woensdag 2 oktober 2024

Tom Lanoye en het verplichte Nederlands


      Bij de aanvaarding van de Prijs der Nederlandse Letteren, lichtte Tom Lanoye zijn kritiek op het Vlaamse taalbeleid toe aan de hand van zijn eigen verleden en dat van zijn familie. 

‘Ik heb de taal ingelepeld gekregen dankzij mijn moeder, aan tafel, tijdens en na het eten, terwijl ze repeteerde voor haar theaterstukken … Ik besef dat dit de manier is om van taal te leren houden: taal moet jou verleiden, en niet door de strot worden geramd via wetten. Mijn vader werd als kind gestraft op school opdat hij op de speelplaats geen Frans sprak, maar zijn thuistaal Nederlands. Daardoor háátte hij het Frans, omdat het hem werd opgedrongen en daardoor heeft hij nooit in een van beide talen echt uitgeblonken. Is het dat wat we willen, als we ouders van schoolgaande kinderen straks straffen, omdat ze het Nederlands onvoldoende machtig zijn. Dat ze het Nederlands háten?’

      Mijn Facebook-vriend Geraard Goossens stoort zich aan de broek die Lanoye droeg bij het uitspreken van die woorden; ik van mijn kant stoor mij aan de uitdrukking ‘door de strot rammen’ - zoals ik mij stoor aan alle uitdrukkingen waar het woord ‘strot’ in voorkomt. Maar eigenlijk zou ik blij moeten zijn dat Lanoye niet begint, zoals socioloog Orhan Agirdag, over ‘taalracisme’ en over ‘de ongegronde overtuiging dat het gebruik en de kennis van witte talen superieur zijn aan het gebruik en de kennis van zwarte talen.’ Wellicht beseft Lanoye dat de hele kwestie niets met ‘superioriteit’ van talen te maken heeft.
     Trouwens, wat hij vertelt over zijn familie komt ongeveer overeen met hoe het er in mijn familie aan toe is gegaan. Ik wil mijn liefde voor het Nederlands niet vergelijken met die van Lanoye, maar ik heb de taal in elk geval ingelepeld gekregen dankzij mijn moeder, ook ‘aan tafel, tijdens en na het eten’, en dankzij mijn vader, mijn grootmoeder, mijn grootvader, mijn vriendjes en de meesters op school. Die taal bestond gedeeltelijk uit dialect en gedeeltelijk uit Algemeen Nederlands, waardoor, net zoals Lanoyes vader noch het Frans noch het Nederlands perfect beheerste, ikzelf evenmin het dialect en het Algemeen Nederlands perfect beheers.
     En dat Frans op de speelplaats klopt ook. Mijn grootmoeder moest in de lagere school Frans spreken op de speelplaats. Wie dat niet deed, moest een boete betalen van één centiem. De zusters zagen echter veel door de vingers. Als bijvoorbeeld een vriendinnetje aan je haar getrokken had, kon je dat voorval gerust samenvatten als: ‘Ma soeur, Elodie a trekké à mon haaré.’ Je kreeg dan geen boete, want het was de intentie die telde.
     In de tijd van mijn vader maakte men er op het college een spelletje van. Alhoewel de voertaal in de klas het Nederlands was, waren de leerlingen verplicht om om de andere dag Frans te spreken op de speelplaats. Een leerling die op die dagen betrapt werd op Nederlands spreken, kreeg een kaartje, een ‘consigne’, en dan moest hij proberen een andere leerling te betrappen op Nederlands, waarop hij dan het kaartje kon doorgeven. Die praktijk werd overigens beëindigd toen het Duitse leger ons land bezette, zoals toen ook het vrije wapenbezit en het gedoogbeleid voor roken in cinemazalen werd afgeschaft.
     De respectievelijke familiegeschiedenissen van Lanoye en mij vertonen ook verschillen. Noch mijn vader, noch mijn grootmoeder zijn door de verplichtingen het Frans gaan haten. Mijn vader is juist heel trots op zijn goede beheersing van het Frans. Graag haalt hij aan dat hij in het erg moeilijke dictee van Prosper Mérimé slechts 25 fouten maakte. Dat lijkt veel, maar Napoleon III maakte er 75, de keizerin 62, de schrijver Alexandre Dumas Fils 23 en zijn collega Octave Feuillet 19. 25 fouten was dus een goed resultaat dat mijn vader in het gezelschap bracht van beroemde Franse schrijvers.
