Groenten uit Gaza
Het beroemde toneelstuk van Walter Van den Broeck Groenten uit Balen – uit 1972 over een staking in 1971 – heb ik nooit opgevoerd gezien, maar ik ken het een beetje omdat ik het gelezen heb en omdat ik de verfilming ervan uit 2011 wél heb gezien.
Er is nu een nieuwe productie van het stuk, onder de regie van Stanny Crets. Daarrond is een kleine polemiek ontstaan: een ‘gemengde recensie’ van Floris Baeke in De Standaard, een facebookpost van Stanny Crets, een opiniestuk van Guido Van Meir – scenarist van de film – en daarop weer een antwoord van Baeke.
Als er ergens een polemiek gevoerd wordt, doe ik daar graag aan mee. Baeke schrijft onder andere:
Crets kiest er zowel in verhaal, setting en kostuums voor om netjes in 1971 te blijven … Het lijkt allemaal folklore, een curiosum uit de tijd van toen … Onterecht en enigszins jammer, dat de lach en de karikatuur het zo vaak halen van de rauwheid of de sociale kritiek. Van den Broecks klassieker zit ook vol humor, maar wel als smeermiddel voor een sociale verontwaardiging. In 1972 sneden de grappen dieper, want de miserie was toen maar al te herkenbaar. Hoe zou een familie Debruycker er in 2025 uitzien? … Een Palestijnse tiener zonder papieren die voor een hongerloon als maaltijdbezorger voor een Amerikaanse app moet werken? … Repertoire opvoeren [moet helpen] om des te scherper naar onszelf te laten kijken.
De regisseur antwoordde scherp: ‘Je kunt de makers en het publiek niet vertellen dat Groenten uit Balen eigenlijk Groenten uit Gaza moet heten.’ En Guido Van Meir vroeg zich af ‘waar die dwangmatige neiging vandaan komt om stukken uit het verleden te actualiseren.’
Ik sta hier natuurlijk helemaal aan de kant van Crets en Van Meir, ook al omdat ik hou van settings en kostuums die netjes binnen het tijdskader blijven. Die zie je in onze theaterzalen haast nooit. Je moet daarvoor naar het buitenland. Maar dat belet niet dat Baeke een punt heeft. Actualiseren door een ouder motief te verbinden met een sujet à la mode – de atoombom, Vietnam, Gaza –, kan een manier zijn om een bepaald deel van het publiek – jonger dan 60 bijvoorbeeld – aan te spreken.
Bovendien zou zo’n Groenten uit Gaza kunnen voldoen aan de voorwaarden van de ‘dynamische equivalentie’. Dit begrip werd ooit gemunt door vertaalkundige Eugene Nida. Wie de bijbel vertaalt voor de Inuit, vond Nida, kon de uitdrukking ‘lam van God’ beter vervangen door ‘zeehond van God’. Een lam was een vertrouwd beeld voor de Hebreeuwers van 2000 jaar geleden, en een zeehond was een vertrouwd beeld voor de Inuit van de 20ste eeuw. Lam en zeehond zijn elkaars equivalent, zoals de uitgebuite arbeider van 1971 een equivalent heeft in de Palestijnse maaltijdbezorger van 2025.
Wie van slechte wil is zou Nida en Baeke een vorm van paternalisme kunnen aanwrijven: alsof de Vlaamse theaterbezoeker en de Inuit gelovige niet in staat zouden zijn om met wat bijkomende uitleg te begrijpen wat een lam betekende in het Israël van het jaar nul, en wat het betekende om een handarbeider te zijn in het Vlaanderen van het jaar 1971. En alsof die theaterbezoeker en die Inuit gelovige de verstandelijke vermogens niet hebben om zelf de voor hem relevante analogieën te zien.
Je kunt de equivalentie-gedachte ook anders uitdrukken. Een stuk over de arbeiders van 1971 maakte in 1972 een andere indruk dan het kan achterlaten in 2025. Het stuk is, zoals Van Meir het uitdrukt ‘een goed gedocumenteerde geschiedenisles’ geworden. Heel juist. En dan luidt de vraag: is er iets mis met een goed gedocumenteerde geschiedenisles? Volgens Van Meir in elk geval niet. Ik ben het met hem eens. Zo mag de 19-eeuwse keuterboer uit Het gezin Van Paemel gerust een 19-eeuwse keuterboer blijven. Je moet er geen Palestijnse migrant van maken, en ook geen arbeider van een vervuilende stinkfabriek uit de jaren 70. Voor dat laatste hebben we nu juist Groenten uit Balen.
