De financiële wereld
Als je vindt dat iemand al te gemakkelijk heel veel geld verdient, kun je hem een ‘graaier’ noemen. Ik heb het nu niet over diefstal, of regelrechte corruptie, maar bijvoorbeeld over mensen die veel geld verdienen als belegger, als ceo, als advocaat, als medisch specialist, als voetballer, als filmacteur of als politicus. Dat hangt in het algemeen minder af van de sommen geld dat die mensen ontvangen dan van hoe hun activiteit geapprecieerd wordt. Sommigen bijvoorbeeld vinden dat politici niets nuttigs bijdragen aan de samenleving. Dan zijn het meteen graaiers, ook al zijn ze middenmoters onder de hoge inkomens. Mensen die niet van voetbal houden vinden het ongehoord dat iemand miljoenen verdient door achter een bal aan te lopen en er af en toe tegen te trappen. Men vergelijkt dat dan met andere sportdisciplines waar men zich ook hard moet voor inspannen om de top te bereiken, maar waar men veel minder verdient.
Het voetbal volg ik niet, en over de verloning van politici heb ik vroeger al geschreven*. De kwestie van de ceo’s daarentegen blijft mij achtervolgen. Op het eerste gezicht vind ik hoge verloningen gepast, want van hun goede of slechte beslissingen hangt de toekomst van het bedrijf af. Van veel van die bedrijven ben ik rechtstreeks of onrechtstreeks klant, want die leveren allemaal onderdelen en diensten aan elkaar – en aan mij als laatste schakel in de ketting. Ik hoop dus dat die bedrijven goed draaien, dat ze goed geleid worden en dat goede ceo’s goed betaald worden als ze goed werk leveren en fantastisch betaald worden als ze fantastisch werk leveren.
Maar leveren ze fantastisch werk? Ik las onlangs het boek van Johan Norberg Financial Fiasco, over de financiële crisis van 2008. Hij beschrijft hoe veel bankiers de elementaire regels van een orthodox lange-termijnbeleid – geen geld uitlenen aan iemand die het niet kan terugbetalen bijvoorbeeld – met voeten traden, daarbij geholpen en gedwongen door politici die hun beleid al even goed op de korte termijn afstemden. De enen dachten aan de volgende bonus, de anderen aan de volgende verkiezingen.
Norberg citeert de obscene bedragen die de ceo’s van banken binnenrijfden, terwijl velen van hen zich ook nog eens aan decadente consumptie overgaven op het moment dat hun en andermans kaartenhuisjes in elkaar stuikten. Kijk, als de PVDA zoiets schrijft, word ik boos op de PVDA. Als Norberg zoiets schrijft, word ik boos op de ceo’s.
Norberg schetst ook een aanzet tot een betere financiële structuur. Die zou helemaal anders zijn dan de huidige, en misschien zouden in die structuur de mensen aan de top gemiddeld wat minder verdienen. Superwinsten op de korte termijn door onorthodox beleid zouden moeilijker worden, maar lucratieve speculatie zou daarentegen meer kansen krijgen. In elk geval zou er nog altijd nood zijn aan superintelligente analisten en strategen. Die zouden dan nog altijd bedragen verdienen die ik op het eerste gezicht obsceen vind, en op het tweede gezicht begrijpelijk.
Het Militair Industrieel Complex
Het kan nóg erger dan de banken. Dre Driessen geeft op zijn FB-pagina af en toe een scherpe inkijk in hoe het Militair Industrieel Complex werkt**. Het leger heeft wapens nodig. De politici moeten die via belastingen financieren. Normaal zou dat moeten leiden tot een behoorlijke prijskwaliteit. Het leger kijkt toe dat de wapens zo goed mogelijk zijn, en de politici kijken toe dat de prijs voor de belastingbetaler zo laag mogelijk ligt.
Maar zo werkt het niet. Zonder oorlog weet het leger niet precies welke wapens goed zijn. En de politici denken niet aan het algemeen belang van de belastingbetaler, maar aan het particuliere belang van hun kiezers. Ze willen dat de productie van de wapens electorale winst oplevert. Daarom moeten er zoveel mogelijk onderdelen gemaakt worden in hun kiesdistrict. Dat is goed voor de werkgelegenheid en levert stemmen op. Hoe meer onderdelen, hoe duurder het project, hoe meer werkgelegenheid. Het beste is eigenlijk als het eindproduct slecht is, want dan zijn weer nieuwe investeringen nodig om het product te verbeteren, met nog meer werkgelegenheid.
Je vraagt je af hoe je zo’n systeem onder controle kunt krijgen. Met een waakzame administratie? Zou bureaucratie voor één keer de oplossing zijn? Dat kan ik moeilijk geloven.
