Haidt, medium, message
De Netflix-serie Adolescence heb ik gelukkig gezien vóór het verplicht was om ernaar te kijken. Ik las ergens dat de leidster van de Britse conservatieven, Kemi Badenoch, in haar land onder vuur ligt omdat ze toegaf dat ze de serie nog niet had gezien en misschien zelfs nooit zou zien. Dat is blijkbaar héél erg. Maar zelf hou ik niet zo van boeken die je móet gelezen hebben, of films en serie die je móet gezien hebben.
Ik heb in een vorig stukje al uitgelegd wat ik goed en realistisch vind aan de serie*. Daarnaast had de reeks ook nuttig kunnen zijn omdat ze de kwestie aanraakt van sociale media voor jongeren. Had kunnen zijn, want zoals de discussie nu gevoerd wordt, lijkt het alleen te gaan over de noodzaak van inhoudelijke censuur.
Ik beluisterde laatst een interview met Jonathan Haidt die pleitte voor een reeks verbodsbepalingen**. Geen smartphones op school, ook niet tijdens de recreatie – dat is een beslissing die de scholen moeten nemen. Geen smartphone voor kinderen onder de 14 jaar – dat is een beslissing die de ouders moeten nemen. Geen toegang tot sociale media voor jongeren onder de 16 jaar – dat is een beslissing die de wetgever moet nemen. Haidt meent dat de sociale media voldoende spyware hebben waarmee ze gebruikers onder de 16 jaar kunnen identificeren en blokkeren.
Er is een groot verschil tussen de hype rond Adolescence en de benadering van Haidt. De hype concentreert zich op de inhoud, Haidt concentreert zich op de vorm. De hype zou je kunnen zeggen gaat over the message, Haidt spreekt over the medium. De verleiding is nu groot om er Marshal McLuhan bij te halen, maar de waarheid is dat ik zijn beroemde boek over The Medium Is The Message niet gelezen heb. Ik ken hem eigenlijk alleen van die enkele seconden dat hij meespeelt in Annie Hall. Woody Allen staat in een wachtrij voor de bioscoop, hoort een slimmerik achter hem die aan zijn date uitlegt wat de theorie van McLuhan is, en haalt dan vanachter een billboard McLuhan zelf te voorschijn om de slimmerik tegen te spreken***.
Toch denk ik dat de begrippen van McLuhan, message & medium, de kwestie goed samenvatten. Men maakt zich ongerust over extremistische boodschappen en subculturen die via de sociale media een kwalijke invloed kunnen hebben op beïnvloedbare pubers. Terecht. Maar een veel grotere invloed gaat uit van de vorm van die boodschappen, van de manier waarop die boodschappen bij de jonge mensen terecht komen, van de wijze waarop ze geconsumeerd worden. Het is niet de aard van de boodschappen, het is het langdurige scrollen zelf dat de onvolgroeide breinen vormt en misvormt. Die boodschappen – of het nu om foto's, filmpjes of tekstjes gaat – zijn kort, waardoor ze de aandachtsboog verkleinen; als ze te veel tijd vergen, kunnen ze met een vinger worden weggeveegd; ze zorgen, samen met de reacties, voor instant satisfaction, een verslavende dopamine rush die de onmiddellijke behoefte aan een tweede rush in het leven roept; ze nemen de weerstand weg die we als mens moeten overwinnen om een contact te leggen, om een doel te bereiken, en om en passant gelukkig te zijn.
Er is niets mis met weerstand die weggenomen wordt. Ik typ dit stukje op een klavier, dat minder weerstand biedt dan een stuk papier en een kroontjespen. Maar er moet een zeker evenwicht zijn. Een dominante virtuele wereld zonder weerstand is niet op mensenmaat gemaakt. Dat is ook de les die agent Smith meegeeft aan Neo: in de matrix heeft men de weerstand van de echte wereld nagebouwd omdat de mensen anders lusteloos en wanhopig worden.
