zondag 29 oktober 2017

Vlaktaks - Sacha Dierckx is tégen

Sacha Dierckx van de progressieve denktank Minerva
     Aan de stukken van Sacha Dierckx zal ik nog veel plezier beleven. Sacha is medewerker van de progressieve denktank Minerva en publiceert net als ik graag stukjes. Woensdag schreef hij op VrtNws iets over Poolse bouwvakkers (mijn antwoord vind je hier) en vrijdag schreef hij in De Morgen iets over de vlaktaks. Die vlaktaks is een Open VLD-voorstel om de vijf belastingschalen (25 - 30 - 40 - 45 - 50  procent) te vervangen door twee schalen: 0 procent voor de kleinverdieners en 30 procent voor al de rest. Die twee schalen zouden dan gelden zowel voor inkomsten uit arbeid als voor die uit beleggingen.
     Sacha vindt die hele vlaktaks ‘een plan om koud van te worden.’ Hij citeert, ter ondersteuning van zijn standpunt, allerlei studies van de KU Leuven, de Hoge Raad van Financiën, het IMF en de OESO. Hij haalt de voormalige Amerikaanse minister van Arbeid aan, en een Nederlandse econoom. Bij al die studies blijf ik redelijk kalm. Als het moet heb ik ook mijn gezagsargumenten. De grote Bas Haring bijvoorbeeld, die schrijft dat in de ‘macro-economie … uiteenlopende verhalen … naast elkaar [kunnen] bestaan zonder dat je er goed achter kunt komen welk van die verhalen het beste is.’
     Volgens Sacha is de vlaktaks ‘regressief’. Ik zie niet in hoe dat kan. Een taks is progressief als je bij een groter inkomen een groter percentage belastingen betaalt, vlak als je bij alle inkomens een gelijk percentage betaalt en regressief als je bij een groter inkomen een lager percentage betaalt. Een percentage van 30 procent voor iedereen is dus naar mijn smaak vlak.”*
     Onze vriend van Minerva laat verstaan dat vlaktaksmensen de trickledowntheorie aanhangen: door vlaktaks de rijken nog rijker maken zodat de rijkdom aan de top vanzelf naar beneden kan druppelen. Dat zou een rare theorie zijn. Ik las ergens dat die theorie eigenlijk niet écht bestaat, toch niet onder economen – je hoort er alleen maar over praten door tegenstanders. En in elk geval ben ik de rare theorie niet tegengekomen in de pleidooien voor vlaktaks.
     Niet alles wat Sacha beweert is onzin. Zo schrijft hij dat de complexiteit van ons belastingssysteem niet voorkomt uit de vijf belastingsschalen maar uit de uitzonderingen en aftrekposten binnen het systeem. Inderdaad, en Open VLD belooft om die uitzonderingen en aftrekposten te vereenvoudigen en, hoop ik, af te schaffen. Sacha betrouwt die belofte niet, en dat is zijn goed recht. We moeten wachten op de definitieve plannen om te weten of dat wantrouwen gerechtvaardigd is. Als al die uitzonderingen en aftrekposten - of de meeste ervan - blijven bestaan, heeft de vlaktaks in elk geval weinig zin. Dat geef ik graag toe.
     Het hele stuk van Sacha gaat ervan uit dat vlaktaks de ongelijkheid doet toenemen terwijl progressieve belasting de ongelijkheid laat afnemen. Dat is een geloofwaardige thesis. Als je die ongelijkheid heel erg vindt, zijn bezwaren tegen vlaktaks begrijpelijk. Als je bijvoorbeeld vindt dat niemand meer mag verdienen dan drie keer het modale inkomen, dan moet je sommige hoge inkomens aan 99 procent gaan belasten. ‘t Is mijn keuze niet, maar ik begrijp de logica.
     Je kunt het ook anders bekijken. Een systeem met progressieve belastingen maakt economisch presteren weinig aantrekkelijk. Hoe beter je presteert, hoe hoger het percentage belasting dat je betaalt. Als je filmacteur bent en je heet Leonardo DiCaprio, dan is elke succesvolle film een fiscale ramp. Je kunt dan twee dingen doen. Je maakt minder films, tot groot verdriet van je fans – of je geeft een groot deel van je inkomen aan advocaten en financiële raadgevers die gaten in de wetgeving opsporen waarlangs je je centen belastingvrij in veiligheid kunt brengen.** Kunnen die gaten dan niet worden gestopt? Eigenlijk niet. In een systeem van hoge belastingen heeft elk gaatje, elke uitzondering, elke aftrekpost wel een goede reden … die om een slechte reden kan worden misbruikt.
     Hoge belastingen roepen een eigen economische sector in het leven: die van de belastingontwijkingindustrie. Duizenden en tienduizenden van de knapste koppen ter wereld houden zich bezig met het oprichten van nepbedrijven, met het uitlokken van financiële verliezen, en met het verplaatsen van geld van de ene rekening naar de andere bank. ’t Is ook een vorm van tewerkstelling en economische groei natuurlijk, maar het bewijst dat de groene jongens toch op één punt gelijk hebben: niet álle groei moet worden toegejuicht.
     Daarbij stelt zich nog een andere vraag. Zal de belastingontwijkingsindustrie niet onverminderd blijven draaien ook ná de invoering van de vlaktaks? Zullen rijke stinkerds die zoveel moeite doen om hun belastingen van 60 naar 30 procent te brengen niet evenveel moeite blijven doen om ze van 30 naar 15  te brengen? Ik geloof het niet. Hoe minder het geknoei opbrengt, hoe kleiner het enthousiasme ervoor zal zijn, zeker als de vlaktaks samengaat met een afschaffing van uitzonderingen, aftrekposten en ingewikkelde regels. Dan kun je met meer profijt je energie ergens anders in stoppen.
     Het mooiste zou zijn als de vlaktaks ook kon zorgen voor een algemene verlaging van de belastingen en bijdragen. Nu gaat 50 procent van wat wij verdienen naar de staat. We krijgen daar veel voor terug, zegt men, politiediensten, gratis onderwijs, goedkope geneeskunde. Dat is waar. Maar ’t blijft een situatie waarin iemand anders met óns geld voor óns een cadeau koopt. Vaak kan het niet anders, zegt men, maar 50 procent is wel erg veel. Hier en daar moet er toch een cadeau zijn dat we zelf, als we een beetje oppassen, voor minder geld kunnen verwerven – een mooier cadeau, dat beter bij ons past.
     Hier kan de vlaktaks een gunstige uitwerking hebben. Als iedereen dezelfde 30 procent betaalt, zal iedereen een verandering in de staatsuitgaven in gelijke mate voelen. Elke aanvullende investering, elke bijkomende subsidie, elke nieuwe sociale uitkering vertaalt zich voor iedereen in eenzelfde belastingverhoging.*** En bij elke besparing gaat voor iedereen de te betalen belasting in gelijke mate naar omlaag.  Wellicht zullen bij zo’n regeling meer mensen twee keer nadenken voor ze allerlei mooie gratisplannetjes onderschrijven. Meer mensen zullen dan – hopelijk – begrijpen dat ze hun eigen melkkoe zijn. En dat altijd al geweest zijn.


