donderdag 31 augustus 2023

De tweede wet van Godwin, en andere kortjes


De tweede wet van Godwin (voorstel)

     De wet van Godwin is algemeen bekend: ‘Naarmate online-discussies langer duren, nadert de waarschijnlijkheid dat een vergelijking met Hitler of met de nazi
s gemaakt wordt tot 1.
     Vandaag is er dringend nood aan een tweede wet: ‘In een online-discussie over wetenschap en scepticisme, is een verwijzing naar de Flat Earth Society vroeg of laat onvermijdelijk*.’ Meestal wordt het argument ingeroepen tegen mensen die de bolvorm van de aarde helemaal niet betwisten, maar die wel een ándere wetenschappelijke ‘consensus’ in twijfel trekken. Soms wordt de verwijzing ook ingeroepen als argument om minderheidsstandpunten in de traditionele of sociale media te verzwijgen of te censureren. ‘There aren’t always “two sides” to every story,’ hoor je dan.
    Ik heb over de geloofwaardigheid van de wetenschap onlangs 12 stellingen geformuleerd. Enkele daarvan werden nu mooi geïllustreerd in een interview met Lieven Boeve in De Tijd. Boeve wil best een eind meegaan in de kritiek op zijn onderwijskoepel. Er is inderdaad teveel aan nivellering gedaan. Maar hij heeft wel een mooi excuus. ‘De pedagogische aanpak die [nu] bekritiseerd wordt, was aan het einde van de jaren 90 de wetenschappelijke, pedagogische en politieke consensus … Leerkrachten werden toen zo opgeleid. Als koepel zaten we mee in die consensus.’ Het was niet mijn schuld, meneer de journalist, het was de schuld van de consensus.
     Ik verwijs in de eerste plaats naar mijn stelling 12, maar ook naar mijn stellingen 8, 9 en 10**. 

Het antifascistisch front en de joden
     Een van de heilige boeken van mijn jeugd was Dimitrov’s Rapport voor het 7de Wereldcongres van de Communistische Internationale. Ik bespaar u de echte titel die nog veel langer is***. Dat 7de congres was een keerpunt in de communistische tactiek. Eerst hadden de communisten hun aanvallen gelijkelijk gericht tegen alle ‘burgerlijke’ partijen, met inbegrip van de socialisten, in de hoop om een eigen revolutie te ontketenen. De machtsovername van Hitler bracht ontnuchtering, en vanaf dan werd samenwerking nagestreefd met socialisten en andere 
vooruitstrevende krachten tegen het fascisme.
      Wat mij toen niet is opgevallen, maar nu des te meer, is dat het hele rapport van bijna 100 bladzijden geen enkele verwijzing bevat naar het antisemitisme van de nazi’s*. Het woord ‘jood of ‘antisemitisme’ komt in het rapport niet voor. En Hitler was toen al twee jaar aan de macht en Mein Kampf lag al 10 jaar in de boekenwinkels.

Understatement
     De prachtige film Cold War speelt zich grotendeels af in het communistische Polen van de jaren 50-60. Naar het einde van de film is er een ontmoeting tussen de pianist Wiktor Warski en een oude kennis van hem, de partijbureaucraat Kaczmarek. Kazmareck vraagt of Wiktor nog muziek speelt, en Wiktor heft heel eventjes zijn rechterhand op. Kazmareck knikt. De filmkijker reconstrueert zelf de verzwegen dialoog:

  • Muziek, nee, ze hebben in het strafkamp mijn hand gebroken en nu kan ik geen piano meer spelen. Je weet hoe ze zijn. 
  • Ja, ik weet het. Jammer.
  • Ja, jammer. Maar wat wil je?
  • Ja, wat wil je.

Rechten en plichten
     De reden, overigens, waarom Wiktor tot 15 jaar strafkamp was veroordeeld, lag in zijn vlucht naar het Westen. Hij had daarmee ‘de jonge artiesten in de steek gelaten’ die hij moest opleiden. Als bij ons op school een collega ontslag nam, zei de directeur: ‘Oké, het is een vrij land.’ Hij zeurde niet over ‘in de steek laten.’
    In een vrij land, vind ik, moet men zuinig zijn én met rechten én met plichten, zeker als die niet contractueel ondertekend zijn. Mooier is een systeem van vrijheid en verantwoordelijkheid. Móeten migranten Nederlands leren? Móeten allochtone huisvrouwen buitenshuis werken? Móeten ouders hun kinderen discipline bijbrengen vóór ze hen naar school sturen? Ik durf daar niet stellig op te antwoorden, maar één ding moet van mij wel: niet te veel zeuren achteraf over de gevolgen van eigen keuzes.

Vochtige ogen
     Filmkijkers of muziekluisteraars hebben wel eens een lichamelijke reactie bij een mooi fragmentje. Mijn zoon laat dan zijn arm zien waarvan de haartjes rechtop staan. Zelf krijg ik gemakkelijk vochtige ogen als Barry Lyndons zoontje sterft op de tonen van Händels Sarabande, of bij de tweede versie van Dwa Serduszka in Cold War Zoiets hangt niet zozeer af van de tragische gebeurtenissen op zich. Ik kan mij niet herinneren dat ik vochtige ogen kreeg bij scènes uit Schindler’s List. Maar bij de eindscène van Au revoir les enfants had ik het wel. En Louis Malle heeft daarvoor niet eens muziek gebruikt. Een pater loopt over de speelplaats, gevolgd door enkele kinderen van de school. Halverwege vertragen ze een klein beetje, daarna versnellen ze weer, op weg naar hun noodlot. Meer is het niet.
     Zulke scènes, daar moet natuurlijk minutieus naartoe worden gewerkt. Maar zelfs apart hebben ze een zeker effect****.

 

* Als Godwin zijn naam niet wil lenen aan de nieuwe wet, kunnen we hem misschien argumentum ad terram planam noemen. 

** Zie mijn stukje over ‘Wetenschap en gezond verstand’: hier.

***  Het rapport van Dimitrov is op veel marxistische sites terug te vinden, bijvoorbeeld hier. Dat betekent niet dat de communisten in die tijd nooit iets over het anti-semitisme vermelden. In het boek van de communistische leider Palme Dutt (1935, 320 blz.) is zelfs op pagina 203 een voetnoot gewijd aan de geschiedenis van de Joodse kwestie.