De schade die wordt aangericht door extremistische subculturen kan erg zijn, maar ze is omkeerbaar. Zelf ben ik indertijd gevallen voor de subcultuur van het Europese maoïsme. Ik ben uit die subcultuur gestapt en ben liberaal-conservatief geworden. Veel andere maoïsten zijn binnen de PVDA geëvolueerd naar een wat radicalere versie van sociaal-democratie. Het kan dus. Maar volgens een aantal geleerden is het een onomkeerbare schade die door de sociale media wordt aangebracht aan de kinder- en puberbreinen. En dan hebben we het nog niet over de waardevolle activiteiten die de concurrentiestrijd verliezen, zoals buiten spelen, huiswerk maken en kennis nemen van verhalen door boeken te lezen en films te zien.
Moreel universum
Uit die boeken en films haalt Haidt nog een ander argument. Verhalen in boeken en films spelen zich volgens hem af in een ‘moreel universum’ dat afwezig is in de korte filmpjes, foto's, prentjes en tekstjes die op de sociale media worden aangeboden. Dat materiaal is volgens Haidt amoreel of zelfs immoreel – zoals die uitlach-fragmentjes waarin je ziet hoe een medemens zich door zijn eigen stomme schuld lelijk bezeert.
Het moge duidelijk zijn dat we ons met deze redenering op aanzienlijk gladder ijs begeven. Toch denk ik dat Haidt ook hier een punt heeft. Volgens Steven Pinker heeft de opkomst van de verhalende roman gezorgd voor wat de muziek verondersteld werd te doen: het verzachten van de zeden. Het lezen van verhalen bevorderde de empathie en het vermogen om moreel te oordelen. Verhalen bleken voor dat doel zelfs beter dan godsdienstige tractaten.
Bomans illustreerde dat ooit met Anna Karenina. Tolstoj beschrijft het overspel van Anna zonder het te veroordelen, maar het boek verliest zijn betenis als de lezer niet aanvoelt dat met dat overspel iets niet helemaal in de haak is. Hij moet tijdens het lezen in een wereld leven waarin goed en kwaad bestaat, met veel grijze zone daar tussen. En wat voor de romans van Tolstoj geldt, gaat waarschijnlijk ook op voor minder duidelijke gevallen als de verhalen van Tom Wouters op Facebook, de Justine van Markies de Sade, de Jeeves-perikelen van P.G. Woodhouse, de Lolita van Nabokov. Is het niet juist Nabokov die literatuur omschrijft als de ‘irrational belief in the goodness of man’?
En de sociale media? Het hangt er natuurlijk van af hoe je ze gebruikt. Zelf kijk ik veel naar Star Trek-memes, strips van Casper en Hobbes, tekeningen van Peter van Straaten en Vlassic Art Memes. Die Casper en Hobbes, Classic Art Memes en Peter van Straaten-tekeningen spelen zich af binnen een moreel universum, die Star Trek-memes niet. Maar ik zou morele training missen mocht al mijn tijd opgaan aan Casper, Hobbes, Peter van Straaten en Star Trek-memes. En dat is wat bij jongeren zou kunnen gebeuren: alleen snoep en snelle suikers – zij het van een andere soort dan de mijne – en geen degelijke kost met vezels, koolhydraten en eiwitten. En dat moet daarom geen zwáre kost zijn. Het mag gerust licht vertier zijn zoals Charles Dickens, Walt Disney, Harry Potter en How I Met Your Mother.
Wie nu opwerpt dat de moreel-universum-redenering onvoldoende is om een wettelijk verbód op sociale media in te voeren, heeft gelijk. Het is hoogstens een reden om het gebruik ervan te beperken, wat typisch een rol van de ouders is. Verbieden kan slechts als de veronderstelling van onomkeerbare hersenschade wordt aangenomen.
Caroline Gennez
Bij het voorstel van Caroline Gennez om de toegang tot sociale media voor kinderen te verbieden, word ik een egel die zijn stekels wil opzetten. Gennez is een socialiste, dat is al een begin. Verder ben ik van nature geen cultuurpessimist die gelooft dat elke nieuwe uitvinding of trend ons regelrecht naar de afgrond voeren. De maatschappij is niet ingestort toen de boekdrukkunst, de koffiehuizen, de operette, de goedkope romannetjes, de cinema, de TV, de balpen, de rock-‘n-roll muziek, en de videogames hun intrede deden. Ik ben anderzijds ook geen dogmatische cultuuroptimist. Zelfs als vorige trends niet de catastrofale gevolgen hebben gehad die werden voorspeld, kan niet worden uitgesloten dat een nieuwe trend die gevolgen wél kan hebben.