_________________

Als het over belastingen gaat, gebruikt men de termen ‘progressief’ en ‘degressief’ in een precieze betekenis. Sacha Dierickx gebruikt de term ‘progressief’ in die precieze betekenis, maar de term ‘regressief’ gebruikt hij in de algemene betekenis van ‘minder herverdelend’. Hij volgt hierin de door hem geciteerde studies. Verder maakt hij geen onderscheid tussen een hypothetische ‘opbrengstneutrale’ vlaktaks die door zijn bronnen werden bestudeerd, en het Open VLD-voorstel. Hij beweert dat door dat voorstel de hoogste inkomens minder zullen moeten betalen, en de rest meer. In een voorstel met 0 en 30 procent moet niemand meer betalen. - Met dank aan Gert Verwilt die mij herinnerde aan het verschil tussen  ‘degressief’ en ‘regressief’.

* Met name om die redenen – meer economische prestatie en minder belastingontwijking – zou een verlaging van de hoogste belastingstarieven in ons land kunnen zorgen voor grotere belastingsinkomsten, volgens een recente studie van Jacob Lundberg.

*** Eenzelfde? Niet helemaal natuurlijk. Want 30 procent op een hoog inkomen blijft natuurlijk hoger dan 30 procent op een laag inkomen. Maar je begrijpt wat ik bedoel.


Dit stukje werd ook geplaatst op Doorbraak.

