Toen ik meer dan een maand geleden in de krant een stukje zag van Jelle Dehaen met als titel ‘Vrije meningsuiting moet ingeperkt worden’, dacht ik: ik lees dat niet, want dan wil daar weer op antwoorden, en ik heb al zo vaak over de vrije meningsuiting geschreven. Maar nu Mia Doornaert er gisteren op heeft gereageerd, heb ik het oude stukje van Dehaen dan toch eens opgezocht.
Dehaen biedt een interessant antwoord op de vraag: als de vrije meningsuiting moet worden beperkt, welke instantie moet dan over die beperking beslissen? Hij impliceert dat zo’n instantie niet bestaat, maar dat die kan worden vervangen door een andere ‘productieve’ oplossing: een voortdurende discussie ‘over welke meningen toegelaten mogen worden.’
Ik ben het daar slechts heel gedeeltelijk mee eens. Ik wil het vrije woord niet laten afhangen van een discussie, want hoe kan ik discussiëren als ik niet eerst een garantie heb dat ik vrij en ongehinderd mag spreken*. Of iets genuanceerder geformuleerd: de discussie moet zich afspelen binnen een kader dat absolute vrije meningsuiting als principe aanneemt, met daarop een strikt afgebakende reeks uitzonderingen: (1) laster en eerroof, (2) concrete oproepen tot geweld tegen concrete personen, (3) ordeverstorende activiteiten en (4) de noodtoestand. Toegegeven, over het toepassingsgebied van die uitzonderingen kan worden gediscussieerd, in de maatschappij, en vooral voor de rechtbank.
Het kader dat Dehaen voor die discussie schetst, is veel te algemeen. ‘Als de vrije samenleving wil overleven,’ schrijft hij, ‘moet ze zichzelf beschermen tegen de mensen die haar willen vernietigen.’ Dat is geen slecht beginsel, maar het is amper toepasbaar op het vrije woord. Ik zou het beginsel bijvoorbeeld enigszins anders kunnen formuleren: ‘Vrije meningsuiting voor iedereen, behalve voor degenen die vrije meningsuiting willen inperken.’ Zo’n regel kan ik dan inroepen om de column van Dehaen te verbieden.
Dehaen geeft toe dat de discussie over de grenzen van het vrije woord ‘lastig’ is, maar ik vrees dat hij de moeilijkheid nog altijd onderschat, omdat hij er te gemakkelijk vanuit gaat dat wat hij vanzelfsprekend vindt, ook door anderen zo bevonden wordt. ‘Dat de Brusselse burgemeesters,’ schrijft hij, ‘vorige week een bijeenkomst van het rechts-conservatieve NatCon probeerden te verhinderen, ging duidelijk te ver.’ Maar als ik mij van die zaak één ding herinner was het dat het juist niet voor iedereen ‘duidelijk’ was dat de burgemeesters ‘te ver’ waren gegaan.
‘Wat als ik zou schrijven,’ stelt Dehaen, ‘dat Doornaert vanuit haar kelder een pedofilienetwerk runt en daarom levenslang de gevangenis in moet?’ Wel. Het tweede deel van de bewering – Doornaert in de gevangenis – valt voor mij inderdaad onder de vrije meningsuiting, en het eerste deel, dat dient door een rechtbank te worden onderzocht. Als Dehaen zijn claim – Doornaert organiseert pedofilie – niet kan bewijzen, moet hij door de rechter worden veroordeeld wegens laster. Kan hij dat wel, dan is het Doornaert die moet worden veroordeeld. Hier zijn de principes duidelijk en een maatschappelijke discussie is overbodig.
‘Moeten we een nieuwsbrief van neonazi’s gedogen,’ vraagt Dehaen zich af, ‘waarin ze Joden parasieten noemen die vergast moeten worden?’** Ook hier zie ik niet in waarover gediscussieerd moet worden. Niemand heeft ooit de vergassing van de Joden gepropageerd, en de nazi’s het allerminst. Integendeel, ze lieten er zich op voorstaan dat ze de Joden zo verschrikkelijk goed behandelden in Theresienstadt. En hedendaagse Hitlerianen doen juist veel moeite om tegen alle bewijzen in te ontkennen dat de vergassing heeft plaatsgevonden.