Als libertair ben ik tegen verbieden. Men mag alleen dat gedrag verbieden waarmee je iemand anders schade mee toebrengt, niet het gedrag waarmee je – misschien-eventueel-je-weet maar nooit – jezelf schade toebrengt. Maar nooit is bij mij de gedachte opgekomen dat dat beginsel ook van toepassing is op de opvoeding van kinderen en jongeren. Ik heb mijn zoon indertijd ten strengste verboden om tijdens het schooljaar naar de zolder te gaan om videogames te spelen. Huiswerk, voetbal, en als er tijd over was een film, dat was het Spartaanse regime dat ik oplegde.
Tijdens de vakantie echter vierde ik de teugels. Hij zat dan uren Grand Theft Auto of Fifa te spelen. Ik had liever gehad dat hij wat vaker een boek las. Ik schrok van de karakterverandering die optrad na enkele uren spelen, een prikkelbaarheid die anders alleen optrad als hij met zijn ploeg een competitie-match verloren had****. Ik ben nog altijd blij dat ik hem niet onbeperkt heb laten spelen. Nu is hij arts, dankzij dat vlijtige huiswerk. Maar zelf vertelt hij graag dat hij van elke superviserende chirurg waar hij mee heeft samengewerkt altijd als eerste vraag krijgt: ‘En Jan, hoe zit het met de oog-handcoördinatie? Hopelijk veel videogames gespeeld toen je klein was?’
Gennez wil de sociale media verbieden vanwege de gevaarlijke en extremistische inhoud. Ze heeft gelijk over dat extremisme want mensen met extreme gedachten, links of rechts, voelen een bovengemiddelde drang om de wereld van die gedachten op de hoogte te stellen en de sociale media daarvoor in te zetten. Maar ’t is een slechte reden voor een verbod. Het is niet aan Gennez om te bepalen wat gevaarlijke en extremistische inhoud is, en met een algemeen verbod zou ze ook interessante en en heilzame inhoud kunnen verbieden.
Een en ander brengt mij tot een paradoxale conclusie. Mocht ik in het Vlaamse parlement zetelen, dan zou ik het voorstel van Gennez goedkeuren, hoewel ik haar redenen verwerp. Het zou een voorbeeld zijn van conservatief-liberaal-socialistische frontvorming. Ik zou mij in een korte tussenkomst beroepen op de neurologische redenen van Haidt. Maar dan zou ik zijn boek natuurlijk eerst moeten lezen.
Celia Groothedde
In zo’n zware discussie ben ik graag ook op de hoogte van wat de tegenstanders beweren. Celia Groothedde, parlementslid van Groen, schreef in De Standaard (16/4) een opiniestuk tegen een ‘lui socialemediaverbod’. Haar argumenten overtuigen mij niet, maar als iemand betere argumenten heeft, houd ik mij aanbevolen.
Ik word in elk geval meteen humeurig als ik vaststel dat Groothedde het verbod verwerpt in naam van de kinderrechten. In mijn kindertijd bestond er in elk geval geen kinderrecht om met lucifers te spelen. Verder vind ik vervelend dat ze de beperkte discussie over de sociale media wil vervangen door een bredere discussie over het welzijn van jongens en mannen: dat ze te weinig medische hulp vragen, dat ze school niet afmaken, dat ze verkracht worden als ze in de gevangenis komen, dat ze worden verdacht gemaakt als ze van een uitkering leven. Dat zijn allemaal ernstige zaken die een maatschappelijk dialoog verdienen, maar een socialemediaverbod verdient dat ook.