zaterdag 28 oktober 2017

Gelijk loon voor Poolse bouwvakkers

     Marianne Thyssen  (CD&V) vindt zichzelf heel flink omdat ze een einde heeft gemaakt aan ‘de sociale dumping’ in de EU. ‘Een Pool, Roemeen of andere werknemer die hier komt werken moet hetzelfde loon krijgen als een Belg.’ Zo staat het op een CD&V-postertje.
     ‘t Is een slimme formulering. Thyssen laat het voorkomen alsof ze bezorgd is om de Pools bouwvakker of de Roemeense vrachtwagenchauffeur. Dat is allerminst het geval. In het beste scenario – ik kom hierop terug – is ze bezorgd om de Bélgische bouwvakker of vrachtwagenchauffeur, of om de Bélgische bouw- en transportsector. Maar de Pool en de Roemeen wil ze zoveel mogelijk buitenhouden.
     Wat wil immers het geval? Een Poolse bouwvakker verdient hier 60 % van wat zijn inlandse collega verdient. Dat is nog altijd twee of drie keer meer dan in zijn land van herkomst. Als hij nu verplicht wordt hier evenveel te verdienen als zijn Vlaamse collega, worden zijn kansen op tewerkstelling aanzienlijk kleiner. En alsof dat niet genoeg is, hebben Thyssen en Co ervoor gezorgd dat de periode van tewerkstelling van die buitenlanders – de zogenaamde ‘detachering’ – van 24 maand teruggebracht wordt tot 12 maand.
     Er zijn in Vlaanderen geloof ik een kleine twintigduizend Poolse bouwvakkers aan het werk. Vier ervan hebben vorig jaar ons mooie landhuis verbouwd, dat nu beter geïsoleerd is en er nog fraaier uitziet. Die Polen waren kerels met sterke spieren, ronde gezichten, stuurse blikken en een paar woorden Engels. Als het regende, of er stak een koude wind op, dan gingen ze wat harder werken om zich warm te houden. Als het waar is dat ze maar 60 % verdienen van Vlaamse bouwvakkers, is dat zeker niet omdat ze maar 60 % zo hard werken. Het verklaart wel waarom de werken maar 60 % gekost hebben van wat we hadden gevreesd.
     Hebben wij door die Polen aan ons huis te laten werken, het werk afgenomen van Vlaamse bouwvakkers? Dat weet ik nog zo zeker niet. Onze beslissing om te verbouwen werd in elk geval gunstig beïnvloed door de lage aanbestedingsprijs. Was die 40 % hoger geweest, waren we er misschien niet aan begonnen. Dan hadden noch de Poolse, noch de Vlaamse bouwvakkers er iets aan gehad. Misschien zelfs omgekeerd. Doordat de isolatie en bepleistering van onze muren zo meeviel konden we ons ook wagen aan het vervangen van onze slecht geïsoleerde ramen. Die vervanging gebeurde door echte 100 % inlandse vakmensen. Als je het zo bekijkt hebben die Polen zelfs gezorgd voor een tewerkstellingsgroei in de Vlaamse bouwsector.
     Bij de voorstanders van gelijk-loon-gelijk-werk hoor je wel eens het argument van de ‘concurrentievervalsing’. Daar zit iets in. Economen halen aan dat concurrentie best uitgevochten wordt met slimme automatisering en betere organisatie, want daar kan iedereen van leren. Dat is waar. Maar een vrije loonvorming kan er dan weer voor zorgen dat werknemers op precies die plek terechtkomen waar ze het beste renderen: Polen voor het isoleren van muren en Vlamingen voor het steken van ramen en deuren.
     De linkse medemens zal zich afvragen of de lagere lonen van de Polen geen neerwaartse druk op de Vlaamse lonen zullen uitoefenen. Ook daar zit iets in. Die Vlaamse lonen zijn weliswaar verankerd in wetten en collectieve arbeidsovereenkomsten maar op langere termijn kunnen buitenlandse lage-loonwerknemers wel een invloed hebben. In ons land gaan jaarlijks meer dan 10 000 bouwvakkers met pensioen en er komen er maar een duizendtal bij.* In die omstandigheden moet de bouwsector vroeg of laat hogere en zelfs veel hogere lonen betalen om toch werknemers aan te trekken. Maar is dat altijd een goede zaak? ‘t Is fijn voor de bouwvakkers natuurlijk, maar minder fijn voor de Antwerpse metaalarbeider of de West-Vlaamse tapijtwever die die een eigen huis wil laten bouwen en de bouwprijzen ziet oplopen.
     Voor de linkse medemens is de maatregel van Thyssen en Co ook nog eens volslagen ontoereikend. Sacha Dierckx van de progressieve denktank Minerva wijst erop dat zelfs bij gelijke nettolonen voor Polen en Belgen het loonkostverschil blijft bestaan. De werkgeversbijdrage aan de sociale zekerheid voor Vlaamse arbeiders bedraagt immers 35 % van het loon en dat voor Polen slechts 19 %. Ook daar moet iets aan worden gedaan, vindt Dierckx.**
     Hier tekent zich een stuk gemeenschappelijk front af tussen progressief links en een deel van de de ondernemerswereld. Johan Willemen, van de bouwfirma ‘Groep Willemen’ heeft zelfs een welomschreven voorstel om het sociale zekerheidsprobleem op te lossen. ‘Laat een werkgever sociale lasten betalen in het land van tewerkstelling in plaats van in het land van herkomst … Laat België een deel van de sociale-zekerheidsbijdragen die het int, doorstorten aan Polen. En laat ons land het andere deel op zak steken.’*** Beschouw dat als een eerlijke winst voor de sociale zekerheid voor de inkomsten die ze mist omdat er geen Belg aan de slag is.’
    'Het andere deel op zak steken ...’ Men kan zo’n praktijk protectionisme noemen. Ik noem het diefstal. Het verschil tussen die twee is trouwens niet groot. Als de Poolse arbeider dan toch hetzelfde moet verdienen als de inlander, met verlies van zijn concurrentievoordeel, dan zou hij minstens dat ‘andere deel’ zelf in zijn zak moeten kunnen steken. Daar kan hij dan de lagere sociale uitkeringen in Polen mee goedmaken.


* Volgens Johan Willemen in De Tijd van 21 oktober 2017.

** Volgens Dierckx moeten de lonen niet alleen binnen de landsgrenzen zelf, maar in de hele EU ‘geharmoniseerd worden naar boven toe’. Dat had gekund, vindt hij, door in het Verdrag van Maastricht ‘convergentiecriteria af te spreken.’ Ergens anders geeft hij toe dat dat de productiviteit in veel Oost-Europese landen ‘nog niet de helft bedraagt van die in België.’ Bedoelt hij nu dat ze in Maastricht ook hadden moeten ‘afspreken’ om de productiviteit in Oost-Europa te verdubbelen? Dan heeft Dierckx een eigenaardige opvatting over wat allemaal bij ‘afspraak’ kan worden geregeld.

