donderdag 10 december 2020

De poëzie van de Raad van State


      Het arrest van de Raad van State over de erediensten schijnt een verwijzing te bevatten naar ‘de nood aan zingeving in deze donkere tijden.’ Gelovigen als Michael Freilich en Joachim Coens zijn er blij mee en ongelovige honden als Egbert Lachaert en Maarten Boudry spreken van discriminatie. Ik heb daar als agnost geen mening over (zie hier).
     Maar dat ‘donkere tijden’ is wel mooi. Je zou denken dat wettelijke bepalingen gelden – of niet gelden –  voor alle seizoenen, heldere en donkere, en wellicht is dat zo. Maar af en toe zo’n poëtische uitschuiver vind ik wel fijn.
    In de middeleeuwen was men met die juridische poëzie trouwens veel guller. De Oudfriese wetteksten bevatten daar veel mooie voorbeelden van. Die wetteksten beschermden onder andere het vaderloze kind tegen een spilzuchtige moeder. De moeder mocht de grond van de overleden vader niet verkopen of belenen. Maar de wet voorzag uitzonderingen, meer bepaald als dat noodzakelijk was voor het kind zelf. Een van de bepalingen luidde:

 ‘De derde noodzaak is deze. Als het kind spiernaakt is of zonder huis, en de donkere, nevelige en snoeikoude winter en de lange duistere nacht bedekken het erf; als iedereen naar eigen huis en haard gaat, en in zijn warme hoekje, en zelfs het wilde dier bescherming zoekt in de bergen en in de holle boom opdat het zijn leven mag behouden; als dan huilt en schreit het minderjarig kind, en het beweent zijn naakte leden en zijn dakloosheid en zijn vader, die hem zou moeten beschermen tegen honger en de nevelkoude winter, en dat hij ligt opgesloten zo diep en zo donker, met vier spijkers onder de eik en bedekt onder de aarde – dan mag de moeder haar kinds erfenis belenen en verkopen, omdat het haar zaak is dat het kind, zolang het minderjarig is, niet omkomt van vorst of honger of in gevangenschap.’       

     De advocaat die in die tijd bij een erfenisgeschil moest pleiten, had het niet gemakkelijk. Wat als de moeder zo’n erfenis beleend had op een winternacht zonder nevel, of als haar man begraven lag in een kist met vijf spijkers in plaats van vier? Had die moeder dan wel of niet de wet overtreden?
     Frits van Oostrom die de tekst publiceerde en vertaalde*, schrijft terecht dat onze huidige wetten dat primitieve Oudfriese stadium ontgroeid zijn. ‘Juridisch-technisch,’ schrijft hij, ‘was deze evolutie stellig een vooruitgang, en ethisch vermoedelijk al evenzo. Muzisch gesproken deed men echter een stap terug.’ Ja, zo gaat dat met vooruitgang. Je wint veel en je verliest een beetje.
     Maar helemaal dood is de juridische muze niet, zo blijkt nu. Leve de ‘donkere tijden’ van de Raad van State.  En ik voeg eraan toe, met de woorden van de Oudfriese jurist: ‘in eigen huis, bij eigen haard, en in ons warme hoekje’.

 * Frits van Oostrom (2006), Stemmen op Schrift, Amsterdam, Bert Bakker.

2 opmerkingen:

  1. Leuke post. U bent blijkbaar de eerste of de enige die die poëtische uitschuiver in het arrest heeft opgemerkt. Ik stel voor dat die rechters van de Raad van State zélf een blog beginnen. Kunnen ze zich helemaal 'smijten' ...

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Om eerlijk te zijn, Peter Mijlemans - none other - had er al iets over opgemerkt in zijn commentaar in Het Nieuwsblad.

      Verwijderen