Wat mij evenmin bevalt is dat ook Groothedde de discussie herleidt tot de ‘gevaarlijke’ inhoud die de sociale media verspreiden. Daarmee maakt ze dezelfde fout als Caroline Genez met wie ze nochtans een polemiek aangaat. Maar binnen die beperkte discussie heeft ze natuurlijk gelijk, namelijk dat die gevaarlijke inhoud ook langs andere kanalen kan worden verspreid. Haar remedie echter is gruwelijk: censuur, verwijderen van accounts en meer moderatie. Dat zijn maatregelen die niet alleen de jongeren maar iedere gebruiker van de sociale media treffen.
Groothedde haalt ook aan dat tieners via sociale media en gsm’s ‘gemeenschap, steun en liefde vinden, vooral als ze het moeilijk hebben.’ Dat is ongetwijfeld waar, maar daar hebben ze de sociale media niet voor nodig. Die steun en liefde zouden ze ook kunnen geven en krijgen door sms’jes uit te wisselen met een dumb phone na de schooluren, zoals ze die trouwens ook zouden kunnen gebruiken voor cyberpesten.
Moeilijker voor mij is het om te antwoorden op Grootheddes verwijzingen naar het wetenschappelijk onderzoek.
Een nieuwe metastudie over gsm’s op school gaf inzake leerwinst bij een verbod soms een beetje vooruitgang aan, soms wat achteruitgang, bij de meeste kinderen break-even. Cyberpesten werd bij een verbod soms iets minder, maar meestal juist erger … *****
Maar zo diep onder de indruk ben ik nu ook weer niet. Tja, die metastudies, dat ken ik. Men neemt een 20-tal studies die allemaal iets anders hebben gemeten, met telkens een andere methode, en dan besluit men dat er verder onderzoek nodig is om definitieve conclusies te trekken. Behalve als het over pedagogie gaat. Dan zegt men hetzelfde, maar met met meer modieuze woorden.
Of, ook leuk, men vraag het aan de betrokkenen. Er is geloof ik een PEW-onderzoek in de VS gedaan, waarbij 72 procent van de leraars zeggen dat gsm’s een slechte invloed hebben op de leerresultaten, terwijl 45 procent van de leerlingen zeggen dat ze dankzij de gsm beter studeren. Ik vind die cijfers trouwens heel laag. Ik zou denken dat 99 procent van de leraars zeggen dat gsm’s een slechte invloed hebben, en dat 80 procent van de leerlingen zeggen dat ze een goede invloed hebben.
Tot slot. Groothedde vergeet natuurlijk niet om naar Adolescence te verwijzen. Hoe vaak is de serie nu al vermeld op de opiniepagina’s van onze kranten? Ze heeft daarbij een eigen invalshoek:
Zo verspreidde extreem-rechts het broodjeaapverhaal dat de hoofdrolspeler een jongen van kleur had moeten zijn en dat dit ‘politiek-correcte’ casting was. Klopt niet: de meeste gewelddaden door radicalisering in de manosphere worden wel degelijk door witte jongens begaan.
Aangezien Adolescence naar mijn smaak niet over de manosphere of over incels gaat, maar over de puberteit, zoals de titel zegt, kan het mij niet veel schelen of de jongen blank is of van kleur. Maar als de serie geïnspireerd is door het messengeweld in Groot-Brittannië, zoals de makers beweren, dan hebben zij met een blanke jongen van 13 inderdaad geen typisch voorbeeld genomen. Groothedde spreekt over ‘de meeste gewelddaden in de manosphere.’ De meeste, akkoord, maar dat zullen er allemaal samen niet zo heel veel zijn, geloof ik. Het messengeweld, speelt zich niet af in de blanke subcultuur van manosphere of incels, maar in een heel andere subcultuur, die van de zogenaamde drill music, een soort gangsta-rap, die vooral aanhang vindt onder jong-volwassenen van kleur.*****
* Mijn vorig stukje over Adolescence staat hier.
** Voor wie van podcasts houdt: het interview met Haidt kan hier worden beluisterd. In zijn teksten gaat Haidt ook in op de inhoudelijke aspecten van de sociale media, met name de polariserende invloed. Zie bijvoorbeeld hier. De redeneringen die hij daarrond ontwikkelt vind ik onvoldoende om een socialemediaverbod voor jongeren in te voeren.