** Willemen noemt dat ‘een eerlijke winst voor de sociale zekerheid voor de inkomsten die ze mist omdat er geen Belg aan slag is.’ De sociale zekerheid mist hier niets. Ze krijgt geen inkomsten van die Polen, maar ze moet er ook geen uitgaven voor doen.

woensdag 25 oktober 2017

De cultuurfilosoof en het Biermuseum

Er bestaat een plan om in het Brusselse Beursgebouw een Biermuseum onder te brengen. Ik lees op Bruzz.be een stuk waarin cultuurfilosoof Lieven De Cauter zich negatief uitlaat over het project. Het sluit, vindt Lieven, een belangrijk deel van de Brusselse bevolking uit, namelijk de Islamieten, voor wie alcohol haram is. Ik werd vooral getroffen door de kop boven het stuk: ‘Over our dead bodies!’ Lieven gebruikt graag sterke Engelse uitdrukkingen als hij polemiseert. Dat was mij al opgevallen toen ik drie jaar geleden een stukje schreef waarin de cultuurfilosoof ter sprake kwam. Ook Marc Vanfraechem maakte zich vrolijk over dat Engels.

zaterdag 21 oktober 2017

Beetje hardhorend - niet vergeetachtig

     Mijn vader is een beetje hardhorend, zoals ik.
      We waren over films aan het praten. Of ik de film The Nun’s Story gezien had, met Audrey Hepburn? Ja, daar herinnerde ik mij vaag iets van. Ik zie een non omringd door dankbare zwarten. De camera verwijdert zich, de non wordt altijd maar kleiner en er zijn altijd meer dankbare zwarten te zien. The End.*
     Plots schiet mij iets te binnen. The Nun’s Story, vraag ik, is dat niet die film waar Michael en Kay over praten in The Godfather, als ze de bioscoop verlaten.
     ‘Wie?’ vraagt mijn vader.
     ‘Michael en Kay, in The Godfather.’
      ‘Michael wie?’
      ‘Michael en Kay, in The Godfather.’
      ‘In The Godfather? Ha, neen. Dat was over een andere film dat ze aan het praten waren. The Bells of Saint Mary’s met Ingrid Bergman en Bing Crosby. En weet je wie daar ook in meespeelde:  Joan Carol. En William Gargan als haar vader. Ja, een film uit 1945. Een groot succes indertijd, maar eigenlijk niks bijzonders.’


___________

* Marjorie Hofmans heeft er mij ondertussen op gewezen dat de film in elk geval niet zo eindigt.