     Ook mijn grootmoeder is door de speelplaatsverplichting het Frans niet gaan haten. Ik heb van haar mijn eerste Franse woordjes geleerd: schip-bateau, schaap-mouton, zeep-savon. Ze heeft mij Franse liedjes geleerd zoals Saint-Nicolas, patron des écoliers, en Vers l’avenir, dat ooit de nationale hymne was geweest van de Congo Vrijstaat. Ook leerde ze mij het versje: Choux, bijoux, venez sur mes genoux, avec vos joujoux. Prenez des cailloux pour chasser les hiboux qui sont pleins de poux. Pas veel later kwam ik te weten dat dat een mnemotechnisch middeltje was, om te onthouden welk woorden op -ou een meervoud op -x krijgen.
     De voorbeelden van mijn grootmoeder en van mijn vader laten dus zien dat verplichting niet altijd leidt tot haat, en zeker niet als je daar weinig aanleg voor hebt. Verder valt moeilijk te ontkennen dat verplichting in onderwijsmateries een noodzakelijk bestanddeel is. Het beste is als je jezelf kunt verplichten om van alles te leren; bij de ene lukt dat beter dan bij de andere. En voor degenen waarbij dat niet goed lukt, heeft Lanoye minstens gedeeltelijk gelijk: bij sommige leerlingen draagt een verplichting door derden bij tot een afkeer van wat ze moeten leren: Frans, Duits, fysica, aardrijkskunde, geschiedenis ... Daar is niet veel aan te doen. Zonder die verplichting zouden die leerlingen helemaal geen Frans, Duits, fysica, aardrijkskunde en geschiedenis leren, terwijl dat allemaal nuttige kennis is.
      Voor anderstalige kinderen is Nederlands nog veel nuttiger kennis, aangezien het de onderwijstaal is. Veel kinderen en ouders zien dat, in tegenstelling tot Agirdag, vanzelf in. Ik heb nogal wat anderstalige kinderen in de klas gehad, Armeniërs bijvoorbeeld, die na enkele jaren heel goed Nederlands kenden. En om nu te zorgen dat álle anderstalige kinderen zover zouden geraken, worden in het Vlaamse regeerakkoord voor anderstalige kinderen allerlei verplichtingen opgelegd: taalbadklassen in het lager onderwijs*, extra uren Nederlands in het middelbaar onderwijs. Ik weet niet of Lanoye zich ook tegen die ‘verplichtingen’ verzet aangezien ze in zijn redenering ook‘haat tegen het Nederlands’ zouden kunnen opwekken.
    Of verzet hij zich alleen tegen de verplichtingen voor de ouders die Nederlands moeten leren als ze de schoolbonus willen behouden? Ik geef graag toe dat dat een rare maatregel is. Hij maakt deel uit van het rechten-en-plichten discours. Ik ben daar niet zo gek op. In mijn ideale maatschappij zijn er voor volwassenen best niet te veel rechten en niet te veel plichten. Maar op heldere momenten besef ik dat ik niet in mijn ideale maatschappij leef. In mijn ideale maatschappij leren volwassen migranten helemaal uit vrije wil zo snel mogelijk de taal van het land van aankomst.
     “Als we ouders van schoolgaande kinderen straks straffen omdat ze het Nederlands onvoldoende machtig zijn …” schrijft Lanoye. Dat is een polemische formulering, en een verdraaiing, want dat ‘straffen’ begint pas als de ouders geen Nederlands willen leren en geen Nederlandse cursus willen volgen. Het is, zoals bij de speelplaats van mijn grootmoeder, de intentie die telt. Bovendien is dat ‘straffen’ veeleer symbolisch - het inhouden van een jaarlijkse bonus van 40 tot 60 euro - zodat de maatregel in zijn geheel ook symbolisch wordt, een ‘stok achter de deur’ zoals Koen Pelleriaux van het Gemeenschapsonderwijs hem noemt. Het is een maatregel waarmee een ideaal naar voren wordt opgeroepen: migrantenkinderen die zien hoe hun moeder ‘aan tafel, tijdens en na het eten’ inspanningen doet om Nederlands te leren, zoals de jonge Lanoye zag hoe zijn moeder op die plaats en op die momenten inspanningen deed om theaterteksten uit het hoofd te leren. 
    