Baeke zelf vindt de ‘conflicten en vragen die de generaties vóór ons bezighielden’ weliswaar interessant, maar dan toch vooral om ‘des te scherper naar onszelf te kunnen kijken.’ Misschien heeft hij gelijk, maar dan moeten we die ‘conflicten en vragen’ eerst in hun details en nuances proberen te aan te voelen, met alle verschijnselen die erbij horen en die ondertussen verdwenen zijn. Ik zie vandaag bijvoorbeeld geen ‘equivalent’ voor de wilde stakingen van de jaren ’70. Dat was iets helemaal anders dan de nationale betogingen en de spoorstakingen van vandaag. En de studenten die naar de fabrieken trokken, dat was ook weer iets helemaal anders dan de jongeren die nu met een Palestijnse vlag rondlopen. Misschien zit er in de ‘rebelse geest’ wel iet vergelijkbaars*, misschien, maar dan moeten we ten minste ook kennis nemen van de verschillen.
Er is op zich niets mis met het actualiseren of historiseren van oude stukken. Ik heb enkele maanden geleden een geactualiseerde versie gezien van De Perzen**. Slechts enkele flarden van het oud-Griekse stuk waren behouden, en de rest was commentaar op Gaza, het kolonialisme, het kapitalisme en de cultuurpolitiek. Het is dan niet de taak van de criticus om de makers te vertellen dat ze daarmee een foute keuze hebben gemaaktt en dat ze beter het oude stuk in zijn geheel hadden opgevoerd. Wel kan de criticus er eventueel op wijzen dat die actualisering al bij al niet zoveel om de hakken heeft, of dat de thematiek en taal van Aeschylus wel wat rijker waren dan die van de nieuwe productie. En misschien kan de criticus dan verzuchten, zoals Crets en Van Meir dat doen, dat die Palestina-mensen maar zelf een stuk te schrijven over hún onderwerp en dat ze er dan voor moeten zorgen om een even groot en divers publiek naar de zalen te lokken als Groenten uit Balen dat altijd gedaan heeft en nog doet.
Dat brengt mij bij een andere kritiek van Baeke: de humor met de volkse karikaturen, wat altijd al een van de redenen was waarom het publiek het stuk zo kon smaken. Baeke wil die humor graag door de vingers zien, maar slechts ‘als smeermiddel voor een sociale verontwaardiging.’ Er moet worden vermeden dat ‘de lach en de karikatuur het halen van de rauwheid of de sociale kritiek.’ Ik vrees echter dat de functie van de humor daarmee onrecht wordt aangedaan, alsof Van den Broeck en Van Meir er snel nog wat grappen tegenaan gooiden om het publiek ter wille te zijn.
Ik heb die humor anders ervaren. Je had in de stakingsgolf van de jaren 70 twee soorten mensen. Je had de arbeiders en je had de activistische buitenstaanders. Sommigen van die laatsten waren fanatieke maoïstische studenten uit burgerlijke milieus, zoals de humorloze student ‘Arnout’ in de film. Die fanatiekelingen deelden de arbeiders op in categorieën: de ‘bewuste’ voorhoede, de strijdbare middengroep, de twijfelaars en de ‘ratten’ die bleven doorwerken als een staking uitbrak.
Auteurs als Van den Broeck en Van Meir hebben dat allemaal van dichtbij meegemaakt en ze verfoeiden die schematische dogmatiek. Met hun humor lieten ze liever de menselijke en kleinmenselijke kanten zien van hún arbeiders. Natuurlijk hebben ze daarbij herkenbare karikaturen ingezet, zo werkt komedie nu eenmaal, maar die karikaturen waren in de eerste plaats een nuancering van een andere, veel grovere karikatuur: de arbeider die slechts twee rollen krijgt toebedeeld: als uitgebuite en als klassenstrijder***. De humor in Groenten uit Balen is dus meer dan een smeermiddel. Het is een pleidooi voor nuance, voor menselijkheid en voor begrip voor kleinmenselijkheid. Ook de hedendaagse strijders voor de Goede Zaak kunnen met zulke nuances hun voordeel mee doen.
Ik lees niet vaak gedichten, maar af en toe blader ik in De mooiste gedichten van Fernando Pessoa. Een van die gedichten begint een zin die ik niet goed vertaald vind.
Vivem em nós inúmeros.
In ons leven tallozen.