zaterdag 14 oktober 2017

De IQ-rel tussen N-VA en Groen

     Koen Daniëls (N-VA) heeft in het Vlaams Parlement voorgesteld om het onderwijsbeleid beter te evalueren en bij te sturen door IQ-metingen te doen bij leerlingen. Elisabeth Meuleman van Groen was tegen omdat ‘geen enkel kind herleid mag worden tot een cijfer’. Ik voelde mij persoonlijk door de discussie aangesproken omdat ik mij altijd zorgen heb gemaakt over mijn IQ.
     Nochtans studeerde ik aan de universiteit, behaalde de grootste onderscheiding – wat niet voor iedereen is weggelegd –, ik lees dikke boeken in vreemde talen, en als het meewil kan ik een leuk stukje schrijven. Dat zijn zaken die allemaal wel iets met intelligentie te maken hebben, maar ook weer niet zó veel. Toen ik mijn jongere broertjes de schaakregels uitlegde, waren zij mij na drie partijen al de baas in het spel. Voor wiskunde haalde ik altijd slechte punten. De voetnoot op bladzijde 239 van Anarchy, State and Utopia kan ik ook na herhaaldelijk lezen niet begrijpen terwijl alles nochtans heel duidelijk wordt uitgelegd en ik heel graag het verschil zou kennen tussen ‘envious’, ‘jealous’, ‘begrudging’, ‘spiteful’ en ‘competitive’. Dat is allemaal erg bedenkelijk.
     Naar wat ik ervan begrepen heb, is IQ een omstreden begrip. Je hoort soms de opmerking dat IQ niets anders is dan wat door een IQ-test gemeten wordt. Anderzijds schijnen de echte onderzoekers – zielkundigen, breinkundigen – het over veel zaken wél eens te zijn. Dat IQ in zekere mate wordt bepaald door erfelijkheid. Dat IQ bestaat uit verschillende geestelijke vermogens die redelijk goed met elkaar correleren. Dat IQ een vrij nauwkeurige voorspeller is van studieresultaten en verloop van beroepsloopbaan. Dat er verschillende soorten IQ-testen bestaan waarvan de ene meer en de andere minder op culturele voorkennis bouwen, maar dat de resultaten van die testen ongeveer gelijklopen.
    De aandachtige lezer zal mijn angstvalligheid hebben opgemerkt:  ‘in zekere mate’, ‘redelijk goed’, ‘vrij nauwkeurig’, ‘redelijk’. ‘t Is een discussie waar je voorzichtig bij moet zijn. Op een Facebookdraad las ik ergens: ‘Met wa zijt ge bezig? Zit uw IQ in uw gat of wa?’ Ik heb het leestekengebruik wat gefatsoeneerd.
     Een van de mentale hindernissen die we moeten nemen bij een IQ-discussie is dat we naar gemiddelden moeten leren kijken en de anekdotiek moeten loslaten. Ik heb zelf ooit zulke twee testen afgelegd: één in het Klein Kasteeltje, en één toen ik solliciteerde bij Sidmar. Van geen van die testen ken ik het resultaat. Maar ze waren wel voldoende om mij in het leger ongevraagd met een onderofficierenopleiding op te zadelen en om mij bij Sidmar een contract van onbepaalde duur aan te bieden. De twee organisaties hebben achteraf hun ongelijk ingezien. Toch geloof ik, met de legerleiding en de Sidmardirectie, dat, gemiddeld genomen, de kandidaten met goede testresultaten betere onderofficieren en betere Sidmararbeiders opleveren.
     Maar ter zake. Heeft Koen Daniëls van de N-VA gelijk als hij IQ-testen wil invoeren in het onderwijs?
     Zoals bij zoveel zaken is hier sprake van voor- en nadelen. Veronderstel dat die testen worden afgenomen en de resultaten worden meegedeeld aan ouders, leraren en kinderen. Dan is het wel even slikken als blijkt dat je IQ nogal laag is. Als ik een slechte wiskunde-toets aflegde, kon ik mijzelf troosten door te verwijzen naar mijn onoplettendheid in de les en mijn ziekelijke uitstelgedrag thuis. Bij een IQ-test ben je van zo’n troost verstoken. Je gedrag in de klas en thuis heeft er niet veel mee te maken. Misschien ga je als leerling, bij het nieuws van je lage IQ, nog minder uitvoeren daar voorheen.Want wat heeft het allemaal voor zin? Of stel: je hebt een heel hoog IQ. Je kijkt neer op je leraren. Je vertikt het om een boek open te doen want je bent al zo slim. Misschien ben je wel bang dat je de hoge verwachtingen niet zult kunnen waarmaken en word je onzeker. Ook dat is niet ideaal.
     En dan: hoe ga je ermee om als anderen je IQ kennen. Zeker als je competitief bent ingesteld (‘competitive’ – niet ‘jealous’ of ‘begrudging’), kan dat voor psychologische problemen zorgen. Ik veronderstel dat Koen Daniëls niet graag in het Vlaams Parlement rond zou moeten lopen met een kaartje op zijn jas gespeld dat zijn IQ aangeeft. ‘t Zou trouwens ook bedreigend zijn voor mensen buiten dat Parlement. Je moet er niet aan denken dat de partij van je voorkeur (N-VA, Groen, enzovoort) toevallig de partij is die de laagste intelligentiescores heeft, terwijl de partij die je hartsgrondig veracht (N-VA, Groen, enzovoort) uit allemaal bollebozen bestaat.