**** Het fragmentje uit Barry Lyndon vind je hier, dat uit Cold War hier, dat uit Au revoir les enfants hier

woensdag 30 augustus 2023

De Kus, en andere kortjes


 De kus van de Rubiales
     Bij grote internationale gebeurtenissen, zoals de Kus van Rubiales, beginnen mijn hersenen werktuigelijk te zoemen, zonder dat er, helaas, iets bruikbaars uitkomt. Ik lees dan iets over de kwestie, maar vaak helpt ook dat niet veel. In Doorbraak las ik het stuk van Sanctorum waarin hij de Kus in verband brengt met zijn eigen – dat wil zeggen Sanctorums – traumatische jeugdervaringen en met de beroemde en beruchte kuskesdans die indertijd zo vaak werd uitgevoerd in danszalen, op de tonen van La Bamba. Daar schiet ik niets mee op. Interessanter is zijn mijmering over hoe bokskampioene Delfine Persoon met zo’n ongewenste kus zou zijn omgegaan: het zou Rubiales ‘zijn tong én zijn mannelijkheid gekost hebben, met nog een uppercut er bovenop.’ Sanctorum vindt zo’n reactie gezonder, lijkt mij, dan te gaan zeuren in de pers. Heeft hij gelijk? Mijn hersenen zoemen, maar er komt niets bruikbaars uit.
    Maar nu lees ik in De Standaard de opinie van doctoraatsonderzoeker in de filosofie Sigrid Wallaert. Zij vergelijkt de Kus met het drinken van een kopje thee. ‘Wil je graag theedrinken met iemand? Dan vraag je eerst of die daar zin in heeft. Als iemand geen zin heeft, of eerst wel maar zich daarna bedenkt, dan maak je geen thee. En als je toch thee voor iemand gemaakt hebt die wil er eigenlijk geen, dan gooi je de thee niet zomaar in zijn gezicht.’ Dat is een goede regel.
     Maar nu moest ik weer aan Sanctorum denken, en draaide ik in gedachten de rollen om. Als iemand thee zet voor Delfine Persoon en die lust helemaal geen thee, mag die volkse bokskampioene dan die thee in het gezicht van de theezetter gooien? Dat lijkt mij een overdreven reactie. Ik zou het ook een overdreven reactie vinden als de theezetter op zijn beurt na dat gooien de politie of de pers erbij haalde. Behalve als de thee héél heet was natuurlijk, want dan kun je je gezicht verbranden.

Wantrouwige houding
     Sigrid Wallaert schrijft ook iets over de slagzin ‘Believe women’.  Ik citeer: ‘Je kunt dat lezen als een claim dat vrouwen per definitie geloofwaardig bevonden moeten worden als ze over hun ervaringen spreken. Dat zou raar zijn: uiteraard kunnen vrouwen liegen ...’ Maar vervolgt ze, in navolging van filosofe Amia Srinivasan, je kunt de oproep ‘ook lezen als een ethische claim. Als algemene vuistregel zou het ons misschien betere mensen* maken … als we ervan uitgingen dat vrouwelijke slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag de waarheid spreken … Ja, ze kunnen fout zijn, maar wat zou het over ons zeggen als we die wantrouwige houding als basis namen.’ 
     Ik kan het daar niet eens mee zijn. Als een vrouw beweert dat ze verkracht is door een man, en de man beweert dat hij haar niet heeft aangeraakt, waarom zou ik een 
beter mens zijn als ik ‘een wantrouwige houding aanneem’ tegenover de man in plaats van tegenover vrouw? Ik zie niet in hoe een vuistregel hier een uitweg kan bieden. Natuurlijk verdient het slachtoffer alle sympathie, maar dan moet eerst duidelijk zijn wie het slachtoffer is**. Een buitenstaander lijkt mij in zo’n geval een beter mens als hij zijn onwetendheid bekent en zijn oordeel opschort. Kent hij een van de betrokkenen, dan kan hij hem of haar, op basis van zijn mensenkennis en inschatting, geloven of niet geloven, en in dat eerste geval, morele en andere steun verlenen, liefst enigszins discreet.

  Geloofwaardigheid en ‘kennisonrecht’
     Wallaert haalt er nog twee andere collega-filosofen bij, Miranda Fricker en Kate Manne, dit keer over kennisonrecht. ‘Geloofwaardigheid wordt niet altijd eerlijk verdeeld, zo luidt het. Stereotiepe opvattingen beïnvloeden wie geloofd wordt of niet. De samenleving heeft immers al te vaak meer empathie met mannen dan ze eigenlijk verdienen … zeker als de man in kwestie een mooi cv heeft, een hoge positie of een chic kostuum.’… Bij Rubiales denkt men dan, schrijft Wallaert, ‘zo’n machtig man weet heus wel wat hij doet’.
      Ik geloof dat niet zo erg, dat vandaag de sympathie nog altijd uitgaat naar de rijkaard boven de proleet? Waarom draagt Trump anders zo’n proletenpetje? Zijn wij niet allemaal opgevoed met Hollywoodfilms en -series die ons rijke slechteriken laten zien? Ik ben nu naar Dopesick aan het kijken. Tjonge, tjonge, wat zijn die mannen van Big Pharma slecht! Ander voorbeeld: was er veel sympathie voor de Reuzegommers bij hun proces? Of werd omgekeerd de antipathie jegens juist aangewakkerd door er telkens op te wijzen, vaak met nogal wat overdrijving, dat ze uit elitaire, steenrijke milieus afkomstig waren? 
     Ik geloof best dat er naar die ongelijke geloofwaardigheid ‘onderzoek’ is gebeurd. Misschien heeft men proefpersonen foto’s voorgelegd van knappe goedgeklede mannen die warempel geloofwaardiger werden bevonden dan als heroïnehoer gemaquilleerde vrouwen. Maar in welke mate kun je zulke resultaten gebruiken om échte reacties te meten? Zelf heb ik iets onverbeterlijk braafs in mijn karakter waardoor ik van ‘machtige mannen’ inderdaad wel eens denk dat ‘ze heus wel weten wat ze doen.’ Ik hoorde ooit Georges Monard spreken en dacht dat zo’n machtig man misschien tóch gelijk had over onderwijsdemocratisering, en ik niet. Ik moet bij mijzelf die neiging bestrijden. Maar bij Rubiales heb ik dat in elk geval niet. Bij gelijk welk beeld van de man denk ik: ‘wat een idioot’, ondanks zijn chic kostuum.
     Wallaert concludeert: ‘De theorie van kennisonrecht leert ons dat machtige personen automatisch geloofwaardiger worden gevonden … Als vuistregel kan het daarom geen kwaad om minder machtige mensen bij voorbaat wat meer geloofwaardigheid toe te kennen.’
     Ja, ’t is een vuistregel. Maar dan een van het niveau ‘two wrongs make a right’. 