Maar mocht er inderdaad zo’n vergassingsnieuwsbrief verspreid worden, dan kunnen Joden daarin een concrete oproep zien om aanslagen te plegen op Joden, en naar de rechtbank stappen. Dat, geef ik toe, wordt voor de rechter een netelige kwestie. Als ik schrijf dat de Vivaldi-regering uit een stelletje schurken bestaat die het verdienen te worden opgehangen, dan zal geen verstandige rechter dat interpreteren als een oproep tot geweld. Met die nieuwsbrief ligt dat moeilijker***.
‘Zouden we een betoging van radicale moslims toestaan,’ vraagt Dehaen zich verder af, ‘die pleiten voor de invoering van de sharia en die alvast aankondigen dat ze elke vrouw met een mening zullen stenigen zodra ze aan de macht komen?’ Ook dit is weer een dubbele discussie. Ten eerste: mag een bepaalde betoging verboden worden? En ten tweede: mag het gedachtegoed van die betoging verboden worden?
De vrije meningsuiting houdt niet noodzakelijk in dat elke vorm om die mening te uiten moet worden toegelaten: schilderijen bekladden, rectoraten bezetten, betogen zonder toelating. Maar als tweehonderd haatbaarden vreedzaam willen betogen, onder politiebegeleiding, voor hun sharia-met-steniging vind ik dat zulks moet worden toegelaten. Ik zou zoiets ook nooit op het Journaal vermelden, want je moet voor zulke zaken geen reclame maken.
En met schriftelijke propaganda voor de sharia is het nog duidelijker: die valt helemaal onder het vrije woord. Je kunt nu zeggen dat de islam dan extremistisch geïnterpreteerd wordt. Dat is best mogelijk, maar eerlijk gezegd zou ik een gematigde propaganda – voor parallelle shariarechtbanken bijvoorbeeld – gevaarlijker vinden dan een extremistische, omdat ze namelijk meer kans maakt om gerealiseerd te worden. Maar daar valt nu eenmaal weinig tegen te beginnen: in een vrije maatschappij moeten ook gevaarlijke meningen worden toegelaten***. We komen hier op het terrein waarin meningen met meningen en argumenten met argumenten moeten worden bestreden.
Ik gaf al aan wat Dehaen dacht over het verhinderen van de NatCon-bijeenkomst: hij vond dat te ver gaan. ‘Gelukkig bestaan er veiligheidsmechanismes om uitwassen te beperken,’ schrijft hij. ‘De publieke opinie was verontwaardigd en andere politici spraken zich tegen het verbod uit.’ Publieke opinie, andere politici … hier hebben we dan de maatschappelijke discussie in de praktijk. Maar ‘t lijkt mij een fout argument. Die bijeenkomst moest worden toegelaten vanuit de beginselen van de vrije meningsuiting, punt uit, óók als de publieke opinie ertegen was geweest en als andere politici het verbod hadden gesteund. De conferentie viel onder geen enkele van de vier uitzonderingen die ik in het begin van mijn betoog heb opgesomd.
Dehaen spreekt verder over een ander ‘veiligheidsmechanisme’: ‘De rechtbank floot de Brusselse burgemeesters terug.’ Dat is dan weer correct. De rechtbank moest het beginsel van de vrije meningsuiting vrijwaren – ongeacht de inhoud – en had verder de plicht om uit te maken of het ingeroepen argument van ordeverstoring wel degelijk naar een reëel gevaar verwees. Quod non.
‘Het resultaat van zoveel vrijheid …’ Die formulering ontlokte Mia Doornaert een scherpe reactie. ‘In tegenstelling tot wat Dehaen schrijft, leed de Franse Revolutie niet aan “te veel vrijheid” … Met liberté, de individuele vrijheid, had de revolutie geen ene moer te maken, want Frankrijk had er geen enkele ervaring mee.’