     In het bijzonder voor het onderwijs zie ik naast de nadelen van IQ-meting ook twee voordelen. Uit cijfers van bijvoorbeeld het Rekenhof blijkt dat kinderen uit kansarme middens gemiddeld slechter presteren in het onderwijs. Men meet die kansarmoede vaak aan het opleidingsniveau van de moeder. Het vergt niet veel voorstellingsvermogen om te begrijpen dat een kind uit een kansarm gezin minder goed wordt voorbereid op het schoolse leren, en minder ondersteund wordt. Hier zouden IQ-tests kunnen helpen om de begaafde kinderen uit de kansarme gezinnen op te sporen. De Centra voor Leerlingen Begeleiding (CLB) zouden die kinderen in het vizier krijgen die ondanks hun slechte punten op school toch over een behoorlijk IQ beschikken. Dan moet zo’n centrum die kinderen niet oriënteren naar een beroepsopleiding terwijl ze eigenlijk een theoretische richting aankunnen. Het is natuurlijk mogelijk dat ook de IQ-test van een kansarm kind negatief beïnvloed wordt door zijn kansarme milieu. Dan worden de échte capaciteiten van dat kind alweer niet goed weergeven. Maar de vertekening door de IQ-test zal nooit zo erg zijn als die van de schoolresultaten waar vooraf opgedane kennis en vaardigheden een veel grotere rol spelen.
     We gingen hier uit van een scenario waarbij de resultaten van een IQ-test beter zijn dan die van het schoolrapport. Het omgekeerde kan zich ook voordoen. Maar dàt hoeft geen probleem te zijn. Als een leerling, kansarm of niet, door hard werken, betere punten haalt dan zijn IQ voorspelt, dan is er, vind ik, geen reden waarom het CLB hem een lagere opleidingsvorm zou aanpraten. Bovendien wil het IQ op die leeftijd nogal eens schommelen.
     Het tweede voordeel van een IQ-meting is zowel van wetenschappelijk als van beleidsmatig belang, en hier kom ik op het terrein van Daniëls en Meuleman. Je kunt haast geen stuk over het Vlaamse onderwijs lezen, of er wordt gemeld dat de schoolse kloof tussen kinderen uit hogere en lagere sociale milieus te groot is. Extreme gelijkheidsdenkers beweren dat ons schoolsysteem die kloof veroorzaakt, terwijl hun meer gematigde collega’s beweren dat de school onvoldoende doet om die kloof weg te werken. ‘t Komt geloof ik op het zelfde neer. De twee groepen bepleiten een grondige hervorming van het onderwijs om ‘de kloof weg te werken’. Maar wat als de kloof het gevolg is van de ongelijke verdeling van IQ over de verschillende lagen van de bevolking? Wat als de democratisering van het onderwijs in de jaren zestig de intelligentste elementen uit de laagste klasse heeft afgeroomd en doorgesluisd naar de hogere klasse, waardoor de lagere klasse nu – gemiddeld! – minder intelligente kinderen in haar rangen telt dan vroeger?
     Ik schreef: wat als? – ik weet niet óf het zo is. Ik heb de democratisering van het onderwijs van dichtbij meegemaakt. Arbeiders- en boerenzonen van mijn klas leerden door om leraar, arts, advocaat of ingenieur te worden. Dat gebeurt vandaag niet meer op die schaal en ik geloof dat dat door het afroomeffect komt. Maar ‘t is niet veel meer dan een geloof. Het zou eigenlijk eens onderzocht mogen worden, met de IQ-meting van Daniëls bijvoorbeeld.
     Mocht de meting er komen, dan doe ik graag de volgende belofte aan al mijn bloglezers. Als mijn vermoeden weerlegd wordt dat in kansarme gezinnen het gemiddelde IQ lager is – als met andere woorden blijkt dat het gemiddelde IQ daar even hoog is, of, wie weet, zelfs hoger dan in andere gezinnen, dan zal ik die bevinding niet alleen aanvaarden maar ook toejuichen. En allerlei toekomstige initiatieven om de schoolse kloof te verminderen, waar ik nu tegen ben, zal ik dan omarmen, ook al omdat ik dan gepensioneerd zal zijn en het er dan niet meer zo op aan komt.
     Ik vraag me alleen af of Groen, Rood en Tsjeef hetzelfde zullen doen als hùn vermoeden weerlegd wordt. Als blijkt dat de gemiddelde schoolachterstand van kansarme kinderen wel degelijk verklaard wordt uit hun minder theoretische aanleg. Zal men dan in die hoek bereid zijn om daar conclusies uit te trekken? Zal men bereid zijn om egalitaire utopieën te laten varen?  Zal men bereid zijn om realistische plannen uit te werken om kinderen vanaf hun werkelijke niveau zo hoog mogelijk mee te trekken.
     Ik denk het eigenlijk niet. Groen, Rood en Tsjeef zullen zich weren als een kat in de krullen om ervoor te zorgen dat de meting er niet komt. Dan moeten er ook geen conclusies worden getrokken.