Zonder commentaar
     Ik laat nog een laatste keer Wallaert aan het woord: ‘Zo wil ik het motto van mijn universiteit (U Gent) een beetje uitdagen: sapere aude, durf te weten, zeker. Maar ook credere aude: durf te geloven.’

Staatsbon
     De staat geeft de relatief hoogrentende staatsbon uitgeschreven om de banken onder druk te zetten hun rente op spaarboekjes te verhogen. De banken moeten bij het bepalen van hun rente onder andere rekening houden met hun inkomsten uit hypotheekleningen, met de dividenden die ze willen uitbetalen, enzovoort. Waar moet de staat eigenlijk rekening mee houden bij het bepalen van de rente? Dat geld gaat naar de burgers en komt van de burgers. 

Staat en banken
     Links haalt graag aan dat de banken tijdens de crisis moesten worden gered met geld – leningen – van de staat. Nu komt het geloof ik vaker voor dat de staat, bij een begrotingstekort, moet worden gered met geld – leningen – van de banken.

En toen gingen we naar Wingene
     Vanaf 2025 zullen de gemeenten Wingene, Zwevezele en Ruiselede fuseren. Tot mijn grote geruststelling is de naam Wingene gekozen om de nieuwe supergemeente aan te duiden. Ruiselede is ook mooi, maar met dat woord voel ik geen speciale verbondenheid. Maar Wingene! Als ik op de E40 voorbij de afrit Beernem/Wingene rij, zeg ik onveranderlijk, binnensmonds of luidop: ‘En toen gingen we naar Wingene’. Ik heb dat zinnetje ooit gelezen in een column van Johan Anthierens, meer dan 50 jaar geleden.

Betuttelend
      In De Standaard van vandaag staat een stuk over Vivek Ramaswamy die kandidaat is bij de Republikeinse voorverkiezingen in de USA. Hij is het type, schrijft Steven De Foer, dat de aandacht opeist met krasse uitspraken. En hij geeft een voorbeeld: ‘Zo noemt hij, klimaatverandering een verzinsel en heeft volgens hem de bestrijding ervan al veel meer mensenlevens gekost dan het klimaat zelf.’ En dan gaat De Foer verder: ‘Nonsens, maar het valt op.’
     ‘Nonsens.’ Moet dat er nu echt bij staan? Zijn nonsens, onzin, flauwekul, kletspraat en gelul niet eerder woorden die in een cursiefje thuishoren? In een krantenbericht wil ik zinnen lezen als: ‘Poetin beweert dat zijn troepen in Oekraïne geen “oorlog voeren” maar slechts een “speciale operatie” realiseren.’ Maar daar moet niet betuttelend aan toe worden gevoegd: ‘Onzin natuurlijk, want wat is er nu zo ‘speciaal’ aan het bombarderen van scholen, ziekenhuizen en hotels.’ Ik ben het ermee eens hoor, maar ik wil dat lezen in een commentaarstuk of op de Opinie-pagina, niet op de pagina Buitenland***. 

 

 

* Eigenlijk schrijft Wallaert: betere mensen en betere feministen, maar dat laatste compliceert voor mij de discussie.

* Walaert gebruikt verschillende keren de dubbelzinnige formuleren dat we het ‘slachtoffer’ meer geloofwaardigheid moeten toekennen. Zie ook mijn stukjes hier en hier.

** Maarten Boudry heeft minder geduld dan ik met de woordkeus en de inhoud van De Foer zijn stuk van. Hij vraagt zich af: Is dit berichtgeving of agitprop? Zie hier.

maandag 28 augustus 2023

Een leuk boekje voor tussendoor, en iets over de gok van Pascal

 


   Het moeten niet altijd boeken van 800 bladzijden zijn, in vreemde talen, met voetnoten, bibliografie en namenindex. Het boekje van Jurgen Ceder Beter Begrip is in het Nederlands geschreven, telt 145 bladzijden en bevat geen nawerk: het houdt gewoon op als het ophoudt. Dat is ook eens leuk. De ondertitel luidt: 50 begrippen die je slimmer zullen maken en je kunt het voor 20 euro bij bol.com bestellen. 
   
