Vandaag, 4 juli, is mijn moeder 95 geworden. Daar is ze best blij mee, maar eigenlijk was ze er al gerust in sinds 1 januari. ‘Als ik nu doodga,’ zei ze, ‘komt er op mijn grafsteen evengoed 1928-2023, en dan zeggen de mensen, kijk, die is 95 geworden.’ Dat was aardig gezegd. Een zoon is terecht trots op een moeder die dat soort observatiehumor in huis heeft.
Dezelfde zoon was ook trots toen, op het feest van zaterdag, zijn moeder opstond voor een kort toespraakje in stijl: kaarsrecht, zonder papiertje in de hand, en met de vaste stem waarmee zij 75 jaar geleden haar leerlingen van 5 Snit en Naad toesprak. Helaas heeft niemand van het gezelschap toen een foto genomen, zodat ik hierboven een andere foto moet afdrukken van enkele maanden geleden, bij een ánder gedenkwaardig verjaardagsfeest*.
Als je eens begint met trots te zijn, is het moeilijk om ermee op te houden. Er is zoveel. Mijn moeder haar talenkennis bijvoorbeeld. Op het pensionaat in Brugge hadden ze geloof ik één uurtje Frans gehad om de twee weken. Maar ze corrigeerde mij, als romanist, wanneer mijn an-klank teveel op een on-klank geleek, of wanneer ik mijn lippen niet genoeg rondde bij het uitspreken van oui. Haar Engels had ze opgestoken door naar Amerikaanse films te kijken en daarmee kon ze met gelijk welke Amerikaan converseren, en als ze al eens upset zei in plaats van nervous, was ze taalvaardig genoeg om het daaruit volgende misverstand weer recht te zetten. Duits, ja, zo heeft ze mijn vader leren kennen die als bijverdienste privélessen Duits gaf. Ze ging als jong meisje met een vriendin naar Duitsland, en dan moest je toch kunnen spreken met de mensen, nietwaar.
Van Professor Debrock leerden we dat er een verband bestond tussen aanleg voor talen en ritmegevoel. Goed zwemmen, goed dansen, goed musiceren, goed je talen kennen, het had allemaal met elkaar te maken. Mijn moeder kon een beetje zwemmen en redelijk dansen, en ze tokkelde op de piano van toen ze vier was, bleef tokkelen tot ze trouwde, en heeft toen ze 85 was de draad weer opgenomen. Al snel speelde ze weer Czerny’s vingeroefeningen en Mozarts Sonate facile. Ze is er maar mee gestopt toen de piano zo vals begon te klinken dat hij niet meer te stemmen was. Een andere piano wou ze niet. Het was die die ze van haar vader geërfd had, of helemaal geen. Mijn moeder is niet sentimenteel, maar als ze over haar vader spreekt, krijgt ze vochtige ogen.
Ik heb jarenlang gedacht dat mijn moeder onfeilbaar was. Ik heb geloof ik nooit een belangrijke beslissing genomen zonder eerst haar raad te vragen. Ze heeft een instinct voor juiste beslissingen, een goede intuïtieve mensenkennis en een gevoel voor realiteit, allemaal eigenschappen die ik ontbeer. Ze zou een goede zakenvrouw geweest zijn, of een goede schooldirectrice. In gelijk welke leidende functie had ze haar mannetje gestaan. Ze zou enkele fouten gemaakt hebben door haar koppigheid en haar soms onduidelijke communicatie, maar die fouten zouden nooit opgewogen hebben tegen haar besluitvaardigheid, haar zelfzekerheid en haar natuurlijke gezag.
Dat gezag moet ze ook als lerares gehad hebben. Toen ze als 20-jarige voor een klas van 17-jarigen stond, was er al snel zo’n blaag die haar op de proef wou stellen in de les Patronen en Schetsen. ‘Mevrouw, ik kan dat niet, dat is veel te moeilijk.’ Mijn moeder zei geen woord, ging naar de bank van de blaag, maakte zonder een lat te gebruiken de schets af, en week daarbij geen tiende van een millimeter af van het gewenste patroon. Daarna ging ze weer, nog altijd zonder een woord te zeggen, naar haar lessenaar. De blaag heeft nooit meer geprotesteerd. Ze werd een van haar beste leerlingen. En dat was hoe mijn moeder haar léérlingen aanpakte. Hoe ze de lui van de inspectie aanpakte, dat heb ik in een vorig stukje al verteld**. Mijn moeder was, zoals de leeuw van de Schoolmeester, ‘iemand/ die bang is van niemand.’