*** Het fragment uit Annie Hall met Marshal McLuhan staat hier
**** Dit komt dan in de buurt van Haidts conclusie dat het voortdurende verblijf in de virtuele wereld leidt tot depressieve gevoelens.
***** Waarschijnlijk wordt verwezen naar een zogenaamd scoping review getiteld Evidence for and against banning mobile phones in schools.
****** Meer daarover in een interessante podcast van Quillette. Zie hier. De goede mensen van Quillette geven naast het geluidsbestand ook nog een uitgeschreven versie ter beschikking. Het is een voorbeeld dat navolging verdient
Cieltje Van Achter en de sociale media
Wie kan ik nog berispen? Cieltje Van Achter, Vlaams minister van Media, die nu ook haar mening over de sociale media kenbaar heeft gemaakt*. Ze heeft geloof ik, gezien haar functie, meer over die materie te zeggen dan Caroline Gennez. Het socialistisch instinct van Gennez zegt: verbieden die sociale media. ‘We gaan het welzijn van onze jongeren toch niet laten afhangen van China of Elon Musk? Als we denken dat het gevaarlijk is, moeten we het verbieden.’ Het N-VA-instinct van Cieltje Van Achter is voorzichtiger: ‘verbieden kan nefast zijn’ , ‘de dam zal niet waterdicht zijn,’ en ‘het zou averechts kunnen werken.’
Ik hou erg veel van voorzichtigheid, zeker als het over verbieden gaat, maar het betoog van Van Achter is zelf ook niet heel waterdicht. Om te beginnen – ik weet het wel, ik weet het wel, dat mijn verhaal eentonig is – om te beginnen dus spreekt Van Achter over de ‘toxische inhoud’ van de sociale media, en niet over de ‘toxische vorm’. Als ik naar mijn eigen gebruik van sociale media kijk, heb ik van die toxische inhoud weinig last. Veel van wat anderen toxisch vinden, vind ik zelf niet toxisch, en als ik het wel toxisch vind klik ik verder naar het volgende bericht. Of ik maak er een moment van bezinning van: waarom is dat bericht toxisch?
Goed, ik wil mij hierin niet vergelijken met een min-zestienjarige. Wij zijn daar wellicht verschillend in. Maar in één opzicht gelijken we op elkaar: we scrollen allebei dwangmatig door de berichten. Bij mij lijkt het op de obsessie van een Amerikaanse oma aan een gokautomaat in Atlantic City. Elke keer dat zo’n oma niets wint, is dat een aansporing om verder te spelen, en elke keer dat ze wél wint ook. Bij mij gaat het ook zo. Ik zie bij het scrollen ontelbaar veel boodschappen die mij niet interesseren. Maar ik weet: als ik blijf scrollen, komt er wel iets wat mij wel interesseert. Af en toe, een keer per maand, weeg ik kosten tegen baten af, en dan beslis ik om verder te gaan met dagelijks een of twee uur zoek te maken met scrollen. Het plezier dat ik uit het scrollen haal, is groter dan de frustratie over de verloren tijd die ik op een hoogstaander manier had kunnen doorbrengen. Die scroll-tijd onderscheid ik overigens van de schermtijd die ik besteed aan het lezen van al scrollend ontdekte artikels en analyses. Die zou ik niet graag missen. En die artikels die ik zo bij toeval ontdek, bieden meer bevrediging dan als ik ze zou vinden in een verzameling van allemaal interessante artikels op een degelijke Substack feed.
Maar ook al verscrollen ikzelf en de min-zestienjarige allebei een deel van onze tijd, en veranderen we dan voor een paar uur in halve zombies, er zijn alweer verschillen tussen ons. De min-zestienjarige staat minder stil bij leerzame artikels en analyses, hij houdt zich niet een keer per maand bezig met het afwegen van kosten en baten, en vooral, wij hebben een heel ander soort hersenen. Mijn hersenen zijn versteend. Een nieuw pianostuk krijg ik misschien wel in de vingers, maar slechts heel moeizaam in mijn hersenen. De neuronen volgen hun vaste banen en leggen niet zomaar nieuwe verbindingen. De hersenen van de min-zestienjarige daarentegen zijn plastisch. Ze laten zich in een vorm leggen door de activiteit die ze moeten aansturen.