 Met Ceder deel ik een heel klein stukje verleden. Rond 1980 was hij aangekondigd als spreker op een bijeenkomst van het Nationalistisch Studentenverbond (NSV) van Leuven. Ik was toen nog een hevige communist en ging op het kantoor van vicerector Servotte eisen dat ‘die antidemocraat’ niet zou spreken in een universitaire aula. Daarmee bewees ik – wat ik maar al te goed wist –  dat ikzelf ook geen democraat was. Servotte was dat wel, en wou de bijeenkomst niet verbieden. Er is toen op een ‘actiecomité’ beslist om post te vatten voor de ingang van de zaal, om te proberen het publiek en de spreker tegen te houden, en als dat niet lukte, enkele infiltranten de zaal in te sturen om de spreker te interpelleren*. Het tegenhouden lukte niet en dus sloop ik met een groepje strijdmakers de zaal binnen. Ik was eigenlijk best onder de indruk van de zakelijke en ernstige manier waarop Ceder alle vijandige onderbrekingen beantwoordde, en van de bescheidenheid waarmee hij toegaf dat hij niet over alles de nodige gespecialiseerde kennis bezat.
     Die zakelijke, ernstige en bescheiden toon vond ik later ook terug als Ceder en ik af en toe Facebookgewijs op elkaars commentaar reageerden. Ik schreef ooit dat mijn evolutie van communisme en socialisme naar liberalisme vergemakkelijkt werd door de lectuur van P.J. O’Rourke. Ceder antwoordde dat hij eveneens dankzij O’Rourke een vergelijkbare evolutie had doorgemaakt, ‘maar dan vanuit de andere richting.’ En die zakelijke toon vind ik nu ook terug in zijn boekje. Het beoogt niet meer te zijn dan een uiteenzetting van enkele denkfouten, paradoxen, effecten en ‘losse begrippen die ik gewoon opnam omdat ze mij interessant leken.’
      Veel van die begrippen zijn afkomstig uit wetenschappelijke disciplines, maar daar gaat Ceder niet op in. Hij probeert het begrip alleen te verduidelijken met soms klassieke, soms originele voorbeelden, en streeft in de eerste plaats helderheid na. Neem zijn stukje over ‘de wet van Benford’. Daar heb ik zelf ook ooit een stukje over geschreven**. Als je die twee stukjes vergelijkt, zie je het verschil: Ceder gaat naar de kern van de zaak, ik dans eromheen.
     De materie die Ceder behandelt is er een die mij in hoge mate interesseert. Dat heeft als nadeel dat ik veel van de begrippen die hij behandelt al ken, soms onder een andere naam: het scheermes van Ockham, het Dunning-Kruger-effect, het hek van Chesterton, de paradox van Peterson, de gok van Pascal … Maar ik leer wel altijd iets bij door de manier waarop Ceder ze benadert. Bij Dunning-Kruger bijvoorbeeld denk ik altijd aan de onbekwamen die zo onbekwaam zijn dat ze hun eigen onbekwaamheid niet inzien. Ik vergeet altijd het even belangrijke correlaat dat bekwamen soms zo bekwaam zijn dat ze alleen hun eigen tekorten zien.
     Helpen al die begrippen je om slimmer te worden? ‘Een beetje wel,’ zegt Ceder, ‘maar het zware werk moet u toch nog altijd zelf verrichten: het inschatten op welke situaties deze concepten van toepassing zijn.’ Je kunt het nog anders formuleren. Voor wie niet kritisch én zelfkritisch is ingesteld, betekenen de begrippen van Ceder een eindpunt van het denken, een reeks dogma’s waarmee een discussie kan worden afgesloten. Voor anderen betekenen ze het startpunt voor een levenslange bezinning. En voor discussie.
     Neem het hoofdstukje over ‘de gok van Pascal’. Ceder vat die wet als volgt samen: bij moeilijke keuzes moet je niet alleen denken aan de kans dat iets goed of slecht afloopt, maar ook aan de wanverhouding tussen de mogelijke gevolgen. Pascal gebruikte die redenering om te bewijzen dat je beter kon gokken dat God bestond. Als je fout gokte was, dan had je alleen wat tijd en energie verspild aan rituelen en verbodsbepalingen. Als je juist gokte en je leefde ernaar, dan wachtte je een ééuwige beloning, en vermeed je een ééuwige foltering in het hellevuur.
     Je kunt de gok van Pascal gebruiken, schrijft Ceder, om bijvoorbeeld te waarschuwen voor artificiële intelligentie. We weten niet helemaal zeker of we die onder controle kunnen houden. Als we gokken dat het wel lukt, en we blijven AI ontwikkelen, dan worden enkele leuke zaken mogelijk. Is onze gok verkeerd, dan kan dat het einde van de mensheid betekenen. Zelfs een van de uitvinders van AI, Geoffrey Hinton, redeneert zo.
     Er zijn tegen de gok van Pascal heel wat bezwaren geformuleerd. Mijn eigen bezwaar is dat de redenering te gemakkelijk kan worden ingezet om in alle mogelijke situaties voor een nulrisico te pleiten. Je kunt de gok van Pascal gebruiken als argument tegen genetische manipulatie, tegen kernenergie, tegen militaire steun aan Oekraïne, tegen elk gebruik van fossiele brandstoffen*. Dat zijn nochtans allemaal zaken waar ik min of meer voorstander van ben, omdat ik denk dat de ermee verbonden doemscenario’s erg onwaarschijnlijk zijn. Ook het doemscenario van Pascal zelf – het eeuwige hellevuur – vind ik onwaarschijnlijk. Ik hoorde aartsbisschop Léonard ooit vertellen dat de apokatastasis – het geloof dat niemand voor eeuwig in de hel komt – de ketterij was die hij onder alle ketterijen de aardigste vond.
     Ceder schrijft: ‘Ik gebruikte het argument [de gok van Pascal] nog in een discussie op Facebook, met een verstandige man, over de vraag of de islam zichzelf kan hervormen … Hij denkt van wel. Ik denk van niet. Hij noch ik kunnen onze stelling bewijzen, hoogstens aannemelijk maken. Maar de wanverhouding tussen de mogelijke gevolgen is groot. Indien de Islam zich wel kan aanpassen hebben we een onnodig strikt beleid gevoerd. Maar wat zullen de gevolgen zijn indien de islamitische aanwezigheid in het Westen blijft toenemen en deze godsdienst onverbeterlijk blijkt?’
    Het is niet onmogelijk dat de ‘verstandige man’ waar Ceder naar verwijst ikzelf ben, want ik heb over de kwestie wel eens met hem op Facebook gediscussieerd***. Er bestaat inderdaad onzekerheid, niet zozeer over de intrinsieke veranderbaarheid van de Islam – dat is een discussie over woorden en ‘essenties’ – maar over de vraag of de Islam ten goede zál veranderen, of die verandering plausibel is, en of die verandering in de nabije toekomst zal plaatsvinden. Zeker over dat laatste zijn Ceder en ik ongeveer allebei even pessimistisch.
     De gok van Pascal schrijft in de praktijk meestal voor om, koste wat het kost, een worst case scenario te vermijden. Maar wat doe je als er, zoals in de kwestie van moslim-immigratie,  twee tegenovergestelde worst case scenarios zijn? Het ene scenario wordt geschetst in Soumission van Houellebecq, waarin de islam uiteindelijk triomfeert in een gepolariseerd Frankrijk, en staatsgodsdienst wordt. Het andere scenario wordt geschetst in de televisiereeks Years and Years, waarin een anti-immigratiebeleid uiteindelijk leidt tot uitroeiingskampen.
     Zelfs als de plausibiliteit van beide worst case scenarios ongelijk is, loont het de moeite om na te denken over een beleid dat ze allebei de pas afsnijdt. Ik ben voor een heel strikt migratiebeleid op het vlak van vluchtelingen en ‘gezinshereniging’ – met uitzonderingen die in de honderden in plaats van in de tienduizenden mogen lopen. Maar omgekeerd ben ik tegen wettelijke discriminaties****, massale gedwongen ‘remigratie’, hevige partijpolitieke propaganda tegen de islam, en grensbewaking met machinegeweren. De bootjes op de Middellandse Zee moeten terug naar hun plaats van vertrek worden geleid, akkoord, maar ze moeten niet lek worden geschoten, al is dat nog zo efficiënt.
     Ik vrees dat ik voor het trekken van de grens tussen wat voor mij toelaatbaar en ontoelaatbaar is, weinig heb aan de gok van Pascal. Ik zal, zoals Ceder het noemt, ‘het zware werk zelf moeten verrichten.’ Gelukkig doe ik dat graag, nadenken.