** Drie Driesen: In het geval van het Militair-industrieel complex (MIC) is de administratie het Pentagon zelf, en dat is een groot deel van het probleem. Militairen hebben niet alleen belang bij het opbouwen van een oorlogsmachine: op persoonlijk vlak streven ze net zoals politici macht en aanzien na, en ook rijkdom voor degenen die het spel meespelen: ze komen dan in aanmerking voor een vet betaalde job met vele snoepreisjes bij een defensiecontractant. Het Pentagon weet hoe de politiek vooral naar het eigenbelang kijkt. Wapencontracten creëren jobs, en jobs leveren stemmen op. Het Pentagon kan zelf echter ook wel wat sturen, doordat het een grootverbruiker is van brandstof, kledij, kantoorgerei, voedsel, enz. Ze kunnen ook schuiven met militaire installaties: zo kreeg een senator uit Alaska ooit een tropische divisie cadeau. Die was oorspronkelijk bedoeld voor Florida, maar werd gebruikt als wisselgeld voor zijn pro-defensie stemgedrag. Ook die militairen en hun gezinnen gaan stemmen, en hun salarissen worden besteed in de plaatselijke economie. Er ontstaat een soort symbiose tussen de politiek, het Pentagon en de defensie-industrie, waarbij elke van de drie partijen de andere twee helpt om hun doelen te bereiken. Officieren helpen de politici aan de orders die ze willen, en krijgen daardoor macht binnen het Pentagon. Wie het spel niet meespeelt ziet zijn carrière geaborteerd worden. Wie meespeelt krijgt snoep, wie stout is krijgt van de roe. Militairen weten ook dat ze niet altijd krijgen wat ze willen, en spelen daarom een spel van geven en nemen. Zo nam Lockheed de helikopterfabrikant Sikorski over, om daarmee meer druk te kunnen uitoefenen in de democratische noordoostelijke staten. In ruil mag Lockheed de F-35 maken, waarvan de stealth-eigenschappen voornamelijk een verkoopsargument zijn en de daadwerkelijke inzetbaarheid sterk verlagen. Het Pentagon zoekt samen met de industrie via een brede koehandel een politieke meerderheid voor een politiek gedefinieerd project, en eenmaal die er is beginnen de vertragingen, de complicaties en de budgetoverschrijdingen. Het Pentagon neemt daarbij een zeer onkritische houding aan tov nieuwe systemen, en zingt mee in de lofzang ervan. De testen van die nieuwe systemen worden zelfs vervalst. De M-2 Bradley pantservoertuigen die nu in Oekraïne dienst doen waren daardoor ooit het middelpunt van een zware controverse. Een goedmenende kolonel, James Burton, klaagde de vervalsingen aan, en werd weggepest. Later schreef hij hierover een boek dat ook verfilmd werd, met Kelsey Grammer in de hoofdrol. De officieren die toen streefden naar echt bruikbare wapens werden de ‘reformers’ genoemd, en ze zijn allemaal weggepest en gediscrediteerd. Ook de man die de vader is van het concept van de A-10 en de F-16, de Pentagon-topanalyst Pierre Sprey, werd weggepest. Sprey, die lid was van een tegenbeweging die zich de 'fighter maffia" noemde, had op een wiskundige manier bewezen aan welke eisen specifieke vliegtuigen moesten voldoen, en zoiets mag niet in de grote geldmolen van het Pentagon.
Het is eigenlijk het Pentagon dat de grote spin is in het web. Zolang ze zich aan de regels houden van het MIC, en het spel goed spelen, delen zij de lakens uit. Niet de politiek dus, en dat vormt een ernstige aantasting van de democratie. Bovendien gelden er heel andere belangen dan de gevechtskracht: het gaat zover dat Amerika zichzelf aan het ontwapenen is, en niet meer meekan in bepaalde scenario's. Bovendien is het de grootste zwendel aller tijden, en worden er incentives ingebouwd om te falen. Het MIC houdt van gecompliceerde wapens, terwijl de strijdkrachten zo eenvoudig mogelijke wapens nodig hebben. Die krijgen ze echter zelden, en dan nog vooral wanneer de nood aan de man komt, zoals in Vietnam en Irak. Falende wapens leveren veel meer geld op. Ze moeten dure aanpassingen ondergaan, zodat de fabrikant er twee keer voor betaald wordt, en er worden ook meer jobs mee gecreëerd. Indien er 30 man nodig zijn om een F-35 te onderhouden is dat beter dan 10 man, want dat maakt de politici blij. Politici die het spel niet meespelen krijgen niets. Defensiecontractanten die het spel niet meespelen verliezen omzet en gaan ter ziele. Ook bondgenoten worden erin betrokken, en krijgen wapensystemen opgedrongen om daarmee te voorkomen dat het hele programma afgezegd wordt. Dat laatste kan enkel door de minister van defensie gebeuren, en dan nog alleen bij een populaire president die aan het begin van zijn ambtstermijn staat, wanneer de verkiezingen nog veraf zijn. Obama heeft zo het monstre sacré de F-22 afgemaakt. Samengevat: er zijn bij alle betrokken partijen incentives om te falen. Daar worden carrières op gebouwd, stemmen mee behaald en er wordt geld mee verdiend. Met wat goede wil zou daar zeker iets aan te doen zijn, maar er is niemand die dat ook echt wilt, tenzij idealisten zoals Pierre Sprey en Kol. James Burton, maar daar weet het Pentagon wel raad mee. https://www.youtube.com/watch?v=ir0FAa8P2MU
Geen opmerkingen:
Een reactie posten