Zowel pianospelen als scrollen op Instragram laten bij jongeren nieuwe maar blijvende sporen na. Maar de sporen van een pianospel zijn heel andere dan die van instagramgescroll, met onder andere een heel andere aandachtsboog en een heel ander inspanning-beloningsysteem. En nu is het mijn overtuiging dat de verbindingen die in de jonge hersenen tot stand komen door pianospelen, voetballen, een vreemde taal leren, een boek lezen, een Playstationcontroller hanteren, enzovoort beter zijn en gelukkiger maken dan de verbindingen die op jonge leeftijd tot stand komen door roken, drinken, en scrollen op Instagram.
Of laat ik het voorzichtiger zeggen. Het is mijn overtuiging dat hersenen die gevormd zijn door pianospelen, voetballen, een vreemde taal leren enzovoort er niet veel moeite mee zullen hebben om, nadat de eigenaar van die hersenen 16 is geworden, te leren scrollen op de sociale media. Maar of hersenen die vooral getraind zijn in scrollen op latere leeftijd gemakkelijk die andere activiteiten zullen aanleren, dat betwijfel ik.
Ik heb zojuist langs mijn neus weg de sociale media vergeleken met roken en drinken. Ik deed dat met opzet want Van Achter vindt dat een kromme vergelijking. ‘Alcohol en sigaretten hebben alleen maar schadelijke gevolgen, in het bijzonder voor jongeren.’ Kijk, alleen maar, dat geloof ik niet. Acohol en sigaretten hebben natuurlijk ook voordelen, en die voordelen zijn ongeveer dezelfde voor jongeren als voor volwassenen. Alleen zijn de gevolgen voor jongeren schadelijker, dat is waar. Maar dat geldt ook, denk ik, voor de sociale media.
Van Achter schrijft dat de online netwerken een reddingsboei kunnen zijn voor een jongere die ‘zich nergens thuisvoelt’ of die ‘zich anders, zoekend of kwetsbaar voelt.’ De online netwerken houden mogelijkheden in ‘voor vriendschap, zelfexpressie, en verbinding.’ Wie zal dat betwijfelen? Maar het is geen reden om de schadelijke gevolgen weg te wuiven. ‘Er is geen duidelijk causaal verband aangetoond tussen gebruik van sociale media en psychische problemen bij jongeren. De impact hangt sterk af van context en individuele kwetsbaarheid.’ Ik geloof dat zo. Maar die eis om een ‘duidelijk aangetoond causaal verband’ klinkt nogal ongelukkig omdat ze indertijd zo vaak werd gebruikt door de tabakslobby. En de opmerking over ‘kwetsbaarheid’ is evenmin goed gekozen, want ze staat in dezelfde alinea als die waar het over kwetsbare jongeren gaat die zoveel voordeel halen uit de sociale media.
‘Behandel sociale media zoals we kinderen leren fietsen,’ schrijft Van Achter, ‘eerst een loopfiets, dan met zijwieltjes …’ Dat vind ik een goed idee. Kinderen kunnen al veel vroeger met een dumbphone aan de slag. Mijn zoon had toen hij 15 was zo’n toestel en het was een belangrijk middel om met vrienden contact te houden. Kinderen kunnen ook op de computer het internet verkennen: Wikipedia, ChatGPT, en misschien ook Reddit, Youtube en Pinterest. Een verbod lijkt mij vooral nuttig zijn voor de echte scroll-media als Instagram, TikTok en Snapchat.