* Ik meen mij te herinneren - maar misschien verwar ik met een andere gelegenheid - dat het ‘actiecomité’ een eigen protestbijeenkomst heeft georganiseerd de avond voor de NSV-bijeenkomst. Bij de sprekers waren ikzelf, Christian Dutoit, Piet Vermeylen en iemand van het Humanistisch Verbond. De man van het Humanistisch Verbond zat naast mij en noteerde alles in stenografisch schrift. De hoogbejaarde Piet Vermeylen sprak geloof ik als laatste. Hij was de enige die rechtop ging staan om het publiek toe te spreken.  Het is een les in beleefdheid die mij is bijgebleven.
** Over de wet van Benford: zie mijn stukje hier.
*** Zie over die islam-discussie tussen Ceder en mij: hier.
**** Verschillende regelingen voor burgers en niet genaturaliseerde vreemdelingen is géén wettelijke discriminatie.

donderdag 24 augustus 2023

De riooljournalistiek van Knack, en andere kortjes

 


De riooljournalistiek van Knack!
     Schreeuwerige koppen, zoals die boven dit eigenste stukje, was jarenlang een kenmerk van de riooljournalistiek. ‘Für Geld lassen sie sich lieben,’ las ik ooit als heel prille puber in een schandaalkrant. Ik kon net voldoende Duits om te zien dat de rest van het stuk  de hoge verwachtingen niet inloste die de titel had opgeroepen. Maar nu is de schreeuwerige kop stevig ingeburgerd in de mainstream media. Het weekblad Knack geeft daar wekelijks voorbeelden van.
     Dat die koppen schreeuwerig zijn, is eigenlijk nog het minste. Nemen we drie voorbeelden uit het laatste Knack-nummer waarin een groot stuk staat over de hoofddoek in het onderwijs.  

  1. De tol van de hoofddoek. ‘Sommige opleidingen zijn bij voorbaat uitgesloten’
  2. ‘Leerkrachten met een hoofddoek zijn de perfecte rolmodellen voor onze leerlingen’ (Christine Hannes) 
  3. 97 procent van de moslima’s voelt zich onzeker zonder hoofddoek.
     De eerste van die koppen is fout omdat hij op een grove overdrijving berust. Hij suggereert dat moslima’s van bepaalde opleiding worden uitgesloten, terwijl het er hoogstens om gaat dat opleidingen worden afgeraden of vrijwillig worden vermeden als ze voorbereiden op een beroep waarin het dragen van een hoofddoek voor problemen zorgt.
     
De tweede kop (‘perfecte rolmodellen’) is een citaat dat uit een veel genuanceerdere context is gehaald. Het ergste is dat zo’n kop nodeloos polariserend is. Het is het soort kop dat ervoor zorgt dat alleen nog antiracisten van de harde soort Knack zullen willen lezen, waardoor Knack zich dan weer verplicht voelt om meer van dat soort koppen te plaatsen om zijn publiek te bedienen. Het oorspronkelijke opzet van Knack was beter: schrijven voor een publiek met een zekere opleidingsgraad (‘ik denk bij een Knack-lezer aan een leraar Duits’, zei Frans Verleyen), niet voor een publiek met een bepaalde politieke overtuiging.
     De derde kop is het ergste. 97 procent van de molisma’s zou zich onzeker voelen zonder hoofddoek? Iedereen met ogen in zijn hoofd weet dat zoiets niet kán kloppen. Je ziet op straat overal groepen moslimmeisjes rondlopen, waarvan sommige wél, en ander géén hoofddoek dragen. Uit niets blijkt dat die laatste zich onzeker voelen. Die 97 procent, dat kan niet waar zijn!
      Mij doet zo’n absurde kop denken aan de vroegere Iraakse minister van Informatie – Comical Ali – die verklaarde dat de troepen van het regime standhielden, terwijl je op de achtergrond de Amerikaanse tanks hoorde; aan president Trump die beweerde dat op zijn inauguratie evenveel mensen aanwezig waren als op die van Obama, terwijl foto’s vanuit dezelfde hoek genomen het tegendeel bewezen; aan Poetin die beweerde geen oorlog te voeren tegen Oekraïne terwijl zijn tankcolonnes oprukten naar Kiev. Het is alternative truth, een aperte leugen, die de cognitieve dissonantie voedt van degenen die er graag in geloven en het cynisme voedt van de sceptici. Beiden kunnen tot de conclusie komen dat de waarheid er niet toe doet, en dat je dan maar beter gelooft wat je graag gelooft.
     Die 97 procent – waarom komt dat cijfer mij bekend voor? – is nog om een andere reden problematisch. Zoals zo vaak wordt in het artikel zelf slecht aangegeven wáár het cijfer vandaan komt. Knack schrijft: ‘Een paar jaar geleden bleek uit een enquête van Kawtar Bakir in het kader van haar bachelorproef sociaal werk aan Hogeschool Vives dat … 97 procent van de moslima’s zich onzeker voelt zonder hoofddoek.’ Goed, dat cijfer komt dus van Kawtar Bakir. Maar hoe heeft Kawtar Bakir dat cijfer berekend?
     Daarvoor zou je die bachelorproef erbij moeten halen. Gie Goris heeft dat voor mij gedaan en zijn bevindingen op Facebook geplaatst. 
Het cijfer,’ schrijft Goris, is gebaseerd op een enquête die door de studente verspreid werd via sociale media en die ingevuld werd door 105 meisjes … Het enige cijfer 97 dat in de scriptie voorkomt, staat in deze zin: 97,1% van de leerlingen voelt zich onzeker wanneer ze de hoofddoek afdoen op school. Het gaat dus niet over moslimas … maar over de meisjes die deelnemen én een hoofddoek dragen én die op school (moeten) afdoen. Dat die zich daar slecht bij voelen, is geen nieuws.
     Zoiets moest het zijn. Bedankt, Gie Goris!

Politiecamionette
     Op Het Nieuws van gisteren hoorde ik dat er vóór het huis van Vincent Van Quickenborne een lege politiecamionette stond opgesteld om terroristen af te schrikken. Ik vind dat de media met dat soort informatie voorzichtig moeten omspringen. Als de terroristen dankzij Het Nieuws te weten komen dat die camionette leeg is, zullen ze misschien toch nog een aanslag plegen op Van Quickenborne, of hem ontvoeren. Men had beter gesproken van een ‘politiecamionette die op dat moment leeg was.’

Politiecamionette (2)
     Indertijd deed volgend verhaal de ronde. Een bekend mediamagnaat werd wegens overdreven snelheid tegengehouden door de politie. Terwijl de agenten zijn identiteitspapieren aan het noteren waren, liep de magnaat naar de camionette, plaste ertegen, liep terug naar de agenten en vroeg: ‘Die camionette mannen, hoeveel moet die kosten?’

