zondag 27 december 2020

Het collectieve denkkader van Paul Collier


      Bij het lezen van Paul Colliers boek over migratie (zie ook hier, hier, hier en hier), werd ik meer dan eens getroffen door een merkwaardig verschijnsel. Met de meeste van Colliers uitgangspunten ben ik het oneens, met de meeste van zijn conclusies ben ik het eens. Wellicht komt dat laatste omdat we dezelfde feiten en oorzakelijke verbanden aanvaarden.
     Collier argumenteert herhaaldelijk tegen ‘extreme utilitaristen en libertairen’, terwijl ik, zonder extreem te zijn, nogal utilitaristisch en libertair ben ingesteld (1). Daartegenover plaatst Collier een collectief denkkader. Volgens hem kan ‘het principe van gelijke behandeling van migranten en autochtonen zowel individueel als groepsgewijs worden toegepast (2).’ Een voorbeeld van zo’n groepsgewijze toepassing is wanneer men voor migranten een procentueel deel van de sociale woningen reserveert dat niet kleiner maar ook niet groter is dan het procentueel aandeel van de migranten in de bevolking. De redenering stoot mij tegen de borst alleen al omdat ik sociale woningen op zich niet zo’n goede manier vind om de beste huisvesting voor iedereen te krijgen. Maar als men het met alle geweld zo wil aanpakken, dan heb ik toch liefst dat het gebeurt volgens individuele noden.
     In hoofdstuk 6 bespreekt Collier de productiviteit in de westerse samenlevingen.  Die productiviteit, argumenteert Collier, komt voort uit onze onze ‘inclusieve politieke instituties’, ze zijn het resultaat van ‘harde politieke strijd’, ‘van demonstraties en protesten in het verleden, die de macht van de uitbuitende elites hebben gebroken.’ Dat is inderdaad overtuigend aangetoond door Acemoglu en Robinson, vooral voor de Engelse Glorious Revolution. Misschien kan onze strijd voor het algemeen stemrecht daar ook bij worden gerekend, al is het verband met de stijgende productiviteit dan minder duidelijk. Maar in elk geval, als de migrant van vandaag niet mee heeft gedaan aan de demonstraties van 1893, 1902 en 1913, ik ook niet. En mijn overgrootouders evenmin, als ik goed ben ingelicht.
     Collier gaat in zijn collectivisme zelfs zover dat hij de morele argumenten voor een extra belasting op werkende immigranten afweegt. Als onze productiviteit een soort collectief bezit is, zijn de autochtonen volgens hem de collectieve eigenaars, die voor het gebruik ervan een vergoeding kunnen vragen. Als dus een migrant, dankzij onze geavanceerde techniek en arbeidsorganisatie goed werk levert en veel waarde produceert, heeft hij, zo gaat de redenering, ‘geen exclusieve aanspraken op de voordelen van de toegenomen productiviteit.’ (p. 154) Vanuit die redenering zou de immigrant dan extra belasting moeten betalen (3). Dat vind ik moeilijk om te aanvaarden. Uiteindelijk verwerpt Collier - gelukkig - zijn eigen voorstel, maar met een in mijn ogen erg ontoereikend argument.
     Dat argument gaat als volgt: ‘Een immigrantenbelasting … zou als effect kunnen hebben dat de vijandigheid van de autochtone bevolking tegenover immigranten erdoor vergroot wordt … De politieke krachten die intuïtief vijandig staan tegenover migranten, zouden die belasting ongetwijfeld interpreteren als een erkenning … dat immigratie schadelijk is geweest (4).’ Je zou het iets scherper kunnen verwoorden: aparte maatregelen aangaande de migranten leiden door de perceptie errond tot racisme. Dat gevaar bestaat inderdaad (zie hier). Maar dan kunnen de meeste maatregelen die Collier zelf voorstelt ook leiden tot racisme, om te beginnen met zijn strikte immigratiepolitiek. Daar zal dus iets anders op moeten worden gevonden.
      Ook bij een aantal van Colliers beleidsvoorstellen heb ik bedenkingen. De auteur is in het algemeen niet zo afkerig van dwangmaatregelen als ik. Zulke maatregelen wil ik desnoods aanvaarden, maar alleen als er echt geen andere mogelijkheid is. Immigratiebeperking is zo’n dwangmaatregel die ik aanvaard, goedkeur en omarm. Maar maatregelen tot gedwongen integratie, verplicht aanleren van de taal, regels over waar migranten wel of niet mogen wonen, een opgelegde ‘sociale mix’ op de scholen (5), quota bij aanwervingen … dat alles beperkt de vrijheid van de allochtoon of autochtoon en meestal van allebei. Daar wil ik toch nog eens twee keer over nadenken.

 

(1) Als je op de standpunten van Collier doorredeneert kom je ook bij een genuanceerde vorm van utilitarisme, zonder hetwelk discussie tussen andersdenkenden erg moeilijk is.

 (2) Zijn collectieve beginsel zie je ook als Collier argumenteert dat Europa zich niet verplicht moet achten om vreemdelingen op te nemen uit een land dat zelf geen vreemdelingen opneemt – een soort Gouden Regel op groepsniveau. Hij probeert zelfs de categorische imperatief van Kant op groepen, naties en landen toe te passen.

(3) Dat standpunt werd ook verdedigd door de Indische econoom Jagdish Bhagwati, zelf een immigrant, die de opbrengst wou reserveren voor de landen van herkomst. Volgens Collier zou ze ook gebruikt kunnen worden voor de uitbreiding van collectieve voorzieningen die door de immigratie noodzakelijk zijn geworden

(4) Om die reden wil Collier niet graag toegeven dat de te ruime immigratie van het verleden schadelijk is geweest. Let bygones be bygones – die mensen zijn er nu. Maar hij argumenteert met verve dat een verdere te ruime immigratie met zekerheid schadelijk wordt in de toekomst. Wij zijn nu natuurlijk al 7 jaar in de toekomst vergeleken met het tijdstip toen het boek geschreven werd.

(5) Collier is, geloof ik, voorstander van ‘forced busing’ (hier) zoals dat in de VS bestaat, het verplichte busvervoer voor blanken en zwarte kinderen naar aangeduide geïntegreerde scholen (blz. 111). Hij beseft overigens waar dat toe kan leiden. ‘De kinderen van migranten die de taal van het gastland niet spreken, hebben extra aandacht nodig, maar dat geldt ook voor de kinderen met een achterstand van autochtone ouders. Een zorgvuldige besteding van het budget zou tot op zekere hoogte het probleem kunnen oplossen, maar in de praktijk zullen onderwijzers worden geconfronteerd met moeilijke keuzes: welke behoefte verdient prioriteit?’ (blz. 117-118)

2 opmerkingen:

  1. ‘sociale woningen op zich niet zo’n goede manier om de beste huisvesting voor iedereen te krijgen’
    Een argument voor deze stelling dat ik zelf heb mogen ondervinden, is dat alleenstaanden die in zo’n woning wonen, geen volwaardige relatie meer kunnen aangaan op straffe van verlies van het voordeel. Hoogstens zijn ze nog voor een latrelatie te strikken.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Inderdaad. Alweer een pervers gevolg van een goedbedoelde sociale maatregel: "Law of Imperfect Selection": Any objective rule that defines eligibility for a social transfer program will irrationally exclude some persons.

      Verwijderen