Vaste benoeming en lesopdracht
Het opiniestuk van Ingeborg Jostock in De Standaard van 5 juni heeft een misleidende titel: ‘Vaste benoeming is de vloek van het Vlaamse onderwijs.’ In werkelijkheid gaat het stuk over de elk jaar wisselende lesopdracht die leraren op het einde van het schooljaar krijgen*. Iedere leraar heeft zijn eigen opvatting over de ideale lesopdracht. De ene geeft graag elk jaar dezelfde leerstof, een ander houdt van variatie. De ene heeft graag de eerstejaars, een andere heeft graag de laatstejaars. De ene heeft graag latinisten voor zich, een andere heeft graag wetenschappers. De ene heeft graag veel jongens in de klas, de andere heeft graag veel meisjes. Soms is zelfs het lokaal belangrijk. Mijn moeder heeft slechts één jaar weinig plezier beleefd aan het lesgeven. Dat lag alleen aan het lokaal. Het is een puzzle die schooldirecties elk jaar moeten oplossen.
Er zijn op het stuk van Jostock een aantal lezersbrieven binnengekomen. Leraren klagen over het favoritisme van de directeurs, en directeurs klagen over leraren die nooit tevreden zijn. Zelf begrijp ik de twee partijen. Maar hoe lossen we het op? In veel scholen werd die kwestie traditioneel als volgt aangepakt. Leraren gaven op een papier aan wat hun voorkeuren waren, en directies probeerden met die voorkeuren rekening te houden. Natuurlijk konden ze dan niet met álle voorkeuren rekening houden. De ongeschreven regel was dan dat ze meer rekening hielden met de voorkeuren van de anciens dan van de nieuwelingen. Voor de nieuwelingen is dat een draaglijke regeling want ze weten dat ze ooit ancien zullen worden. Ik ben zelf veel te laat in het onderwijs begonnen om er veel aan te hebben gehad, maar ik vond het een goede regel. ’t Is een manier om de ‘vlakke carière’ te doorbreken. Je maakt promotie door een een steeds leukere lesopdracht.
Ik heb nog op een advocatenkantoor gewerkt als hulpje. Ik had de stellige indruk dat de oudere vennoten zichzelf de leukste en lucratiefste opdrachten toebedeelden en dat de jongste medewerkers met de vervelendste klussen werden opgescheept. Niemand leek dat onrechtvaardig te vinden. Anciënniteitsvoordelen zijn niet alleen een vakbondsprincipe, er zit ook een ‘natuurlijk’ kantje aan dat zelfs in een marktomgeving werkzaam is, zij het niet volgens onwrikbare tabellen.
Nationalisatie van de ggo’s
Vroeger, als PVDA-militant, ging ik betogen voor de nationalisatie van de staalindustrie, en van de steenkoolmijnen, de banken, de havenbedrijven, de multinationals en wat nog allemaal. En nu lees ik in De Standaard (5 juli) een commentaar over de ggo’s die mij weer aan die nationalisatie-gekte doet denken. Lieven Sioen schrijft: ‘Dat is de strijd die nu voorligt: verzekeren dat de veredelingstechnieken een publiek goed worden.’ Bij zo’n kwestie vraag ik mij altijd eerst af hoe goed de gedachte scandeerbaar is op betogingen. Nationalisááátie /van de G-G-O’s! Dat gaat. Of C-R-I / S-P-R / pú / bliek goed! Dat gaat ook.
Enkele jaren geleden kwam ik vaak de naam tegen van professor Mazzucato die, zonder op nationalisaties aan te dringen, een heel gunstig oordeel had over de economische rol van de overheid, vooral ook inzake onderzoek. De overheid investeerde en de privésector profiteerde. Dit lijkt echter in het ggo-dossier niet het geval te zijn geweest. ‘De agro-industrie,’ schrijft Sioen in bovenvermeld commentaar, ‘kon veel grotere onderzoeksbudgetten vrijmaken dan de universiteiten.’ Het argument van de staatsinvesteringen – via universiteiten – kan dus al niet gebruikt worden om de boel te nationaliseren.
Om eerlijk te zijn, ik geloof niet dat Sioen, PVDA-gewijs, de hele agro-industrie wil nationaliseren. Wellicht wil hij alleen het patentrecht in de tijd beperken, zodat binnenkort ook andere multinationals dezelfde technieken kunnen gebruiken om g-ggo’s te produceren: generieke genetisch gemanipuleerde organismen.
Ik heb begrepen dat de studie van patenten tot een van de moeilijkste takken van de rechtskunde behoort. Ik ga mij daar dus niet mee bemoeien. Maar vanuit de betogingskunde, zit ook hier een goede slagzin in: G-g-g-o’s / Nu-nu-nu! Alleen zijn de meeste betogers vandaag de dag geloof ik tégen ggo’s.
Reynebeau en N-VA
Bij een column van Reynebeau, of het nu over voetbal of ruimtevaart gaat, kijk ik altijd snel of de letters N-VA erin voorkomen. Altijd prijs. In zijn column van 28 juni legde Reynebeau uit dat modern wapentuig heel duur is, dat het met belangstingsgeld wordt betaald, dat er in Oekraïne een oorlog woedt, dat de Russen er van alles vernietigen, dat ze misschien atoomwapens zullen inzetten en dat Eisenhower waarschuwde voor het Militair-Industrieel Complex. Dat heeft toch allemaal niets met N-VA te maken? Toch staan die letters alweer in de eerste zin. Volgens Reynebeau heeft Jambon – N-VA dus – op een luchtvaartshow in Parijs gezegd dat ‘oorlog een economische opportuniteit is.’