Ik ga akkoord met Lanoye dat ‘een taal moet verleiden’. Verleiding is beter dan dwang. Tegelijk ben ik in zulke zaken op mijn hoede voor te hooggestemd idealisme. Mijn ervaring in het onderwijs heeft mij geleerd dat je nog het beste verleiding met dwang kunt combineren. Maar zelfs dan - verleiding moet inderdaad zijn plaats hebben.
      Onze generatie werd verleid door het mooie Nederlands van Boudewijn de Groot, en in mijn niche, door het mooie Nederlands van Ludo Martens. Het is jammer dat Lanoye die voorbeelden niet volgt en zich bij zijn openbare optredens, zo weinig aantrekt van de Nederlandse klankleer. Daar staat dan weer tegenover dat hij met zijn romans en toneelstukken veel mensen heeft geraakt en zo wél heeft bijgedragen tot de verleidingskracht van het Nederlands. Ik hoop dat hij het de lesgevers op de verplichte cursussen voor anderstalige ouders vergeeft dat zij niet meteen op dat hoge literaire niveau mikken, maar op dat van de elementaire communicatie.     





9 opmerkingen:

  1. Reacties
    1. Ja, Ludo Martens was nog voorzitter geweest van de ABN-clubs.

      Verwijderen
    2. En KVHV'er toch?

      Verwijderen
    3. Ik meen me te herinneren uit de biografie van die andere Martens nl Wilfried, dat ook hij een gepassioneerd activist van de ABN-clubs was....

      Verwijderen
  2. Er gaat mij plots een licht op van wie Lanoye heeft leren haten. Onbedoeld en onbewust allicht.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Maar hij is er wel knap in en is zelfs een beroepsverontwaardigde geworden.

      Verwijderen
  3. "In mijn ideale maatschappij leren volwassen migranten uit vrije wil zo snel mogelijk de taal ...." . Dat is wat ik gedaan heb toen ik 40 jaar geleden naar Lat. Am. migreerde. Maar zelfs dan kost het je vele veeeele jaren vooraleer je je min of meer sterk kunt uitdrukken. Ik weet niet of ze me hier de inwoner van de ideale maaschappij vinden.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Ik ben geboren in 1950. Toen was 4 procent van de Belgische bevolking van buitenlandse origine. Iedereen sprak toen Nederlands of Frans of eventueel allebei en de grootste uitdaging van het onderwijs in Vlaanderen bestond erin de Vlamingen zover te krijgen dat ze Nederlans spaken in de plaats van dialect.
    In 2024 is dat aantal Belgen van buitenlandse herkomst opgelopen tot 34,5 procent en die nieuwkomers hebben een zeer gevarieerde linguïstieke achtergrond. In Antwerpen worden niet minder dan 172 verschillende nationaliteiten geteld en dat leidt natuurlijk tot problemen in de klas. Van de verschillen in mentaliteit en godsdienst zwijg ik dan nog. Verwondert het dan nog iemand dat de jeugd niet meer zo scheutig is om voor de klas te gaan staan?
    Als mijnheerke Lanoye nu echt denkt dat al die nieuwkomers “met liefde” het Nederlands gaan leren van hun mama aan de keukentafel, dan leeft hij in een parallel universum. Vergelijkingen met de cultuuroorlog die de Franstaligen tegen de Nederlandstaligen voerden in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw zijn volledig uit de lucht gegrepen. Het gaat hier over het functioneren van het land: als de bevolking niet kan terugvallen op een gemeenschappelijke taal valt de samenleving uit elkaar en worden er grote gedeelten van bevolking uitgesloten van de arbeidsmarkt en alles wat ermee samenhangt.
    Groeten,

    Marcus

    Interessant overzicht vindt u hier: https://superdiversiteit.be/


    BeantwoordenVerwijderen
  5. " ik van mijn kant stoor mij aan de uitdrukking ‘door de strot rammen’", schrijft u.
    Het doet me denken aan het essay van W.F. Hermans 'De toenemende verdierlijking van de Nederlandse politicus' (veertig jaar geleden gepubliceerd in 'Klaas kwam niet') waarin deze zich stoort aan het vervangen van de uitdrukking 'uit de hand gelopen' door 'uit de klauwen gelopen'. Doe zo voort!

    BeantwoordenVerwijderen