Facelift
     Toen VTM-nieuwslezer Danny Verstraeten een facelift had gekregen, heeft het weken geduurd voor ik weer aan zijn gezicht gewend raakte. Nu wordt beweerd dat Charlize Theron ook een facelift heeft gekregen, terwijl ze dat zelf ontkent. Ik zou het in elk geval nooit zien. Ik vindt dat Theron er in elke film waarin ze meespeelt telkens weer helemaal anders uitziet.

Brandend Braambos
      Het filmwezen heeft de laatste decennia een onvoorstelbare vooruitgang gemaakt in het gebruik van special effects. We zijn daarin verwend. Maar hoe was het vroeger? Stoorden we ons aan de stunteligheid van de toenmalige trukendoos of waren we dat zo gewend dat we het niet eens zágen? Ik denk dat we het wél zagen.
     Ik moet een jaar of zes-zeven geweest zijn toen ik voor het eerst
 The Ten Commandments zag. De film was toen misschien vijf jaar oud. Ik stierf van plaatsvervangende schaamte bij de scène van het Brandend Braambos. In dat Brandend Braambos was geen vlammetje te zien.
      Ik moet daar nu aan denken omdat ik gisteren het stukje las van Tom Wouters over zijn grootoom Gommaar, en daarin komt de brandende struik op de Sinaïberg ter sprake. Die stukjes van Wouters zijn altijd prachtig. Je kunt ze terugvinden op zijn Facebookpagina of op zijn blog. 

De eerlijkheid van Pfeijffer
     In een interview met De Correspondent kreeg Ilja Leonard Pfeijffer de vraag of zijn boek Alkibiades gelijkenissen vertoonde met de historische roman Salammbô van Flaubert. Dat is een heel bekend boek, maar minder bekend dan Madame Bovary. Ik heb het niet gelezen, maar mijn vader wel. Hij vindt het beter dan Bovary. Maar nu Pfeijffer. Wat antwoordt hij op de vraag over Salammbô? ‘Dat zou ik niet weten, al was het maar omdat ik dat niet recentelijk heb herlezen. Wat een eufemisme is voor dat ik het nog nooit heb gelezen.’ Hoeveel geïnterviewden zouden niet stoppen na de eerste zin?


* En vaak erg cool. Zie mijn stukje hier.

woensdag 23 augustus 2023

Tweemaal Oekraïne




Oekraïne, Tom Sauer, De Standaard, Bothsidesism

     In De Standaard van vandaag herhaalt professor Tom Sauer een standpunt dat hij al eerder in de krant publiceerde, alleen formuleert hij het nu nog duidelijker. ‘Als wij stoppen met wapenleveringen, heeft de Oekraïense president Zelenski geen andere keuze dan aan tafel te zitten.’ Dat is blijkbaar wat Sauer graag wil. Ik heb in een vorige stukje al geschreven wat ik daarover dacht*. Navo-lidmaatschap voor Oekraïne is uit den boze, schrijft Sauer, want dat is spelen met nucleair vuur. En verder: ‘Oekraïne moet wettelijk bindende veiligheidsgaranties krijgen, opgenomen in een vredesverdrag.’ Mooi, mooi. En als Rusland die veiligheidsgaranties schendt, mag het Westen dan wél reageren met wapenleveringen, of is dat ook weer ‘spelen met nucleair vuur?’ Of is het nóg anders en hoort bij het ‘realisme’ van Sauer het geloof dat Poetin zoiets nooit zou doen?
     Ook mooi is dat De Standaard over Oekraïne tegengestelde meningen aan bod laat komen. In tegenstelling tot Martha Claeys ben ik voorstander van wat zij verwerpelijk bothsidesism noemt, zeker op de opiniepagina’s. Ik verwacht nu dat De Standaard binnenkort ook stukken van Vlaams Belang-leden publiceert – die overigens over Oekraïne ongeveer hetzelfde vertellen als Sauer. Maar misschien is mijn vergelijking fout en moet je ergens de grens trekken. Een beetje zoals Sven Mary, die ooit beweerde dat hij als advocaat wel islamistische terroristen wilde verdedigen, maar geen Vlaams Belangers.

Poetin en Poesjkin
     In Kiev is de Poesjkinstraat herdoopt tot de Chykalenkostraat. Die Oekraïense held Chykalenko ken ik noch van naam noch van reputatie, maar ik ben er wel zeker dat hij in de beschavingsgeschiedenis van de mensheid nooit de rol van Poesjkin zal spelen.
     Nu is het waar dat Poesjkin, naast mooie vrijheidsgedichten, wel eens een chauvinistisch gedicht heeft geschreven. Hij kon, zoals veel Russen, niet goed tegen kritiek op zijn land. ‘Ik veracht mijn vaderland natuurlijk van hoofd tot voeten,’ schreef hij in een brief, ‘maar ik vind het vervelend als een buitenlander dat gevoelen met mij deelt.’ En dat leidde ertoe dat hij gedichten schreef als ‘Tot de lasteraars van Rusland’, waaruit de Poetinisten zo graag citeren. De gewantrouwde hofdichter deed dat mede om in de gunst van de Tsaar te blijven.
     Ik heb drie of vier keer in mijn klas een Russische leerling gehad. De ene was geïnteresseerd in wat ik over literatuur in het algemeen vertelde en de andere niet. Maar als ik de naam Poesjkin liet vallen, kreeg ik altijd een onmiddellijke reactie. De ene kende een gedicht uit het hoofd, een andere kon alle details van het noodlottige duel uiteenzetten, een derde had een oom die op Poesjkin geleek. 
     Zulke reacties kreeg ik niet bij de namen Tolstoi, Dostojevski, Toergenjev of Tsjechov. Ik kreeg daardoor de indruk dat álle Russen zich vereenzelvigden met de figuur van Poesjkin. Zoals de Oekraïners blijkbaar Poesjkin vereenzelvigen met álle Russen – zodanig zelfs dat ze de Russische agressoren ‘poesjkinisten’ noemen. Dat komt ook, lees ik bij Timothy Garton Ash**, omdat de Russen in de door hen veroverde gebieden overal de beeltenis van Poesjkin op grote panelen plakken.
     Nu ben ik geen groot mensenkenner, maar ik vraag mij af of er mensentypes bestaan die meer van elkaar verschillen dan Poesjkin en Poetin.