‘Teveel vrijheid’ of ‘geen vrijheid’, wat is het nu? Als je het rustig leest, zie je dat Doornaert en Dehaen ongeveer hetzelfde zeggen: de vrijheid werd slecht gebruikt, en Doornaert geeft de correcte reden aan: gebrek aan ervaring. ‘In dem freyen Frankreich, wo man jetzt aufknüpfen kann, wen man will,’ schreef Lichtenberg. Ik noem die toestand ‘vrijheid’, maar ik kan mij voorstellen dat ik onder die omstandigheden liever een dictatuur dan vrijheid had gehad. Liever Napoleon, zonder zijn oorlogen – maar je moest zijn oorlogen erbij nemen –, dan Robespierre.
In elk geval: onder het bewind van de Corsicaan was er weinig plaats voor de maatschappelijke discussie die Dehaen zo graag gevoerd wil zien over de grenzen van de vrije meningsuiting. Je kon niet alleen geen eigen krantje uitgeven, je moest ook geweldig oppassen met wat je op café zei. Verder wil ik herinneren aan de vele andere periodes in de geschiedenis met een overvloed aan polemische krantjes, met bijbehorende cartoons, waarbij de vijanden elkaar in het echte leven tóch niet lynchten of in de Seine gooiden. En desondanks waren er in die periodes zonder bloedvergieten ook veel voorstanders van censuur. Die zijn er helaas altijd.
In Illusions perdues beschrijft Balzac de uitwassen van de journalistiek tijdens de Restauratie. Hij was er geloof ik niet rouwig om toen de censuur er een einde aan stelde. Zelf vond ik dat een treurige ontknoping voor die verhaallijn in de roman.
* Natuurlijk kan en mag in een vrije en democratische maatschappij over álles worden gediscussieerd: beperking van de vrije meningsuiting, afschaffing van discussies, invoering van slavernij, enzovoort. Ik betwist echter de wenselijkheid van die discussies.
** Ik hou in mijn stukje geen rekening met de racismewetgeving. Die zou in haar huidige vorm, vanwege de vrije meningsuiting, moeten worden afgeschaft. Over die afschaffing is – jammer genoeg – inderdaad een maatschappelijke discussie nodig. Ik wil discussiëren over anti-racisme wetten en anti-haatspraak wetten (over de afschaffing ervan), zodat er niet moet worden gediscussieerd over de vraag wat racisme en haatspraak nu juist zijn.
*** Daar komt nog een ‘communautaristisch’ argument bij, dat je in dit debat weinig hoort, maar dat vermoed ik vaak op de achtergrond aanwezig is. Veel mensen voelen zich ongemakkelijk bij de gedachte dat er ergens zo’n vergassingsbrief zou kunnen woren verspreid. Ze vinden dat zoiets, zelfs als het niet tot fysiek geweld leidt, gewoon niet hoort in het soort samenleving waarvan ze deel willen uitmaken. Ik heb eergisteren iets positiefs geschreven over het communautarisme (hier), maar als het gebruikt wordt om te verbieden, haak ik al snel af.
**** Gevaarlijke meningen toelaten … om hier de woorden van Dehaen tegen hemzelf te gebruiken: ‘Dat is jammer, maar onvermijdelijk als we vrij willen blijven.’ Je wil ook niet weten welke meningen ik nog allemaal gevaarlijk vind.
Misschien is het zelfs beter dat extremisten volledige vrijheid van meningsuiting hebben en hun plannen openbaar maken. Dan weet de rest van de wereld wat hun ware bedoelingen zijn. Liever “haatbaarden” die op straat verkondigen dat ze een kalifaat wensen te realiseren dan islamsofisten die verhullende boodschappen verspreiden. Het is altijd beter waar je staat. Vrije meningsuiting moet inhoudelijk zo weinig mogelijk beperkt worden, maar de overheid zou wel kunnen aangeven wat de grenzen zijn van de manier waarop die mening beleden wordt. Men zou dus moeten optreden tegen vernielingen, bedreigingen, vechtpartijen en hinder die gepaard kan gaan bij betogingen, maar niet tegen de standpunten waarvoor men betoogt.
