La Rochefoucauld wou indertijd in zijn
‘Maximes’ dolgraag laten zien dat de mensen dóór een dóór egoïstisch en slecht
waren. ‘Onze deugden zijn meestal vermomde gebreken,’ schreef hij. ‘Vriendelijkheid
is het gevolg van ijdelheid, luiheid of angst. Eerlijkheid is een list om het
vertrouwen van anderen te winnen.’ Het is briljant geformuleerd, er zit bittere waarheid in, maar het is allemaal erg eenzijdig. Iemand die geld geeft
aan een bedelaar, doet dat om geprezen te worden, of om er een goed gevoel aan
over te houden, uit egoïsme dus. Tja, akkoord. Iemand die een bedelaar vermoordt om
met het vet van het nog warme lijk zijn laarzen in te smeren, doet dat om warme voeten te hebben, eveneens
uit egoïsme dus*. Ook akkoord. Toch is er een aanmerkelijk ethisch verschil tussen
de twee handelswijzen.
Bregman** doet iets soortgelijks als hij het Milgram-experiment bespreekt. Iemand die weigert elektrische schokken toe te dienen doet dat uit empathie met het slachtoffer, iemand die die schokken wél toedient doet het uit empathie met de bevelvoerder. In de twee scenario’s is hij een ‘supersamenwerker’, zoals Dirk van Duppen dat noemde. Met dat ‘samenwerken’ kan dan elke slechte daad worden verantwoord. Zo geeft Bregman toe dat er in New Orleans, in de crisissituatie veroorzaakt door de orkaan Katrina, wel degelijk een en ander misliep. ‘Er was veel geplunderd’, schrijft hij, ‘maar vooral door groepen die samenwerkten.’ (blz. 26, mijn cursivering) Is dat nu een verzachtende of verzwarende omstandigheid, vraag ik mij af?
Het is anders niet verwonderlijk dat mensen als Bregman en Van Duppen de bereidheid tot samenwerken zo hoog op hun waardenhiërachie plaatsen. Hun vijand is de ‘neoliberale’ maatschappij en die werkt naar hun mening uitsluitend volgens het tegenovergestelde principe: dat van competitie. Die moet weg. En dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel geloof je in de ‘maakbare mens’, waarvan je het egoïsme, individualisme, en competitieve streven door chirurgie, pillen of opvoeding kunt verwijderen, ofwel geloof je dat dat egoïsme een laagje vernis is dat door de 1 procent machthebbers over de overige 99 procent wordt gespoten. In dat geval volstaat het om de machthebbers onschadelijk te maken om het vernis spuiten te stoppen.
Een maatschappelijk ideaal dat eenzijdig uitgaat van een álgoede of álslechte mens is onrealistisch en alleen daarom al gevaarlijk. Als de mens slecht is, moet de verdorven meerderheid worden onderdrukt door een deugdzame elite (waar gaat men die vinden?) en als hij fundamenteel goed is, moet een kleine slechte minderheid worden onderdrukt (door wie?) zodat de goedheid van velen kan opbloeien. Lukt het met dat opbloeien niet zo goed, dan moet de zoektocht naar de vijanden van het Goede worden uitgebreid van 1 procent naar 2 procent en zó verder, en raak je op de duur opgescheept met Robespierre, Stalin en Mao.
Is onze huidige samenleving gebaseerd op een álslecht mensbeeld, op de egoïstische homo economicus, zoals Bregman beweert? Dat geloof ik niet. Een groot deel van het maatschappelijk verkeer – liefdesleven, vriendenkring, betrekkingen tussen ouders en kinderen – hebben weinig met de goede of slechte, maar alles met de complexe mens te maken. En de economie zelf, die we ‘kapitalistisch’ noemen – een term uitgevonden door haar vijanden – drijft tegelijk op doelbewust teamwerk binnen één bedrijf, competitie tussen vergelijkbare bedrijven, en nog het meest op win-winrelaties tussen complementaire bedrijven, en tussen verkopers en klanten. Sommige van die win-winrelaties, zoals die in een supermarkt, zijn onpersoonlijk en spelen zich af tussen mensen die onverschillig staan tegenover elkaar. Het zij zo. Ook dát ligt in de menselijke aard, en het was iets wat Rousseau bijvoorbeeld heel goed wist.
En dan: zijn samenwerken in teamverband wel het summum bonum, en individualisme en competitie het summum malum die Bregman ervan maakt? In het onderwijs vond ik dat er wel eens te véél werd samengewerkt, in vakgroepen en zo, met overbodige ruzie als gevolg. Anderzijds zou ik niet álle samenwerking door competitie willen vervangen. Dat lijkt mij vermoeiend. Toch heb ik met die competitie niet zo’n groot probleem mee als Bregman. Die wordt al zenuwachtig van een titel als ‘The Selfish Gene’ terwijl die zich hoogstens aan een doorzichtig antropomorfisme bezondigt. Bregman is heel gelukkig als Dawkins later toegeeft dat ‘The Cooperative Gene’ een even goede titel was geweest. Maar wat doet dat er allemaal toe? Bregman moet toch ooit gehoord hebben van de drogreden van compositie, waarbij eigenschappen van onderdelen met eigenschappen van het geheel worden verward. Wat kan het mij schelen of spermatozoïden al concurrerend of samenwerkend naar de eicel zwemmen. Zelf ben ik nooit een goede zwemmer geweest.