Dit stukje werd ook geplaatst op Doorbraak.

woensdag 11 oktober 2017

Lenin op De Afspraak

     Gisteren in De Afspraak ging het over Vladimir Iljitsj Oeljanov, bijgenaamd Lenin. Bart Schols stelde vragen aan Lien Verpoest, een Ruslandkundige met een erg beweeglijk gezicht. Af en toe kwam de olijke Mark Eyskens tussen met flauwe anekdotes, het soort anekdotes die ik in de klas ook wel eens vertel: dat Lenin op het Kremlin een heel klein werkkamertje betrok*, dat hij in 1917 met een ‘verzegelde’ trein naar Rusland reisde, en dat Trotski met een bijl de hersens werd ingeslagen in Mexico. Mark had dat werkkamertje en die bijl met eigen ogen gezien.
     Rond de figuur van Lenin werd in de uitzending een web van bijvoeglijke naamwoorden geweven: zeer radicaal, zeer intelligent, verbeten, recht-door-zee, zeer kordaat, rechtlijnig, open van geest. ‘De kenmerken van een echte leider,’ zo vatte Schols het samen, die er daarnaast enkele keren op wees dat Vladimir Iljitsj verantwoordelijk was voor de dood van zes miljoen mensen.**
     Niet alle omschrijvingen van Lenin leken mij even gelukkig. ‘Radicaal’ en ‘kordaat’ zijn geen slechte woorden, maar ‘fanatiek’ en ‘meedogenloos’ roepen een scherper beeld van de man op. ‘Recht-door-zee’ en ‘rechtlijnig’ geven goed aan dat Lenin nooit zijn uiteindelijke doel uit het oog verloor. Maar ze doen onrecht aan zijn eeuwige tactisch gemaneuvreer. Dit was immers de man de schreef dat communisten ‘indien nodig, gebruik moesten maken van alle mogelijke listen, kunstgrepen en onwettelijke methodes, van alle uitvluchten en verzinsels om binnen te raken in de vakbonden.’*** Als ik zo’n zin lees, denk ik niet meteen aan onze mooie, taaleigen uitdrukking ‘recht-door-zee’.
     Was Lenin ‘zeer, zeer intelligent’, zoals mevrouw Verpoest beweerde? Wie zal het zeggen? Toen de Russissche politiek in 1908 geblokkeerd leek, sloot Lenin zich negen maanden op in de academische bibliotheken van Genève en London om een boek te schrijven waarin hij de marxistische filosofie afwoog tegen de toenmalige stand van de wetenschap. Dat boek – Empirio-critisme en materialisme – zou, geloof ik, aan de meeste universiteiten aanvaard zijn als doctoraatsverhandeling, mits de promotor er de scheldwoorden en de overbodige herhalingen uithaalde. Een domme jongen was Lenin dus niet. Maar is een doctoraatsverhandeling altijd een bewijs van superieure intelligentie? Bertrand Russell heeft een uur met Lenin gepraat en vond hem heel gewoontjes. We moeten er niet aan denken wat Keynes zou hebben geconcludeerd na een uurtje Lenin.
     Wat Russell opviel was Lenins gebrek aan kennis (in verband met Engeland), zijn ontoereikend psychologisch voorstellingsvermogen, zijn bekrompenheid en zijn absolute geloof in de leer. Dat valt moeilijk te rijmen met de ‘open geest’ die door Schols werd gesuggereerd en door Verpoest werd overgenomen. Gelukkig werd die openheid toegelicht met voorbeelden.
     Hét grote voorbeeld van Lenins ‘openheid op maatschappelijk gebied’ was zijn steun aan de vrouwenbeweging. Daar kon Schols niet bij. Verantwoordelijk voor zes miljoen doden en tegelijk ook de ‘grondlegger van de vrouwenrechten’. Hoe kon dat nu? Daar kon Lenin toch zelf nooit opgekomen zijn, dacht Schols. Daar moest een vrouw achter zitten. Inessa Armand bijvoorbeeld, die misschien wel Lenins maîtresse was. De kijkers kregen een foto van Innessa te zien. Verpoest gaf toe dat Inessa er wel iets mee te maken had. Maar dat was niet het belangrijkste, zei ze. Lenin haalde zijn ideeën over vrouwenrechten, vrije liefde, wettelijke abortus en afschaffing van huishoudelijke taken uit ‘het marxisme en het leninisme dat hij zich eigen had gemaakt.’
     Dat Lenin zich het leninisme had eigen gemaakt, was een kleine verspreking van Verpoest. Dat gebeurt. Ik zou ook zenuwachtig zijn als ik over Lenin moest spreken in een studio. Maar dat Lenin zijn vrouwenrechten gehaald had bij Marx en Engels – en de Duitse sociaaldemocratie –, daar had Verpoest gelijk in. Sympathiek aan het vroege marxisme en socialisme was dat het allerlei in wezen liberale ideeën overnam en consequenter doorvoerde dan de liberalen zelf. De gelijkberechtiging van de vrouw was een van die ideeën. Het was een hoeksteen van de socialistische beweging. Lenin was in dat opzicht een brave, weinig originele socialist. We vergeten te snel dat Lenin zich amper drie jaar vóór 1917 had afgescheurd van de socialistische beweging.
     Hier hebben we meteen een reden om Lenins rol als grondlegger van de vrouwenrechten wat bij te stellen. Wat in het gesprekje tussen Schols en Verpoest namelijk ontbrak was duidelijkheid over de twee revoluties van 1917, die van februari en die van oktober. Het bleef onduidelijk wélk soort revolutie – of staatsgreep – Lenin in oktober had uitgevoerd. Kijkers met weinig achtergrond bleven wellicht met de idee zitten dat de oktoberrevolutie de tsarentroon omvergooide. Dat was natuurlijk niet het geval. De tsaar was al afgetreden na de revolutie van februari, toen Lenin nog in Zwitserland verbleef. Na het aftreden van de tsaar kwamen verschillende regeringen van conservatieven, liberalen en socialisten – met altijd maar meer socialisten.
     Lenin voerde zijn staatsgreep van oktober dus uit tegen een voornamelijk socialistische regering, een regering met mensjevieken en sociaal-revolutionairen die vrouwenrechten even hoog in hun agenda hadden ingeschreven als gelijk welke volgeling van Lenin. Zonder diens staatsgreep waren de vrouwenrechten in Rusland er ook gekomen. Daar zouden de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen wel voor hebben gezorgd. Maar dan was er niet één grondlegger van die rechten geweest. En als verhaal is dat minder.


* Eyskens vond dat kleine werkkamertje ontroerend. Het was jammer dat Lenin zo overtuigd was van zijn eigen gelijk, vond Eyskens, want daardoor kon hij, Lenin, geen democraat zijn. Maar hij, Eyskens, had wel veel bewondering voor de moed van Lenin.
** Alle zes miljoen slachtoffers aan Lenin toeschrijven is onrechtvaardig. Ook zonder Lenins staatsgreep zouden duizenden zijn omgekomen in de revolutionaire storm die over Rusland waaide. In de burgeroorlog die op de staatsgreep volgde, waren de Polen en de Tsjechen, de Witten van Koltsjak, de kozakken van Kaledin, de anarchisten van Machno en vele anderen tot even grote wreedheden bereid als de Roden van Lenin. Ze kregen ook steun vanuit het buitenland, van Engeland, van de Verenigde Staten en van andere landen. Maar zelfs hevige tegenstanders van de buitenlandse interventie, zoals Bertrand Russel, legden de verantwoordelijkheid van de burgeroorlog bij Lenins roekeloze staatsgreep.

*** Vakbonden in democratische landen wel te verstaan. Zie: De linkse stroming – Kinderziekte van het communisme, hoofdstuk 7, voorlaatste alinea).