Zelf ben ik van de hippie generatie. Mijn moreel instinct reikt niet veel verder dan dat we allemaal lief moeten zijn voor elkaar en dat we elkaar niet mogen beoordelen of veroordelen. Nu is mijn moeder ook een lief mens, die goed met iedereen overweg kan. Loop je naast haar door Menen, dan raakt ze om de driehonderd meter in gesprek met een voorbijganger die ze kent van vroeger. En ze wordt vaak opgebeld door vrienden en kennissen. Maar dat belet haar niet om wél te oordelen, volgens normen die heel wat strenger zijn dan die van mijn hippie generatie. Een mens moet niet alleen lief zijn, hij moet ook flink zijn, goede smaak hebben, redelijk handelen, scherp oordelen, waardig gedrag vertonen, zich fatsoenlijk kleden, verstandig met geld omspringen, en zichzelf onder controle houden. Dat houdt in dat mijn moeder binnenskamers nogal streng is voor slonzen, kwezels, klunzen, flierefluiters, spilzieken, vrekken en clowns. En politici op de tv.
Vóór alles respecteert mijn moeder vakkennis. De gedachte alleen al aan een onbekwame stielman maakt haar nijdig. Maar ze probeert rechtvaardig te zijn. Over zekere timmerman zei ze: ‘weinig inzicht, goede afwerking’ – dat was dus al geen echte kluns. En als ze over haar vijand Mevrouw Bassens praatte, voegde ze er altijd aan toe: ‘Eén ding moet ik haar nageven, ze kon een patroon tekenen.’ Toen ik 18 was en, mijn maoïstisch ideaal getrouw, ging werken in een fabriek, had ze weinig begrip voor mijn edele motieven. ‘Jij,’ zei zij, ‘jij zult nooit een goede fabrieksarbeider zijn.’ Daarmee was voor haar alles gezegd. De idealistische praatjes rond de hele zaak interesseerden haar minder. Dat idealisme kende ze van tijdens de oorlog. Of men nu achter Mao of achter Hitler aanliep, maakte niet zoveel verschil. Het was altijd hetzelfde soort volk: opruiers of sukkels. Je wist niet wat het ergste was.
Als kind was het mijn moeders droom om apothekeres te worden. Van dat plan is niets terechtgekomen door het uitbreken van de oorlog. Ze is dan, zoals hierboven al duidelijk werd, lerares geworden, wat de onvervulde droom van háár moeder was geweest. Uiteindelijk heeft mijn moeder maar vijf of zes jaar lesgegeven, want de regel in een nonnenschool was dat wie trouwde de school moest verlaten. Maar ze heeft wel altijd graag verteld over die jaren voor de klas. Het indrukwekkendst vind ik hoe ze haar lessen voorbereidde. Ik heb het haar zonet nog eens aan de telefoon gevraagd: ‘Ik deed dat ’s avonds in bed,’ zei ze, ‘Ik dacht aan een jurk die ik in een modeblad gezien had, dan herleidde ik in mijn hoofd die volumes tot aparte vlakken en berekende de afmetingen, en dan legde ik de volgorde vast waarin ik die stukken zou uitleggen aan de leerlingen. Ik deed dat allemaal in mijn hoofd. Ik had daar geen papier voor nodig.’
Ik vraag mij af hoe de wereld eruitziet als je met zo’n helderde en ordelijke geest door het leven gaat.
* Over de honderdste verjaardag van mijn vader: zie hier.
** Over mijn moeder en de schoolinspectie: zie hier.
De link naar de honderdste verjaardag van je vader lukt niet. Die van je moeder en de schoolinspectie wel. Heerlijk om lezen!
BeantwoordenVerwijderenBedankt voor het melden. Ondertussen is de link hersteld.
VerwijderenMooi ! (Groet, Flor)
BeantwoordenVerwijderen