* Over Sauer en Oekraïne, zie mijn stukje hier.
** De Standaard, 21/08/2023.

maandag 21 augustus 2023

Dode witte mannen, en andere kortjes

 


Dode witte mannen
      Aan de Universiteit van Gent zal de Britse professor Elly McCausland volgend jaar het vak Literature: Taylor Swift’s version doceren. ‘Soms’ zegt McCausland in Het Laatste Nieuws, ‘verliezen studenten het gevoel dat ze iets nuttigs en herkenbaar studeren omdat het zo oud is. Er zijn al genoeg boeken geschreven over Shakespeare en andere dode witte mannen.’
     Shakespeare een dode witte man? Weet de professor dat wel zo zeker? Ik dacht dat we over Shakespeare zo goed als niets wisten, behalve dat hij zijn ‘tweede beste bed’ naliet aan zijn vrouw. En of hij al die toneelstukken wel zelf schreef, weten we al helemaal niet. Misschien was het wel een zwarte hofdame van koningin Elisabeth die over Hamlet en Romeo and Juliet schreef. En welke huidskleur had koningin Elisabeth zelf, onder haar rosse pruik en de dikke laag blanketsel op haar gezicht? Was ze niet de dochter van Anne Boleyn, ook al een zwarte vrouw*. Als ik professor McCausland was, zou ik oppassen met mijn boude uitspraken, en minstens wachten tot Neflix een serie wijdt aan het leven van de Bard.

Mooie versregels
     Clive James heeft ooit een aparte definitie van ‘gedicht’ gegeven: een tekst waaruit je geen apart stukje kunt citeren. Ik begrijp wat hij bedoelt: in een goed gedicht hangt alles samen, en als je er iets uithaalt, verlies je die samenhang. Maar zoals wel vaker met James: he’s overstating the case. Er zijn veel heel goed citeerbare zinnen uit gedichten. Meer zelfs: er zijn veel meer perfecte versregels – vaak beginregels – dan er perfecte gedichten bestaan. Er bestaan geloof ik geen mooie letters, er bestaan wel hier en daar mooie woorden, er bestaan zekere mooie zinnen, mooie alinea’s, mooie bladzijden en mooie boeken, elk met hun eigen mooiheid. Er bestaan zelfs mooie boeken zonder al te veel mooie zinnen, en omgekeerd boeken die veel mooie zinnen bevatten zonder in hun geheel erg mooi te zijn**. Zo bestaan er geloof ik geen mooie noten, wel hier en daar een mooi akkoord – sol-sibémol-re bijvoorbeeld –  en er bestaan zeker mooie muzikale zinnen, melodieën, composities. 

Belgen rijkste mensen ter wereld
     De helft van de Belgen bezit meer dan 230.000 euro. Daarmee zijn we, naar het schijnt,‘het rijkste volk ter wereld’. Daarmee hebben we natuurlijk niet het hoogste inkomen ter wereld. We zijn vooral goede spaarders, ‘geboren met een baksteen in de maag.’ Die 230.000 euro slaat vooral op de geschatte waarde van de eigen woning. Een Amerikaans familielid dat enige jaren in België verbleef, zei bewonderend: ‘You Belgians, you are so very good at saving.’

Nevengeschikte zin
     Een nieuwe mode in de krantenkoppenmakerj is de toevoeging van een verduidelijkende nevengeschikte zin. Je krijgt dan koppen als: De aarde warmt op, en dat is geen goed nieuws. ’t Is wel erg nadrukkelijk.

Leesplezier
     Volgens Facebook heeft B.F. Skinner het volgende gezegd. ‘We shouldn’t teach great books. We should teach a love of reading.’ Dat roept verschillende vragen op. Denkt Skinner dat leesplezier als een Pavlov-reflex kan worden aangeleerd? Bestaat er een betere methode om ‘love of reading’ bij te brengen dan door ‘great books’? En moeten álle leerlingen graag lezen? Het is een beetje totalitair om iemand te verplichten iets te doen – en dat is een groot deel van wat het onderwijs doet – en tegelijkertijd te eisen dat hij ervan houdt***.
     De leraar Nederlands, vind ik, moet een beetje kunnen inschatten wat leerlingen mogelijkerwijze kan boeien, en verder moet hij zijn eigen enthousiasme voor lezen en boeken laten zien. Maar met dat enthousiasme mag hij niet overdrijven, anders wekt het wrevel op bij leerlingen die niet van lezen houden. Waarom doet die clown niet een beetje normaal, vraagt zo’n leerling zich af. Of, nog erger, die leerling vraagt zich af of hij zelf wel normaal is omdat hij niet graag leest.
     Maar natuurlijk zou het goed zijn om minstens een negatieve Pavlov-reflex te vermijden door elk boek dat de leerling leest te verbinden aan een of ander karwei zoals een boekbespreking.

Martha en de filosofie
     In haar essay in De Standaard probeert Martha Claeys te vatten wat de filosofie kan bieden. Claeys stelt ondermeer de vraag voor wie filosofie eigenlijk bedoeld is. Op die vraag kwam een snedig antwoord op de FB-pagina van Luc De Coster. ‘Dat klinkt voor mij zoals “Voor wie zijn vijgen eigenlijk bedoeld?” Zijn vijgen ook bedoeld voor mensen die ze niet eten?’
     Zelf heeft Claeys een zomercursus voor liefhebbers gegeven aan de Internationale School voor Wijsbegeerte nabij Amersfoort. Aan het einde deelde ze gele post-its uit waarop de cursisten zelf moesten antwoorden, liefst met één of twee woorden, wat de taak van de filosofie was. Ik heb op school heel wat nascholingscursussen gevolgd waarbij ik aan het einde, of voor de pauze, een woord moest schrijven op een gele post-it. Het is een van de voordelen van mijn pensioen dat ik zo’n cursussen niet meer moet volgen.
     Claeys geeft een aantal voorbeelden van vragen die men filosofisch kan benaderen. Waarom vlieg ik terwijl ik weet dat het vervuilend is? Waarom weigeren sommigen het corona-vaccin? Wat is een goede manier om met het virus om te gaan? Waarom is populisme populair? Waarom vind ik mijn eigen trots gepast en die van een ander ongepast? Ik denk dat ik ongeveer al die vragen kan beantwoorden zonder er veel ontologie, epistemologie, logica, metafysica of gespecialiseerde ethiek bij te betrekken.
    Met één stukje heb ik moeten lachen. Claeys vermeldt even haar eigen boek dat over ‘trots’ gaat. ‘Men was verbaasd,
 schrijft ze, dat het blijkbaar ook filosofie is om na te denken over je gevoelens en die van anderen. Ik zag mensen opleven, en denken, hier kan ik over meepraten!’ Hoezo, meepraten? Als het over filosofie gaat, ben ik al blij als ik erover mee kan lezen.
     Overigens vind ik dat Claeys een interessant onderscheid maakt tussen academische filosofie en publieksfilosofie. Het tijdschrift Flair, waarin mensen vaak meepraten over hun gevoelens en die van anderen, behoort, geloof ik, in de classificatie van Claeys, eerder tot de publieksfilosofie.