Dat is verwarrend. Bij in-ons-leven denk je eerst dat leven een zelfstandig naamwoord is. Pas achteraf zie je dat het een werkwoord is. Een betere vertaling zou volgens mij zijn:
Tallozen leven in ons.
Daarmee verliezen we de inversie werkwoord-onderwerp van het Portugees, maar het blijft dichterlijk en mysterieus genoeg. We houden voldoende afstand van bijvoorbeeld het prozaïsche Er leven in onze ziel talloze persona’s.
Hypernerveuze samenleving
In Nederland heeft de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving een advies opgesteld voor de regering en het parlement om iets te doen tegen de ‘hypernerveuze samenleving’. Karel van het Reve schreef in 1973 een stuk met de lange titel: ‘Je kunt al vijftig jaar lang geen deur opentrekken en geen radio aanzetten of iemand zegt dat wij in een haastige tijd leven.’ Dat wordt dus: je kunt al honderd jaar geen deur opentrekken ...
* Een rebelse geest kan overigens heel goed samengaan met een conformistische geest. Rebelleren tegen A om zich beter te conformeren aan B.
** Over de actualisering van Aeschylus’ De Perzen, zie mijn commentaar hier.
*** Ik moet hierbij denken aan de uitspraak van Ramsey Nasr: ‘We kennen vandaag de Palestijnen als politieke dieren, als wezens van verzet.’ Ik ken de context van de uitspraak niet goed; ik weet dus niet of de analogie terecht is.
"Vivem in nós inúmeros.
BeantwoordenVerwijderenIn ons leven tallozen.
Dat is verwarrend. Bij in-ons-leven denk je eerst dat leven een zelfstandig naamwoord is. Pas achteraf zie je dat het een werkwoord is. Een betere vertaling zou volgens mij zijn:
Tallozen leven in ons."
Dat je een gedicht moet herlezen om het beter te begrijpen, lijkt me een essentieel kenmerk van poëzie. Dat een verrassende of verwarrende inversie daarbij een handje helpt, zie ik eerder als een troef.
Verder heeft de vertaler de keuze gemaakt(*) om de volgorde te handhaven. Dat vind ik een goede keuze, want de volgorde drukt een nadruk uit. "Tallozen leven in ons" legt nadruk op de enorme hoeveelheid aan mensen die in ons leven. "In ons leven tallozen" confronteert eerder het ego: jaja, jij denkt wel dat je hier alleen bent in jezelf, maar in ons leven tallozen, die invloed uitoefenen op ons denken en handelen, die ons in de gaten houden, waarmee wij rekening houden. Wannes Vandevelde zong ooit nederig "Een zanger is een groep".
(*) Echter ... Pessoa maakte nog een andere keuze. Hij had kunnen schrijven "Em nos vivem inumeros". (ik denk toch dat het em moet zijn en niet in, ten tijde van Pessoa was dat anders). En nu ligt de nadruk op het leven. "Er leven in ons tallozen". In het Portugees heb je geen onbepaald bijwoord van plaats, en kan je beginnen met dat krachtige "leven".
Misschien moeten we het echter niet eens zoeken bij de beklemtoning van een zinsdeel, wel bij het ritme. "Vivem em nos ... inumeros" heeft een binnenrijm. Het ritme is ! - - ! - ! - -
"In ons leven tallozen" heeft geen binnenrijm en het ritme is niet zo geweldig. Maar ik doe zo meteen niet beter. Beter doe ik niet zo meteen. Ik ...
Je hebt me alvast langer doen nadenken over poëzie dan anders. En dat van die rationalisatie vind ik ook een hele goeie.
D.
Pessoa schreef : dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal, zal zijn dat wat het is : geef me nog een glas wijn want het leven is NIETS...
Verwijderen(en nu zie ik pas dat jij die tallozen anders interpreteert dan ik; jij denkt aan de schrijver, de leraar, de stampvoeter, de gedulgigaard ...; ik denk aan mijn grootvaders, een goeie leraar uit het tweede, de prof die mij ten onrechte buisde ...)
BeantwoordenVerwijderenD.
Het moet natuurlijk 'em' zijn - de interferentie met het Spaans heeft mij parten gespeeld. Ik interpreteer niet noodzakelijk 'persona's' - dat was maar bij wijze van voorbeeld. Mijn probleem is overigens niet dat de juiste grammaticale functie van 'leven' pas doordringt bij herlezing: het is dat ik mij bij elke lezing opnieuw laat vangen.
Verwijderen