Van Achter verwacht veel van de volwassenen die de jongeren moeten begeleiden. De volwassene moet iemand zijn die ‘mee oplet, uitleg geeft, en opvangt als het fout gaat.’ Het basisonderwijs moet volop inzetten op ‘mediawijsheid’. Ik verwacht daar niet zo veel van. Als vader beperkte mijn begeleiding zich tot ‘Jan, leg die gsm weg.’ Ik heb hem op het hart gedrukt dat hij in zijn eigen belang moest vermijden om sms’jes en chatgroepen te gebruiken voor ruzies en roddel. Omdat hij in de Latijnse klas zat, vatte ik dat samen met de spreuk ‘verba volant, scripta manent.’ En ooit heb ik hem gewaarschuwd dat onbetrouwbare volwassenen zich op het internet soms voordoen als leeftijdsgenoten. ‘Weet ik, papa,’ zei hij, want ondertussen was hij mediawijzer dan ik. Hij heeft Twitter ontdekt enkele jaren voor ik dat deed. Toen Dries Van Langenhove in het nieuws kwam, moest ik aan mijn zoon vragen wie dat was. ‘Hij heeft wel soms goede tweets,’ zei hij, ‘maar ik vertrouw hem niet.’ Wat kon ik daar aan toevoegen?
Een terloops zinnetje van Van Achter zet mij aan het denken. ‘Als jongeren officieel geen toegang meer hebben, waarom zouden platformen zich dan nog inspannen om hen te beschermen?’ Het is wat onlogisch verwoord, maar de gedachte is duidelijk. Er is veel toxische inhoud waar de overheid, in dialoog met de platformen, ‘paal en perk’ aan moet stellen. Dan is geen socialemediaverbod voor jongeren nodig. Ik zou de redenering willen omdraaien. Als er een socialemediaverbod voor jongeren komt, is er geen censuur op toxisch geachte inhoud nodig.
Er was een tijd dat Facebook en Twitter censurerende algoritmes toepasten. Facebook had toen een officieel beleid om strenger op te treden tegen ‘discriminerende berichten’ van blanken over zwarten dan tegen die van zwarten over blanken. Dat was regelrechte, politiek-geïnspireerde censuur**. Jonathan Haidt van zijn kant denkt dat er technische, politiek-neutrale regels kunnen worden ingevoerd die polarisering verminderen zonder de inhoud te beoordelen. Zo zouden de platformen AI kunnen ontwikkelen om berichten van robots te weren. Ik betwijfel of dat nu al kan als ik zie hoeveel moeite FB heeft om naaktschilderijen van pornografie te onderscheiden, maar misschien kan het in de toekomst. Misschien vindt men dan een verfijnder algoritme dan de vraag hoeveel verkeerslichten men op een foto herkent.
Haidt verwacht ook veel heil van een beperking op het retweeten of delen van berichten***. Het voordeel van zo’n regel is dat hij blind kan worden toegepast. Het nadeel is dat hij … blind kan worden toegepast. Ikzelf, die nooit een polarizerend bericht heb geplaatst, ben herhaaldelijk het slachtoffer geweest van nieuwe beperkingen op de ‘delen’-functie van FB, telkens met een halvering van het aantal lezers, van de ene dag op de andere. Het soort post dat vroeger 5000 lezers haalde – ik kan dat zien op mijn blog – haalt er nu nog 500. Het soort post dat vroeger 1000 lezers haalde, haalt er nu 150. Ik hoop dat Haidt mij mijn gebrek aan enthousiasme voor zijn neutrale regulering begrijpt.
Er zullen in de toekomst ongetwijfeld nog andere opinies volgen over het socialemediaverbod voor min-zestienjaringen. Ik zal mijn best doen om daar niet op te antwoorden. Ik ben geen zestien meer, mijn vrouw is geen zestien meer, mijn zoon is geen zestien meer, en ik geef geen les meer aan zestienjarigen. Waar moei ik mij eigenlijk mee? Maar regels tegen gevaarlijke inhoud op de sousjels, dat gaat mij natuurlijk wel aan. Ik ben er tegen. Wie mij dan de vraag stelt of ik Russische trollen hun gang wil laten gaan, die moet ik teleurstellen. Hoezeer ik ook de indruk geef de wijsheid in pacht te hebben, ik heb echt niet op alles een antwoord. Meestal niet zelfs.
* Het stuk van minister Van Achter staat hier.
** Over de ongelijke censuurcriteria van Facebook, zie mijn stukje hier. Over censureren met algoritms, zie mijn stukje hier.
** Haidt over sociale media en polarisatie: zie hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten