral dat
verblijf in San Francisco spreekt tot mij, in een huis dat Jo als een ‘vrijstaat’
omschrijft, samen met een stel twintigers die ‘de schemerzone tussen de
onbezonnen kinderjaren en het opnemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid
als een uitgesteld paradijs beleefden’ … Die Amerikaanse fanfare
van honger en dorst wordt erg aanstekelijk beschreven.
Wat had ik graag in die fanfare meegelopen.
Tussen het schrijven van memoires door is Jo
ook bijna 25 jaar receptionist geweest in een Antwerps hotel. Zoals hij het
beschrijft, moet dat een fijn bestaan zijn. Toch kwam ook voor hem na een
kwarteeuw het ‘is-dit-het-maar?’-gevoel.
Hij wou iets nieuws proberen. Hij zocht daarom een loopbaanbegeleidster op, en
na een reeks gesprekken stond haar conclusie vast: ‘Ik zie in jou een geboren
leraar Frans.’
Dàt ben ik dan weer wel geweest. En
daarna leraar Nederlands, wat nóg fijner was.
* Ik
heb al eerder iets geschreven over het boek (hier). Het is in eigen beheer uitgegeven (zie ook hier en
hier), werd gedrukt op de persen van
Education Prolétarienne/Proletarische Opvoeding, en kan met een Messenger-berichtje
besteld worden bij de auteur (hier). Onder andere Kees van Kooten en Christophe Vekemans lieten zich gunstig
uit over de eersteling van de auteur: Dinsdagen
in november.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten