dinsdag 9 mei 2023

Over Karel ... Genoeg geluld!


Het is tijd om mijn beschouwingen over Karel van het Reve af te sluiten*. Ik moet daarbij denken aan de titel van een van zijn stukjes: ‘Genoeg geluld!’ Naar het voorbeeld van Het geloof der kameraden, sluit ik mijn reeks af met enkele restanten.

Karel en Gerard.  
Karel en zijn broer Gerard hebben veel ruzie gemaakt. De dag na Karels overlijden stuurde Gerard naar dochter Jozien een fax die de overledene weing eer aan deed: ‘geen enkel gevoel voor kunst en toneel, voor drama, melancholie, diepzinnigheid.’
     In een stuk in De Volkskrant schrijft Max Pam dat volgens hem Gerard gelijk had in de twee grote ruzies tussen de broers. Het was niet chic hoe Karel in 1962, in het debat over de vraag of schrijvers door de overheid gesubsidieerd moesten worden, zijn broer [als voorbeeld] gebruikte.’ Ook vindt hij het 
niet elegant’ dat Karel een privé-bezoek aan Gerard in Frankrijk in een krantenstuk verwerkte.
      Dat laatste vind ik ook. Het minste wat Karel had kunnen doen was om eerst Gerard om toestemming te vragen, of minstens het geld dat hij voor dat stuk kreeg te delen met zijn broer. In de eerste kwestie sta ik aan Karels kant.

Karel en Gerard (2).
De humor van Karel en van Gerard vertoonde soms treffende gelijkenissen. De geleerde broer zei dat God 
een grote schurk was, en de beroemde broer zei dat hij het, van zijn kant, in grote lijnen met God eens was. Het trucje was in beide gevallen om over God te spreken alsof Hij een gewoon mens was.

God.
Het omgekeerde trucje bestaat ook.  Sommige bewonderaars spreken over Karel alsof hij God was, die hier op aarde een kijkje kwam nemen. Het zou natuurlijk veel juister zijn om te spreken van een  afgod  een idool dus – of nog beter van een goeroe. Maar dat klink zo banaal. Van Karel en Gerard leren we dat het af en toe ook wat plechtiger mag worden uitgedrukt. 

Dwepen.
Je kunt, naar het voorbeeld van Karel, de mensheid in drie groepen verdelen. De eerste groep zijn de mensen die nog nooit iets van Karel gelezen hebben, of die wel iets van hem gelezen hebben, en het maar niks vinden. De tweede groep zijn de mensen die Karel amusant vinden, of kostelijk. En de derde groep zijn de dwepers. Je moet voor dat dwepen wat aanleg hebben, maar bij Karel, zelf een getalenteerd dweper, kun je leren hoe het moet.

Ik weet het niet.
Karel nodigde zijn lezers uit tot dialoog, door ruimte te laten voor aanvulling, tegenspraak en door niet álles met argumenten dicht te spijkeren. Maar het was wel een dialoog op zijn voorwaarden. Uitgeschreven interviews met hem, waarbij de voorwaarden door de interviewer werden gedicteerd, hebben iets onbevredigends. Karel antwoordt voortdurend: ‘Ik weet het niet.’ Dat doet Bob Dylan ook in Rolling Thunder Review. Als je dat ziet, krijg je de indruk dat een goeroe wijze woorden spreekt. Als je het leest, valt het tegen.