BeantwoordenVerwijderenGroetjes, Marcus.
Daar ga ik helemaal mee akkoord.
VerwijderenVrije meningsuiting, je moet daar niet zo ingewikkeld over doen.
BeantwoordenVerwijderenDit is als de discussie over vrijheid, alles doen wat je zelf wil doen is niet vrijheid. Wij weten al lang dat dat geen werkzaam concept van vrijheid is. Dat hoeft geen verdere verklaring (hoop ik).
Vrije menigsuiting is een deelverzameling van vrijheid, het is niet alles mogen zeggen wat je zelf wil. Als je aanhanger bent van een vrije samenleving en vrije democratie, dan weet je min of meer wat wel valt onder vrije mening (zowat alles politiek, cultureel en maatschappelijk) en wat niet (belaging, bewust kwetsen, geweldoproep).
Er is een grijze zone die het moeilijk maakt, en die bewust of uit domheid misbruikt worden.
Om dit toe te passen op een recent thema: oproepen tot Jodenhaat is geen vrije mening, kritisch zijn over het beleid van de staat Israël is dat wel. En zoals geschreven, de grijze zone wordt bewust vergroot en misbruikt.
'Bewust kwetsen' lijkt mij een veel te ruim criterium om te censureren. Je zou bijvoorbeeld heel veel geestige polemiek verbieden. En het is zeer moeilijk voorspelbaar welke uitlatingen zullen 'kwetsen', of van welke uitlatingen men zal claimen erdoor gekwetst te worden.
VerwijderenGrijze zone. Bijvb in het openbaar, met anderen aanwezig, tegen een persoon zeggen dat hij/zij dik, vet en lelijk is, of tegen een gehandicapte dat hij/zij een kreupele halvegare is, is misschien gedekt door vrije meningsuiting, maar not done (waarschijnlijk is dat niet strafbaar, maar extreme vormen wel?). Of iemand valselijk beschuldigen van pedofilie, is strafbaar en heeft niets met vrije mening te maken, alhoewel je wel die mening kan hebben of gewoon wil schelden.
VerwijderenDoch een uitgesproken negatieve mening publiek tot uiting brengen over pedofilie of over bewijsbaar gekende pedofielen is wel vrije mening (in Europa speelt echter de privacy wetgeving als het over personen gaat).
Ik zie daar niet zo veel ruimte voor wat vrije mening is en wat niet.
Dan heb je de recente gevoeligheden opgerakeld door extreme vormen van woke. Bijvb blackfaces gebruiken, dat is toegelaten, maar het kan zijn dat je daarna beschuldigd wordt van racisme. Dat mag ook. Je bent vrij al dan niet gevoeligheden te ontzien, en anderen zijn vrij je daarna door het modder te halen. Daar moet men dan ook niet over zeuren.
Je maakt m.i. het theoretisch te ingewikkeld. Het probleem is veeleer misbruik van de grijze zone aan beide kanten. van het spectru.
Ik geloof niet dat ik het ingewikkeld maak, want ik geef 4 duidelijke uitzonderingen aan waarin afgeweken kan worden van de vrije meningsuiting. Ik ga akkoord met uw onderscheid tussen 'strafbaar' en 'not done'. Ook uw redenering over blackfacing en dergelijk lijkt mij juist.
VerwijderenHet is merkwaardig met welk gemak men aan linkerzijde de principes van democratie en vrije meningsuiting wil opschorten omdat men rechtse partijen wil tegenhouden die, eens aan de macht, vrije meningsuiting en democratie zouden kunnen bedreigen.
BeantwoordenVerwijderenD.