De eenvoudige waarheid is dat competitie een aardige manier is om de menselijke luiheid te compenseren.*** Misschien hebben we die luiheid wel van onze voorvader de jager-verzamelaar geërfd. Ik moet in elk geval noch de jager-verzamelaar, noch de hedendaagse Homo Sapiens grondig bestuderen om die luiheid geïllustreerd te zien. Ik moet er niet eens mijn geliefde sofa voor verlaten. Maar Bregman denkt een andere oplossing te hebben om de menselijke luiheid te omzeilen: de intrinsieke motivatie. Die zou sterker doorwegen dan financiële afwegingen en er zelfs omgekeerd evenredig aan zijn. Hij citeert bekende psychologische experimenten die laten zien dat stoppen met roken slechter werkt als me ervoor betaald wordt, of dat men zich minder houdt aan de afgesproken uren van de crèche als men daar een boete voor betaalt.
Maar er bestaan ook psychologische experimenten die aantonen dat een combinatie van extrinsieke en intrinsieke motivatie de beste resultaten geeft. Die sluiten goed aan bij wat we om ons heen zien. Veel wielrenners zouden ook zonder bolletjestrui of prijzengeld met gehijg en gesteun de Tourmalet, de Mont Ventoux of de Alpe d’Huez oprijden. Dat doen wielertoeristen ten slotte ook. Maar dromen van prijzengeld en gele, groene en bolletjestruien helpt in elk geval om het daar in Frankrijk 20 etappes lang vol te houden, ondanks de soms felle zon.
Extrinsieke motivatie, materiële beloning, winstprikkel, concurrentie en competitie wérken. Ongetwijfeld krioelt het bij Apple en Microsoft van gedreven programmeurs en technici die ook in hun vrije tijd niets liever doen dan programmeren en ontwerpen, en wordt het bedrijf geleid door ceo’s die los van mogelijke bonussen een zo goed mogelijk product willen maken. Maar als er ter wereld maar één computerbedrijf bestond, met mooi afgesproken loonschalen volgens anciënniteit, dan zouden onze computers nu trager, groter, lelijker en duurder zijn dan in een systeem mét concurrentie. Het zouden Sovjetcomputers zijn.
De mooie, snelle computer waar ik dit stukje op heb getypt, is het gevolg van samenwerking én competitie, van en tussen mensen met goede en slechte eigenschappen, en die gedreven zijn door idealisme, intrinsieke motivatie, inhaligheid en eerzucht. Ik ben hen dankbaar.
Bregman** doet iets soortgelijks als hij het Milgram-experiment bespreekt. Iemand die weigert elektrische schokken toe te dienen doet dat uit empathie met het slachtoffer, iemand die die schokken wél toedient doet het uit empathie met de bevelvoerder. In de twee scenario’s is hij een ‘supersamenwerker’, zoals Dirk van Duppen dat noemde. Met dat ‘samenwerken’ kan dan elke slechte daad worden verantwoord. Zo geeft Bregman toe dat er in New Orleans, in de crisissituatie veroorzaakt door de orkaan Katrina, wel degelijk een en ander misliep. ‘Er was veel geplunderd’, schrijft hij, ‘maar vooral door groepen die samenwerkten.’ (blz. 26, mijn cursivering) Is dat nu een verzachtende of verzwarende omstandigheid, vraag ik mij af?
Het is anders niet verwonderlijk dat mensen als Bregman en Van Duppen de bereidheid tot samenwerken zo hoog op hun waardenhiërachie plaatsen. Hun vijand is de ‘neoliberale’ maatschappij en die werkt naar hun mening uitsluitend volgens het tegenovergestelde principe: dat van competitie. Die moet weg. En dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel geloof je in de ‘maakbare mens’, waarvan je het egoïsme, individualisme, en competitieve streven door chirurgie, pillen of opvoeding kunt verwijderen, ofwel geloof je dat dat egoïsme een laagje vernis is dat door de 1 procent machthebbers over de overige 99 procent wordt gespoten. In dat geval volstaat het om de machthebbers onschadelijk te maken om het vernis spuiten te stoppen.
Een maatschappelijk ideaal dat eenzijdig uitgaat van een álgoede of álslechte mens is onrealistisch en alleen daarom al gevaarlijk. Als de mens slecht is, moet de verdorven meerderheid worden onderdrukt door een deugdzame elite (waar gaat men die vinden?) en als hij fundamenteel goed is, moet een kleine slechte minderheid worden onderdrukt (door wie?) zodat de goedheid van velen kan opbloeien. Lukt het met dat opbloeien niet zo goed, dan moet de zoektocht naar de vijanden van het Goede worden uitgebreid van 1 procent naar 2 procent en zó verder, en raak je op de duur opgescheept met Robespierre, Stalin en Mao.