Joodse spijswetten.
Karel, vermomd als Henk Broekhuis, maakte zich vrolijk over iedereen die de joodse spijswetten verklaarde als een primitieve hygiënische maatregel. Karel-Henk begrijpt als geen ander dat je om iets te verbieden niet noodzakelijk een goede reden moet hebben. En hij verwijst naar de gojim die wel varkensvlees aten en daar niet dood van gingen, en omgekeerd naar de joden die wel doodgingen van bedorven gefilte fisj. Dat is de esprit de finesse van Karel-Henk.
     Maar soms hebben we trek in een beetje esprit de géométrie en die vinden we bijvoorbeeld bij Steven Pinker. Die legt uit dat gemeenschapszin geworteld is in mythen, metaforen en rituelen. De stam hangt samen omdat de leden samen eten, en door hetzelfde te eten geloven ze dat ze 
deel uitmaken van één groot superorganisme. Elk stamlid kan een ander stamlid beschouwen als ‘vlees van mijn vlees’. Dat komt neer, schrijft Pinker, op ‘het versterken van de volksbiologische intuïtie … dat je bent wat je eet, en dat je dus, als je hetzelfde eet, van hetzelfde materiaal bent. Een logisch gevolg is dat voedseltaboes de grenzen van de groep beschermen.’
     ’t Is een heel evolutionaire verklaring, en we weten wat Karel van de evolutieleer dacht, maar ’t is toch goed gevonden van Pinker, of van de geleerde die door Pinker wordt nagepraat.

Democratisch stalinisme.
In een stuk dat ik niet meteen terugvind legt Karel het voordeel van het nazisme tegenover het stalinisme uit. De nazi’s wilden met democratie niets te maken hebben. Zij huldigden het Führerprinzip. Dat had als voordeel dat de andere nazileiders vrij van mening konden verschillen met de leider. Uiteindelijk telde toch alleen de wil van dé leider, de anderen waren slechts raadgevers, wier adviezen niet bindend waren.
      Het stalinisme had daarentegen het nadeel van haar democratische beginselen. Eigenlijk kon Stalin op elk moment weggestemd worden door een meerderheid van het politbureau, van het centraal comité of van het congres. Om dat te verhinderen moest onder zijn naaste en verre medewerkers een onophoudelijk klimaat van terreur worden aangewakkerd. Hitler had zoiets niet nodig. Hij zat, als een koning, op rozen.
      Ik ben nu Hans Herman Hoppes boek aan het lezen waarin hij onder andere uitlegt waarom de monarchie superieur is aan de democratie. Zal HHH dát argument ook gebruiken? Ik ben benieuwd.

Monarchie.
Van de kroningsceremonie in Engeland heb ik maar flarden op het nieuws gezien terwijl ik, zoals gewoonlijk, indommelde. 
Wat zegt Karel over zulke ceremonieën en over de monarchie?’ wilde Geraard Goossens weten.  Nu wil het toeval dat de eerste tekst van Karel die mij onder ogen kwam een artikel was waar die kwestie werd aangeraakt.
     Mijn vrouw had een nummer van
 Vrij Nederland gekocht. We schrijven 27 of 28 april 1985. Ik was bijna 30. Het bewuste stuk ging over de Nederlandse kroonprins Willem-Alexander, naar aanleiding van een boek over hem van Renate Rubinstein. Ik was onder de indruk. Karel stelde de vraag  of we iemand belangrijk moesten vinden alleen maar omdat hij toevallig kroonprins is. Natuurlijk niet, antwoordde ik, als communist en republikein. Maar Karel sloeg over de kwestie een neutrale toon aan. ‘Hier botsen, schreef hij, twee levensbeschouwingen op elkaar, de aristocratische en de burgerlijke.’ En wat verder: ‘Ik heb mij in deze strijdvraag altijd op de vlakte gehouden.’
      Ik geloofde hem niet. Hoe kon je je nu over om het even welke strijdvraag op de vlakte houden?  Die Karel deed maar alsof. Een handige bliksem, dat wel. 