Dit stukje werd ook geplaatst op Doorbraak.

donderdag 5 oktober 2017

Achterstevoren 2

     Mijn stuk van gisteren krijgt nog een staartje.
     Toen ik vanmiddag naar school vertrok, regende het een beetje en woei het hard – Frits zegt: waaide. Dat weerhield me er niet van om de fiets te nemen, want ik ben een harde. In mijn revolutionaire jeugd stond ik aan de fabriekspoorten – qu’il pleuve, qu’il vente. Ook doet regen mij niets meer sinds ik een regenbroek heb – en mijn Fjällräven pet, waar ik al eens over geschreven heb.
     Maar nu gebeurde er iets wat nog nooit was gebeurd. Halverwege de Tinstraat vloog mijn pet de lucht in, en daarna op de grond. En tweehonderd meter verder nog een keer. Ik zat in een benarde situatie, want ik wil mijn hoofd graag droog en warm houden. De nood was hoog en goede raad was duur.
     Gelukkig herinnerde ik mij toen dat stukje van gisteren over petten die achterstevoren worden gedragen. Er was toch niemand in de buurt. Zou ik? Ik zou. En achterstevoren gedragen bleef de pet stevig op mijn hoofd dankzij, geloof ik, de wetten van de aërodynamica.
     Toen ik bij de school arriveerde, zag ik twee collega’s zitten in het gezellige cafeetje aan de overkant van de straat. Een van die collega’s, wist ik, had mijn stukje van gisteren gelezen. Ik had iets uit te leggen.


De man in het zijspan mag straks achter zijn pet aanhollen

woensdag 4 oktober 2017

Achterstevoren

     Dat Jan de slippen van zijn hemd bóven zijn broek draagt, heb ik nooit erg gevonden. Dat doen kinderen nu eenmaal en het is gemakkelijk. Maar ik was er als de dood voor dat hij ooit een baseballpetje achterstevoren zou dragen. De moeilijkheid bij zo’n verkeerd gedragen petje is dat er geen tussenoplossing bestaat, zoals met hálflang haar, of één centimeter zichtbare onderbroek, of één erg kleine tattoo op een onzichtbare plek. Als je het basebalpetje alleen een kwartslag draait in plaats van helemaal, is het eigenlijk nog erger.
     Ik heb het subtiel aangepakt. Iedere keer als we een opgeschoten jongen met een omgekeerd baseballpetje tegenkwamen, zei ik tegen Jan: ‘Kijk, die jongen draagt zijn pet helemaal verkeerd. Zullen we het hem vertellen?’ Ik zeg dat nu nog.
     Waarom doet zo’n opgeschoten jongen dat nu, zijn pet achterstevoren dragen? De gebruikelijke verklaring is dat hij ‘cool’ wil zijn. En de gemakkelijkste manier om cool te zijn is om net hetzelfde te doen als de coole jongens al twintig jaar aan het doen zijn.
     Zo’n verklaring behoeft natuurlijk een verdere verklaring. Waarom zijn de éérste coole jongens met die rare gewoonte begonnen? Dat moet in de Verenigde Staten geweest zijn. Was het een daad van opstand en verzet? Maar tegen wat of tegen wie? Er was geloof ik geen instantie die voorschreef hoe je je pet moest dragen. Er waren geen wetten en er was geen jurisprudentie over het onderwerp. Het militair-industrieel complex zei er niks over.
     Dat is evenwel geen bezwaar. Wie opstandig wil zijn, vindt wel een ongeschreven wet om te overtreden. Orlando Figes beschrijft hoe de Russische arbeiders in 1917 ‘[started] wearing their caps back to front or tilted to one side… in a show of cocky defiance’. De Russen waren dus eerst.* Nochtans geloof ik evenmin dat de de kapitalistische bloedzuigers in dat land ooit hadden vastgelegd hoe de arbeiders hun hoofden moesten bedekken. Peter de Grote had indertijd van alles gedecreteerd over de lengte van de jassen en van de baarden, en een aanzienlijk deel van de bevolking moest in Rusland een uniform dragen, dat wel, maar dat had geloof ik allemaal weinig te maken met een schuine of averechtse pet.
     Zou er achter de coole look, het imitatiegedrag en de opstandigheid nog een andere reden zijn om een pet omgekeerd te dragen? Kan het de aantrekkingskracht van de perversie zijn? De klep van een hoofddeksel dient om de ogen te beschermen tegen fel licht en gebeurlijk tegen de regen. Er bestaan zelfs petten die alleen uit zo’n klep bestaan, en een bandje om ze aan het hoofd te bevestigen. Door de klep naar achter te draaien maak je het onmogelijk dat het doel wordt waargemaakt waarvoor de klep werd geschapen. De natuurlijke orde is verstoord. De wil van God wordt genegeerd.
     In De paradijsvogel vertelt Louis Paul Boon over een beschaving waar mannen en vrouwen naakt rondlopen en waar incest en bestialiteit zijn toegelaten. Maar daar komt verandering in. Een of andere hogepriesteres voert voor de vrouwen een lendendoek in waarop een driehoek is getekend, en die driehoek wijst … naar boven – dus in de tegenovergestelde richting van het het vrouwelijke schaamdeel zelf. Ik meen mij te herinneren dat het onnatuurlijke kledingsstuk met de onnatuurlijke tekening de seksuele lusten van de man níet tot bedaren bracht. Integendeel zelfs.

Toen Rusland nog communistisch was werd aldaar beweerd dat Russische geleerden alles eerst hadden uitgevonden: de radio, de locomotief, het vliegtuig. Meester Bernard op de lagere school waarschuwde ons voor die propaganda. De ware uitvinders waren Marconi, Stephenson en de gebroeders Wright. Het was een leugen, zei meester Bernard, dat al die nuttige apparaten waren uitgevonden door geleerden die Popov heetten.
Zo ging dat in die tijd. De Gruwelijke Realiteit van de Koude Oorlog brak binnen in het klaslokaal.