* Over Anne Bolyen, zie ook mijn stukje hier.

** Boeken die veel mooie zinnen bevatten, denk aan Flaubert. Zie mijn stukje hier.

*** Zie ook ‘Leesplezier en leesverplicht’ in mijn blogpost hier.

zaterdag 19 augustus 2023

#MeToo in het artistieke milieu, en andere kortjes

 


#MeToo in het artistieke milieu
     Wat is het toch dat mij in de #MeToo-beweging zon ongemakkelijk gevoel geeft? Die beweging keert zich toch tegen praktijken die ik even schandelijk vind als iedereen? Ook heb ik mij er zelf nooit schuldig aan gemaakt. Ik kreeg er weliswaar niet vaak de gelegenheid toe, maar het past hoe dan ook niet bij mijn bangelijk en weinig avontuurlijk temperament.
     Ik zag laatst op Disney+ de mooie serie Fosse/Verdon, over het leven van de briljante choreograaf Bob Fosse. De serie deed onvermijdelijk denken aan Fosses eigen biografische film All That Jazz. Zowel de film als de serie zijn een mengeling van idealisering en ontluistering, maar de serie gaat een flink stuk verder in dat laatste. Fosse is twee centimeter kleiner, is kaler, is nóg narcistischer. Ook zijn – even ademhalen – toxische omgang met vrouwen wordt in fellere kleuren geschilderd. In All That Jazz gebeurt het wel eens dat hij een danseres een betere rol geeft nadat zij met hem geslapen heeft. In Fosse/Verdon zie je dat hij danseressen een betere rol afneemt nadat ze weigeren om met hem te slapen, wat naar mijn smaak een stuk erger is, ook al komt het op hetzelfde neer, want zo’n danseres geeft dan toe.     
     Nu is Fosse op veel gebieden een klootzak. Hij bedriegt zijn vrouwen en minnaressen maar eist wel dat ze hém trouw zijn. Hij verwaarloost zijn dochter. Hij eist van zijn levenspartner dat ze alles laat vallen om hem in artistieke projecten bij te staan, maar als zij hem één keer vraagt om háár bij te staan in een artistiek project, doet hij niks. Dat is allemaal walgelijk.
     En wat doet de #MeToo-beweging? Ze haalt er één van die walgelijke praktijken uit, en geeft die een apart statuut. Zoals de katholieke kerk (en de Victorianen) in de praktijk de zonden aangaande seksualiteit een apart statuut verleenden. Dat ging zover dat tot in de generatie van mijn ouders ‘immoreel’ en ‘zedeloos’ synoniem was van ‘seksueel losbandig’.

Onweerstaanbaar grappig
     Een van de belangrijkste Duitse chemici na de Tweede Wereldoorlog was Franz Patat (1906-1982).  Patat, ik vind dat onweerstaanbaar grappig. Alle woorden voor ‘aardappel’ zijn grappig, behalve ‘aardappel’*. Het Duitse ‘Kartoffel’ is grappig – words that start with a K are funnyJe kunt er ook grappige dingen mee doen. In Culturele repressie noemt Gerard Walschap zijn jonge literaire concurrenten ‘patatten die nog minder kunnen dan Jan (Cremer) en zich nog meer inbeelden. Ik moet daar harder mee lachen dan met de maniëristische scheldpartijen van Gerrit Komrij, Jeroen Brouwers, of op een wat lager niveau, Tom Lanoye.

Échte zombies
     Op Het Nieuws beschreef Stef Wouters de tranq-verslaafden in Piladelphia als échte zombies. Hij bleef het herhalen: échte zombies. Zo, zo. Zijn ze uit de dood herrezen? Kunnen ze je besmetten door te bijten? Eten ze hersenen? ‘Echt’ is een van die woorden die in een bepaalde stijl precies het tegenovergestelde betekenen van wat ze zeggen. Mijn vader is van een andere stijl. In een autobiografisch geschrift noemt hij de manier waarop vermoeide landarbeiders zich voortbewegen ‘zombie-like’. 

Onsympathieke personages
     Jef Rademakers stoort er zich aan dat zijn geliefde Gerard Reve op dezelfde hoogte wordt geplaatst als de ‘zelfingenomen’ Harry Mulish en de ‘boosaardige’ Willem-Frederik Hermans. Rademaekers zal Mulisch en Hermans wel eens ontmoet hebben of op tv zien verschijnen. Maar is het nu het privé-karakter van de auteurs, het rolletje dat ze speelden in de media, of de toon van hun boeken die Rademakers tegenstaan? Herman Jacobs, die Mulisch een paar keer geïnterviewd heeft, vond de schrijver juist heel sympathiek. Zelf vind ik ook dat er iets onsympathieks kleeft aan de romans van Mulisch en Hermans, maar wát het juist is, weet ik niet. Dat ze vaak onsympathieke karakters diepgaand beschrijven? Misschien. Jane Austen beschrijft ook onsympathieke karakters, maar ze blijft daarbij aan de oppervlakte.

Klimaatoptimisme
     In een een stukje van 10 augustus heb ik voor de grap gewezen had op een plotse opstoot van positieve, genuanceerde en optimistische
 klimaatberichten in De Standaard. Wie schetst mijn verbazing – ik wacht al jaren op de gelegenheid om die uitdrukking eens te gebruiken – wie schetst mijn verbazing dus als Karel Verhoeven amper twee dagen later een commentaar schrijft onder de titel Hoe een voorzichtige klimaatoptimist te worden. Als ik het goed begrepen heb, is het nog altijd de bedoeling van De Standaard om mij tot een klimaatbewuste burger op te voeden, maar ze willen daarvoor een andere toon aanslaan. Zelf word ik liever niet te veel opgevoed en houd ik het meest van een berichtgeving met grote cijfers en brede context. Wat ik met ‘grote cijfers’ bedoel heb ik in andere stukjes al uitgelegd**.

Klimaatoptimisme (2)
     Het weekblad Knack heeft geloof ik de nieuwe trend van klimaatoptimisme nog niet opgepikt. Een recente kop luidde: ‘We hebben onze wereld in brand gestoken.’ Dat is De Standaard oude stijl. Toen had je titels als ‘Mensheid bedreigd door onomkeerbare gevolgen klimaatverandering’ en ‘Mensheid kan zich niet herstellen’.

* Aan de grappige dialectwoorden voor aardappel heb ik vroeger al eens een ‘kortje’ gewijd. Zie hier.

** Over grote cijfers, zie o.a. mijn stukje hier.