Metaforen.
Karel maakt spaarzaam gebruik van metaforen en vergelijkingen. Het is, om het eens modieus te zeggen, zijn ding niet. Maar als hij er een gebruikt, blijft ze wel hangen. Iedereen die Twee minuten stilte gelezen heeft, herinnert zich de beschrijving van een optocht van hoogleraren in toga. Karel spreekt van een ‘stoet morsige kerstmannen.’ Je vergeet het beeld niet. Karel volgt hierbij zijn eigen theorie over metaforen: ze moeten niets verduidelijken, ze moeten verrassen. En hoe kleiner de fysieke gelijkenis tussen het comparans en het comparandum, hoe beter. Je moet, bij een esthetische ervaring, schrijft Karel, de indruk hebben dat iets zo is, en tegelijk de indruk krijgen dat iets niet zo is. Je geest kan niet tegelijk het beeld van de professoren en het beeld van de kerstmannen vasthouden. Die kortsluiting, dat is de esthetische ervaring. En dan: morsig!

Provoceren.
Karel provoceerde graag, zegt men. Wellicht. Maar je kunt dat op verschillende manieren doen. Zijn stuk 
De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen kun je zeker als een provocatie lezen. Maar het hoeft niet. Mijn vader, die zeer gelovig is, las het. Hij kan wel goed schrijven, zei hij. En hij is eerlijk. Dat is wat anders dan Humo die elke week aan een andere bekende persoon vraagt: geloof je in God?

Wetenschap.
Mijn grootste twist met Karel is zijn strenge definitie van wetenschap. Op dat vlak is hij een strenge Popperiaan. Wetenschap moet, in zijn formulering, een feit verbieden. De wet van de zwaartekracht moet verbieden dat gelijk welk voorwerp naar omhoog valt en de klimaatwetenschap moet verbieden dat het binnen 20 jaar een halve graad warmer is. Daarmee kun je inderdaad ongeveer alle menswetenschappen en nog enkele andere eruit gooien. Ik ben eerder geneigd om wetenschapsbeoefening als een doorlopende lijn te zien die start bij theoretische fysica en die eindigt bij astrologie. Geneeskunde is misschien geen ‘wetenschap’, maar het is wel iets anders dan homeopathie. En sociologie is wellicht ook geen ‘wetenschap’, maar de ene socioloog is de andere niet. 

Kennismaking.
Wie graag met Karel kennis wil maken, en daar voorlopig geen geld aan wil uitgeven, kan terecht op de site DBNL. Daar kunnen heel wat van Karels teksten worden gedownload. (Zie hier). Een goed begin is misschien Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid.

* Mijn andere stukjes naar aanleiding van de Karel van het Reve-biografie staan hier, hier, hier, hier, hier, hier.

4 opmerkingen:

  1. Steven Pinker en Willem-Alexander, kleine fouten in een leuk stuk.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Die 'Stephen' is tot daar aan toe, maar hoe ik aan die 'prins Alexander' kom, Joost mag het weten.

      Verwijderen
    2. Gemakkelijk verklaard. U lijdt aan het DOD-syndroom. DOD staat voor De Oude Dag. Er gebeuren allerlei dingen die men niet kan verklaren. Ik heb dat al jaren en heb geleerd ermee te leven.

      Verwijderen
  2. Wij hebben ook de Standaard maar hebben de papieren versie herleid naar het weekend, omdat we de weekdagen niet uitgelezen kregen en de bijlagen toch allemaal bij de weekendeditie zitten.

    Ik vermoed dat je o.a. naar mij verwijst. Inderdaad, ik erger me vaak aan DS maar ik treed je bij. De papieren versie is ruimer en evenwichtiger. Mijn ergernis wordt gevoed door de oppervlakkigere oogst online. Ze tonen zich daar nog meer geopinieerd, nog minder genuanceerd, en schurken heel nadrukkelijk aan tegen het "politiek correcte". Ik ben ze op den duur "het S-woord" beginnen noemen, een sneer die geen uitleg behoeft.

    Het siert je dat je alweer een genuanceerd beeld geeft na één dag en uitgebreide lezing. Zelf heb ik al een abonnement op De Tijd overwogen, dat misschien wat saaier is, maar toch beter zijn best doet bij de feiten te blijven.

    BeantwoordenVerwijderen