Heeft Jambon dat gezegd? Ik vind geen bronvermelding. Met Google vind ik alleen het twitterbericht van de genoemde Jambon: ‘Tijdens mijn bezoek aan de ‘Paris Air Show’ (Le Bourget) raakte ik nog meer overtuigd van het potentieel van Vlaamse bedrijven in de luchtvaartindustrie. Bovenop het strategische belang zijn ze mee motor van innovatie en aanjager van economische meerwaarde en jobs in Vlaanderen.’ Dat is toch niet helemaal hetzelfde, geloof ik.
Neo-victorianisme
Veel ouderwetse rechtsen en linksen vinden dat de #Metoo-beweging trekjes vertoont van de victoriaanse tijd en zeden. Maar als de geschiedenis zich herhaalt, zorgt ze altijd voor wat variatie zodat de toeschouwers niet van verveling weglopen. ‘Wie geloofde dat de #Metoo-beweging synoniem stond voor een nieuw soort preutsheid, heeft er geen fluit van begrepen,’ schrijft Ruben Aerts in De Standaard. Daar schrok ik even van, want ik had dat ook een beetje geloofd. Maar ik heb er volgens Aerts dus geen fluit van begrepen. Het is, schrijft hij, nog altijd mogelijk om tv-reeksen te maken vol promiscue seks. ‘De oplossing is poepsimpel: kies voor een vrouwelijk perspectief.’
Hoe moet dat dan concreet? Seksscènes à la bonheure, maar dan met de vrouw bovenop? Die positie werd al aangeraden in Het volkomen huwelijk (1926) van dr. Theodoor Hendrik van de Velde, die er heel wat klassieke verwijzingen en citaten in vreemde talen bij haalde. Moderne filmmakers hebben in elk geval een voorkeur voor die positie. Zie je in een moderne film een sekscène met de man bovenop, dan loopt het met die kerel slecht af in het derde bedrijf.
Falsificatie
Enkele uren nadat ik bovenstaande notitie geschreven had, zag ik een film waarvan ik de titel wegens spoilergevaar niet zal verklappen. In de eerste beelden is er al een seksscène met de man bovenop. Het is niet meteen ‘goede seks’, maar zoals Arnon Grunberg ooit schreef: slechte seks is ook seks. In elk geval hoopte ik nu maar dat het met de kerel in het derde bedrijf slecht zou aflopen. Helaas, op het einde is iedereen, maar écht iedereen, dood, de goeden met de bozen. Behalve die ene man die in de seksscène bovenop lag.
Boektitels
De musical wordt in het Engels vaak Les Miz genoemd, maar het Franse boek van Victor Hugo heette voluit Les Misérables. Ik heb er lang over nagedacht hoe je die titel het best kon vertalen. Het was één van de boeken die mijn leerlingen jaar na jaar moesten voorstellen aan hun klasgenoten, en dan had ik graag dat ze de Nederlandse titel gebruikten, anders kreeg je spreekbeurten over War and Peace en The Three Musketeers.
Ik zorgde zelf voor die vertalingen: Vanity Fair werd Kermis der ijdelheden en Les liaisons dangeureuses werd Gevaarlijke liefde, alhoewel die laatste vertaling niet helemaal correct is. Soms moest ik kiezen tussen verschillende bestaande vertalingen zoals bijvoorbeeld Misdaad en straf tegenover Schuld en boete, en Verstand en gevoel tegenover Meisjeshoofd en meisjeshart. Germinal mocht in het Frans blijven want ik ken geen cafés of voetbalploegen die Kiemmaand heten, en De dodende mijn vertelde als titel dan weer te veel over de inhoud van het boek, wat mijn examenvragen in de war stuurde.
En het moeilijkst vond ik dus Les misérables. Ik kon dat niet vertalen door De ellendelingen, want zulke lui kwamen in het boek wel voor, maar het ging toch vooral over nobele sukkelaars. De sukkelaars aan de andere kant vond ik dan weer te familiair en te neerbuigend. De losers kon al helemaal niet, en met De deplorables was ik bij het Amerikaanse politieke bedrijf aanbeland, waar ik liever in een boogje omheen loop. Ik heb de titel dan eerst enkele jaren vertaald door De ellendigen, en daarna door De armoedzaaiers. Nu zie ik dat er een nieuwe Nederlandse vertaling uit is: De miserabelen – ja, zo kan ik het ook.
* Nu ik gepensioneerd ben, durf ik dat zeggen: ik ben geen voorstander van de vaste benoeming. Je kunt dan gemakkelijker afgedankt worden in een school die niet bij jou past, maar je kunt ook gemakkelijker aangenomen worden in een school die wel bij jou past.
"De verworpenen" lijkt me een vrij goede vertaling voor "Les Miz".
BeantwoordenVerwijderenIk had eraan moeten denken. https://philippeclerick.blogspot.com/2015/07/tante-jet_26.html
Verwijderen