Is onze huidige samenleving gebaseerd op een álslecht mensbeeld, op de egoïstische homo economicus, zoals Bregman beweert? Dat geloof ik niet. Een groot deel van het maatschappelijk verkeer – liefdesleven, vriendenkring, betrekkingen tussen ouders en kinderen – hebben weinig met de goede of slechte, maar alles met de complexe mens te maken. En de economie zelf, die we ‘kapitalistisch’ noemen – een term uitgevonden door haar vijanden – drijft tegelijk op doelbewust teamwerk binnen één bedrijf, competitie tussen vergelijkbare bedrijven, en nog het meest op win-winrelaties tussen complementaire bedrijven, en tussen verkopers en klanten. Sommige van die win-winrelaties, zoals die in een supermarkt, zijn onpersoonlijk en spelen zich af tussen mensen die onverschillig staan tegenover elkaar. Het zij zo. Ook dát ligt in de menselijke aard, en het was iets wat Rousseau bijvoorbeeld heel goed wist.
En dan: zijn samenwerken in teamverband wel het summum bonum, en individualisme en competitie het summum malum die Bregman ervan maakt? In het onderwijs vond ik dat er wel eens te véél werd samengewerkt, in vakgroepen en zo, met overbodige ruzie als gevolg. Anderzijds zou ik niet álle samenwerking door competitie willen vervangen. Dat lijkt mij vermoeiend. Toch heb ik met die competitie niet zo’n groot probleem mee als Bregman. Die wordt al zenuwachtig van een titel als ‘The Selfish Gene’ terwijl die zich hoogstens aan een doorzichtig antropomorfisme bezondigt. Bregman is heel gelukkig als Dawkins later toegeeft dat ‘The Cooperative Gene’ een even goede titel was geweest. Maar wat doet dat er allemaal toe? Bregman moet toch ooit gehoord hebben van de drogreden van compositie, waarbij eigenschappen van onderdelen met eigenschappen van het geheel worden verward. Wat kan het mij schelen of spermatozoïden al concurrerend of samenwerkend naar de eicel zwemmen. Zelf ben ik nooit een goede zwemmer geweest.
De eenvoudige waarheid is dat competitie een aardige manier is om de menselijke luiheid te compenseren.*** Misschien hebben we die luiheid wel van onze voorvader de jager-verzamelaar geërfd. Ik moet in elk geval noch de jager-verzamelaar, noch de hedendaagse Homo Sapiens grondig bestuderen om die luiheid geïllustreerd te zien. Ik moet er niet eens mijn geliefde sofa voor verlaten. Maar Bregman denkt een andere oplossing te hebben om de menselijke luiheid te omzeilen: de intrinsieke motivatie. Die zou sterker doorwegen dan financiële afwegingen en er zelfs omgekeerd evenredig aan zijn. Hij citeert bekende psychologische experimenten die laten zien dat stoppen met roken slechter werkt als me ervoor betaald wordt, of dat men zich minder houdt aan de afgesproken uren van de crèche als men daar een boete voor betaalt.
Maar er bestaan ook psychologische experimenten die aantonen dat een combinatie van extrinsieke en intrinsieke motivatie de beste resultaten geeft. Die sluiten goed aan bij wat we om ons heen zien. Veel wielrenners zouden ook zonder bolletjestrui of prijzengeld met gehijg en gesteun de Tourmalet, de Mont Ventoux of de Alpe d’Huez oprijden. Dat doen wielertoeristen ten slotte ook. Maar dromen van prijzengeld en gele, groene en bolletjestruien helpt in elk geval om het daar in Frankrijk 20 etappes lang vol te houden, ondanks de soms felle zon.
Extrinsieke motivatie, materiële beloning, winstprikkel, concurrentie en competitie wérken. Ongetwijfeld krioelt het bij Apple en Microsoft van gedreven programmeurs en technici die ook in hun vrije tijd niets liever doen dan programmeren en ontwerpen, en wordt het bedrijf geleid door ceo’s die los van mogelijke bonussen een zo goed mogelijk product willen maken. Maar als er ter wereld maar één computerbedrijf bestond, met mooi afgesproken loonschalen volgens anciënniteit, dan zouden onze computers nu trager, groter, lelijker en duurder zijn dan in een systeem mét concurrentie. Het zouden Sovjetcomputers zijn.
De mooie, snelle computer waar ik dit stukje op heb getypt, is het gevolg van samenwerking én competitie, van en tussen mensen met goede en slechte eigenschappen, en die gedreven zijn door idealisme, intrinsieke motivatie, inhaligheid en eerzucht. Ik ben hen dankbaar.
* Het beeld komt van Arthur Schopenhauer.
** Mijn andere Bregman-stukjes vind je hier, hier, hier en hier en hier.
*** Luiheid, gedefinieerd als aversie van onaangename maar nuttige activiteiten. De econoom Galbraith schreef ooit dat het meeste werk ‘repetitief, vervelend, pijnlijk vermoeiend en mentaal uitputtend’ is. Mensen met een leuk werk, zoals leraren of kunstenaars, hebben daar minder last van en hebben bijgevolg een grotere intrinsieke motivatie. Hopelijk zorgt de technologie ervoor dat de onaangenaamste soorten werk stilletjes aan verdwijnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten